ECLI:NL:TGZRAMS:2023:277 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2023/5596
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2023:277 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2023 |
Datum publicatie: | 22-12-2023 |
Zaaknummer(s): | A2023/5596 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | Gegrond, (voorwaardelijke) schorsing inschrijving register |
Inhoudsindicatie: | Deels gegronde klacht tegen een gz-psycholoog. De klacht is ingediend door de bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan zij ook medebestuurder is geweest. De klacht omvat meerdere onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met diens dossier, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van de zorginstelling. Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. Het college oordeelt dat verweerster, door vrijwel direct na beëindiging van de behandeling zowel een zakelijke als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan, in strijd heeft gehandeld met de Beroepscode voor psychologen. Verder heeft de psycholoog erkend dat zij onder andere werkaantekeningen uit het dossier heeft verwijderd. Voor zover het daarbij zou gaan om persoonlijke werkaantekeningen, zoals de psycholoog stelt, oordeelt het college dat wanneer dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier worden toegevoegd, zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens verdienen en zij niet zonder meer uit het dossier kunnen worden verwijderd. Het college acht de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen waarbij verweerster er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar handelen. Ook het belang van het correct naleven van basale regels over de omgang met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd. Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden passend en geboden. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing van 22 december 2023 op de klacht van:
A,
gevestigd te B,
vertegenwoordigd door haar bestuurder, C,
klaagster,
gemachtigden: mrs. A. Jagt en J.C. Plettenburg, beiden werkzaam te Amsterdam,
tegen
D,
gezondheidszorgpsycholoog,
destijds werkzaam te B,
verweerster, hierna ook: de GZ-psycholoog,
gemachtigde: mr. O.L. Nunes, werkzaam te Utrecht.
1. Waar gaat de zaak over?
1.1 Verweerster is GZ-psycholoog en psychotherapeut. De klacht is ingediend door de
bestuurder van de zorginstelling waarin verweerster voorheen werkzaam was en waarvan
zij tevens medebestuurder is geweest.
1.2 De klacht omvat acht onderdelen, waaronder het aangaan van een affectieve relatie met een (ex-)cliënt, onjuiste omgang met het dossier van deze cliënt, het zich onterecht uitgeven als geregistreerd supervisor schematherapie en schending van de privacy van cliënten van A.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat de klacht deels gegrond is en legt als maatregel
een onvoorwaardelijke schorsing van drie maanden op. De GZ-psycholoog heeft volgens
het college als professional onvoldoende verantwoordelijkheid genomen. Hierna licht
het college een en ander toe.
2. De procedure
2.1 Het college heeft de volgende stukken ontvangen:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 mei 2023;
- de brief van klaagster van 22 mei 2023, binnengekomen op 24 mei 2023, met twee bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigden van klaagster van 30 oktober 2023, binnengekomen op
31 oktober 2023, met drie aanvullende producties.
2.2 De partijen hebben de gelegenheid gekregen om onder leiding van een secretaris
van het college met elkaar in gesprek te gaan (mondeling vooronderzoek). Daarvan hebben
zij geen gebruik gemaakt.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van 14 november 2023. Beide partijen zijn verschenen, werden bijgestaan door hun gemachtigden en hebben hun standpunten mondeling toegelicht. De gemachtigden hebben verder pleitnotities voorgelezen en aan het college en de andere partij overhandigd.
3. Wat is er gebeurd?
3.1 De bestuurder van klaagster (hierna: de bestuurder) en verweerster zijn beiden
GZ-psycholoog/psychotherapeut. Op 30 juni 2020 hebben de bestuurder en verweerster
ieder, voor een gelijk deel en vanuit hun eigen B.V., A (hierna ook wel: de instelling)
opgericht. Behalve eigenaren waren zij daarvan ook de bestuurders. A is een in B gevestigd
expertisecentrum voor de behandeling van patiënten met angst- of psychotrauma gerelateerde
klachten. Het centrum heeft tevens een opleidingsfunctie. Op 23 november 2021 heeft
verweerster zich uit A teruggetrokken als (mede-)bestuurder en GZ-psycholoog/psychotherapeut.
Verweerster is daarna een eigen praktijk begonnen.
3.2 De heer X stond vanaf januari 2020 onder behandeling bij verweerster. Eind september 2020 heeft verweerster de behandeling overgedragen aan een collega binnen A. Wel bleef zij tot eind december 2020 diens regiebehandelaar. Vanaf januari 2021 verricht de heer X als ZZP’er klussen binnen de instelling.
3.3 In de loop van 2021 ontstaan rond de heer X spanningen binnen de instelling. In de zomer doet zich een conflict voor tussen hem en een secretaresse van A. Ook ontstonden in het najaar problemen tussen hem en een cliënte van de bestuurder. Een en ander leidt ertoe dat de bestuurder een einde maakt aan de werkzaamheden van de heer X.
3.4 Eind april 2021 heeft verweerster met de bestuurder een gesprek waarin zij zegt dat zij een relatie wil aangaan met de heer X, haar voormalige cliënt. Over het precieze begin alsook over de precieze aard van de relatie verschillen partijen van mening.
3.5 De voorzitter van de (informele) Raad van Toezicht doet over de relatie van verweerster
met de heer X twee meldingen bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ),
één wegens geweld in de zorgrelatie en één wegens ernstig tekortschieten in functioneren.
De IGJ verzoekt A hiernaar een onderzoek in te stellen, maar dat onderzoek komt niet
van de grond. Daarom doet de IGJ zelf onderzoek en brengt op 23 december 2022 haar
rapport uit. In dat kader is gesproken met verweerster, de bestuurder en de heer X.
3.6 In haar rapport vermeldt de IGJ onder meer dat zij door tegenstrijdige verklaringen
niet kan:
“vaststellen dat er sprake is geweest van seksueel grensoverschrijdend gedrag of geweld
in de zorgrelatie door de zorgverlener (verweerster, toevoeging college).”
3.7 Wel concludeert de IGJ onder meer:
“Voor de inspectie staat vast dat er in ieder geval een zakelijke en persoonlijke
relatie ontstond tussen de zorgverlener en cliënt, aansluitend aan de directe behandelrelatie.
Dergelijke zakelijke en persoonlijke contacten met een cliënt, tijdens of direct volgend
op een behandelrelatie staan op gespannen voet met de hiervoor aangehaalde professionele
normen [de beroepscodes voor psychologen en psychotherapeuten; toevoeging college].
3.8 Naar aanleiding van aanvullende informatie die de bestuurder over de relatie heeft
verkregen, heeft zij op 27 maart 2023 een derde melding bij de IGJ gedaan. Deze wacht
nog op behandeling.
4. De klacht en de reactie van de GZ-psycholoog
4.1 Volgens de bestuurder heeft de GZ-psycholoog onjuist gehandeld, omdat zij:
a) een affectieve relatie is aangegaan met een cliënt (de heer X) tijdens of direct
aansluitend aan de behandeling;
b) de betreffende cliënt als klusjesman heeft aangesteld bij de zorgstelling waar
zij werkzaam was;
c) het onderzoek heeft gefrustreerd van de onderzoekscommissie die op verzoek van
de IGJ naar aanleiding van de gedane meldingen ingesteld diende te worden;
d) gegevens uit het dossier van de heer X heeft verwijderd en veranderd, en onnodig
en zonder grond inzage heeft genomen in diens dossier;
e) zich openlijk heeft uitgegeven als geregistreerd/erkend supervisor schematherapie,
terwijl zij dat niet was;
f) een urgentieverklaring ten behoeve van de heer X heeft opgesteld voor het verkrijgen
van een woning;
g) het schenden van de privacy van een cliënt van de bestuurder;
h) het schenden van de privacy van cliënten door na haar vertrek de medische gegevens
van alle cliënten van de zorginstelling naar zichzelf te sturen.
4.2 De GZ-psycholoog heeft het college verzocht klaagster niet-ontvankelijk te verklaren
en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht
wel inhoudelijk zou beoordelen, heeft de GZ-psycholoog het college verzocht de klacht
op alle onderdelen ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder verder in op de standpunten van partijen.
5 De overwegingen van het college
Kan de klacht worden ontvangen?
5.1 Volgens verweerster kan klaagster niet in haar klacht worden ontvangen, omdat
zij geen rechtstreeks belanghebbende is (art. 65 lid 1 sub a Wet BIG) en niet kan
worden beschouwd als de instelling waarin verweerster werkzaam is (art. 65 lid 1 sub
c Wet BIG).
5.2 Het college volgt verweerster hierin niet. Klaagster (vertegenwoordigd door de
bestuurder) is de instelling waarin verweerster destijds werkzaam was. Verweerster
weerspreekt dat zij in een werknemersrelatie tot A stond. Het college laat dat in
het midden, omdat ook als zij daarin gevolgd zou worden, niet in geschil is dat zij
werkzaamheden (waarop de klacht ook betrekking heeft) verrichtte voor de instelling.
Naar het oordeel van het college maakt klaagster evenmin misbruik van recht door verschillende
klachtwegen te bewandelen, zoals verweerster heeft gesteld. Dat op de achtergrond
mogelijk een zakelijk dan wel een persoonlijk conflict met de bestuurder speelt, is
voor de klachtgerechtigheid in deze zaak ook niet relevant. Verweerster heeft verder
aangevoerd dat haar gedragingen onvoldoende weerslag op de gezondheidszorg zouden
hebben, maar het college ziet niet in waarom dit zo zou zijn. Klaagster kan derhalve
in haar klacht worden ontvangen.
Welke criteria gelden bij de beoordeling?
5.3 De vraag is vervolgens of verweerster heeft gehandeld als een redelijk bekwame
en redelijk handelende GZ-psycholoog. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met
de voor de zorgverlener geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden,
meer in het bijzonder de Beroepscode voor psychologen van het Nederlands Instituut
voor Psychologen (NIP, 2015).
Klachtonderdelen a) en b) aangaan relatie met en aanstelling als klusjesman van de
heer X.
5.4 Klachtonderdeel a houdt in dat verweerster een affectieve relatie is aangegaan
met een cliënt (de heer X) tijdens of direct aansluitend aan de behandeling. Klachtonderdeel
b behelst het verwijt dat zij deze cliënt als klusjesman heeft aangesteld bij A, de
zorginstelling waar zij werkzaam was. Het college ziet reden beide klachten in samenhang
te behandelen.
5.5 Partijen verschillen van mening over de aard van de relatie tussen verweerster
en de heer X alsook over de vraag wanneer deze precies is begonnen. Volgens de bestuurder
is er sprake geweest van een affectieve relatie. Zij wijst daarbij in het bijzonder
op het rapport van de IGJ en de, na het onderzoek van de IGJ beschikbaar gekomen,
mailwisseling die verweerster in oktober en november 2021 met de rechtsbijstandverzekeraar
van A heeft gehad. Daarin geeft verweerster, kort weergegeven, aan dat zij tot september
2021 een relatie heeft gehad met een ex-cliënt en sindsdien door hem wordt bedreigd
en afgeperst. Volgens verweerster zou zij een en ander (in overleg met de bestuurder)
hebben “aangedikt”, omdat een dreigende situatie was ontstaan en de verzekeraar ervan
moest worden overtuigd dat rechtsbijstand nodig was. De bestuurder heeft verder een
mailwisseling overgelegd waaruit zou moeten blijken dat verweerster en de heer X met
elkaar een golfweekend hebben doorgebracht in een hotel. Verweerster ontkent niet
dat zij, samen met hem en anderen, op golfweekend is geweest, maar stelt geen kamer
met hem te hebben gedeeld. Zij volhardt in haar standpunt dat geen sprake is geweest
van een affectieve relatie, laat staan van een seksuele relatie.
5.6 Het college wijst er op dat de IGJ in haar onderzoek tot de conclusie is gekomen
dat er in ieder geval een zakelijke en persoonlijke relatie heeft bestaan tussen verweerster
en de heer X, aansluitend aan de directe behandelrelatie. Het college sluit zich hierbij
aan. Anders dan verweerster stelt is de behandelrelatie met de heer X niet reeds in
september 2020 beëindigd, maar pas in december van dat jaar, omdat zij tot zolang
regiebehandelaar is geweest. Direct de maand daarop is de heer X als ZZP’er bij A
aan de slag gegaan. Enige afkoelingsperiode is daarbij niet in acht genomen, nog daargelaten
of het überhaupt verstandig is een dergelijke zakelijke relatie met een ex-cliënt
aan te gaan. Dat de bestuurder medeverantwoordelijk zou zijn geweest voor het ontstaan
van de zakelijke relatie, zoals verweerster stelt, doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid
van verweerster in deze.
5.7 Aan de tijdens het onderzoek van de IGJ gebleken omstandigheden die ten overstaan
van het college zijn herhaald en aangevuld, leidt het college af dat er in relationeel
opzicht tussen verweerster en de heer X meer is geweest dan een louter professionele
relatie. De precieze aard en reikwijdte van die persoonlijke relatie kan dan verder
in het midden blijven. Of die relatie reeds bestond tijdens de behandeling van de
heer X door verweerster, zoals de bestuurder onder verwijzing van een e-mail van de
heer X betoogt, kan eveneens in het midden blijven. Door direct zowel een zakelijke
als een persoonlijke relatie met een ex-cliënt aan te gaan heeft verweerster in strijd
gehandeld met de Beroepscode voor psychologen. Dat verweerster de heer X heeft behandeld
in haar hoedanigheid van psychotherapeut en niet als GZ-psycholoog, zoals door verweerster
gesteld, doet hier niet aan af omdat ook in een psychotherapeutische behandeling verweerster
niet haar hoedanigheid van GZ-psycholoog van zich af kan werpen. In onderlinge samenhang
zijn beide klachtonderdelen derhalve gegrond.
Klachtonderdeel c) frustreren onderzoek
5.8 Het derde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster het onderzoek van
de onderzoekscommissie (waarom de IGJ had verzocht naar aanleiding van de meldingen
over de relatie van verweerster met de heer X) heeft gefrustreerd.
5.9 Het college stelt vast dat verweerster, per mail van haar gemachtigde van 3 februari 2022, een aantal bezwaren tegen de opzet van het onderzoek naar voren heeft gebracht. Hierop heeft de onderzoekscommissie per mail van 4 februari 2022 gereageerd. In de mail van haar gemachtigde van 9 februari 2022 heeft verweerster laten weten dat zij “geen medewerking [kan] verlenen aan een onderzoekscommissie in de huidige samenstelling”, waarna de commissie haar opdracht heeft teruggegeven. Dat verweerster bezwaren had tegen de gang van zaken en twijfels uitte over de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de commissie, waarbij zij voorwaarden stelde aan haar deelname aan het onderzoek, betekent nog niet dat zij het onderzoek als zodanig heeft gefrustreerd. Zij was ook niet verplicht hieraan mee te werken en het stond de IGJ vrij om zelf een onderzoek in te stellen, zoals zij ook heeft gedaan. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel d) ongeoorloofd verwijderen/veranderen/inzien van gegevens uit dossier
5.10 Het vierde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster gegevens uit het
dossier van de heer X heeft verwijderd en veranderd, en onnodig en zonder grond inzage
heeft genomen in diens dossier.
5.11 Het college stelt vast dat verweerster in een mail van 10 november 2021 aan de bestuurder heeft laten weten: “Ik heb wat kleine dingen veranderd in decursus maar kan aangeven dat dit werkaantekeningen waren… Kan het nu niet meer terugdraaien. (…)” Ook in haar verweerschrift heeft verweerster erkend dat zij haar persoonlijke werkaantekeningen uit het dossier heeft verwijderd. Naar het oordeel van het college kunnen gegevens die deel uitmaken van het dossier niet als persoonlijke werkaantekeningen worden aangemerkt. Persoonlijke werkaantekeningen behoren niet onder ogen te kunnen komen van derden (andere hulpverleners, vervangers) en dienen daarom gescheiden van het dossier te worden bewaard. Worden dergelijke gegevens (tijdelijk) aan het dossier toegevoegd, dan verdienen zij dezelfde bescherming als andere dossiergegevens en kunnen zij niet zonder meer uit het dossier worden verwijderd.
5.12 Voorts heeft verweerster toegegeven één correctie in het medisch dossier te hebben
doorgevoerd, namelijk het verwijderen van haar naam bij een MDO overleg van november
2020. Hoewel zij dit naar eigen zeggen met de bestuurder heeft besproken (zoals ook
naar voren komt in haar mail van 21 november 2021 naar, onder andere, de bestuurder),
acht het college het onjuist dat dit niet als zodanig in het dossier is aangetekend.
5.13 Klaagster heeft in dit klachtonderdeel voorts aangevoerd dat verweerster, in
de periode dat zij niet meer als behandelaar optrad maar alleen als regiebehandelaar
(oktober-december 2020) alsook na beëindiging van de behandelrelatie, verschillende
malen inzage heeft gehad in het medisch dossier van de heer X.
5.14 Het college stelt vast dat de door de bestuurder overgelegde loggegevens een
en ander bevestigen. Verweerster heeft hiervoor geen afdoende verklaring gegeven.
5.15 Klachtonderdeel d) is is daarom in zijn geheel gegrond.
Klachtonderdeel e) uitgeven als geregistreerd/erkend supervisor
5.16 Het vijfde klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster zich openlijk
uitgeeft als geregistreerd/erkend supervisor schematherapie, terwijl zij dat niet
is.
5.17 Het college stelt vast dat klaagster verschillende producties heeft overgelegd
(onder meer van de eigen website van A en LinkedIn), waarin verweerster zich – vóór
10 januari 2019, toen zij het betreffende certificaat behaalde – afficheert als geregistreerd
supervisor of kortweg als supervisor schematherapie, daarmee de indruk wekkend dat
zij daarvoor gekwalificeerd is terwijl dat niet het geval was. Volgens het college
is dit misleidend, strijdig met de beroepscode en derhalve klachtwaardig. Ook dit
klachtonderdeel is daarom gegrond.
Klachtonderdeel f) opstellen urgentieverklaring
5.18 Het zesde klachtonderdeel is het verwijt dat verweerster d.d. 14 september 2020
een urgentieverklaring ten behoeve van de heer X heeft opgesteld voor het verkrijgen
van een woning. De verklaring is geadresseerd aan de medewerker woonurgentie van de
gemeente. Volgens verweerster heeft zij zich in deze verklaring beperkt tot het beschrijven
van de feitelijke situatie en valt de betreffende brief niet aan te merken als een
geneeskundige verklaring.
5.19 In de verklaring staat onder meer:
“Ik maak mij ernstige zorgen, daarom dit schrijven, en voorzie dat hij [de heer X,
toevoeging college] extra zorg en hulp nodig heeft om dit tij te keren. Vooral door
ook het ontbreken van sociale steun valt hij in de risicogroep van suicidaliteit.
Tevens ben ik bezorgd over de voortgang van de behandeling nu, door de toegenomen
spanning, er sprake is van een recidive van zijn traumagerelateerde klachten.”
Verder staat in de verklaring:
“Daarom verzoek ik u met klem om de heer [X.] een woning aan te bieden. Of hem in
ieder geval te steunen bij het vinden van een passende woning.
Hierbij is het van belang dat de woonplek relatief rustig en prikkelarm is omdat hij
door traumatische ervaring in detentie en een oorlogssituatie snel schrikachtig reageert
op aanwezigheid van anderen wat kan leiden tot een herbeleving.”
5.20 Het college stelt vast dat in de verklaring niet alleen feitelijke informatie
wordt gegeven, maar dat deze verweven is met waardeoordelen en interpretaties. Uitgangspunt
is dat een GZ-psycholoog uiterst terughoudend dient te zijn bij het uitschrijven van
dergelijke verklaringen waarbij een direct materieel of juridisch belang gemoeid is.
Waardeoordelen en interpretaties dienen te worden vermeden. Naar het oordeel van het
college is daar in dit geval niet aan voldaan. Dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.
Klachtonderdeel g) schenden privacy van cliënt van klaagster
5.21 Het zevende klachtonderdeel heeft betrekking op het schenden van de privacy van
een cliënt van de bestuurder. Volgens de bestuurder kan het niet anders dan dat verweerster
de naam van een van haar cliënten heeft doorgespeeld aan de heer X. Verweerster stelt
hier tegenover dat de heer X, die indertijd in en om de praktijk van A werkte, de
betreffende cliënte spontaan heeft ontmoet.
5.22 Het college kan uit de overgelegde informatie niet afleiden dat verweerster de
naam van cliënte heeft doorgegeven aan de heer X. Dit klachtonderdeel is daarom ongegrond.
Klachtonderdeel h) schenden privacy van cliënten zorginstelling
5.23 Het achtste en laatste klachtonderdeel betreft het verwijt dat verweerster de
privacy van cliënten heeft geschonden door na haar vertrek de medische gegevens van
alle cliënten van de zorginstelling naar zichzelf te sturen. Klaagster heeft daarvan
tevens melding gedaan bij de Autoriteit Persoonsgegevens. Verweerster heeft hiertegen
aangevoerd dat zij verantwoordelijk was voor de financiële administratie en de boekhouding
en uit dien hoofde een geanonimiseerd overzicht van DBC-verrichtingen heeft vervaardigd
en gebruikt om lopende zaken af te handelen en het onderhanden werk te berekenen op
het moment van haar terugtreden. Ter adstructie daarvan heeft zij een overzicht overgelegd
dat loopt tot 24 november 2021.
5.24 Het college stelt vast dat de lijst, die overigens verder geen kopjes of toelichting
bevat, bestaat uit gecodeerde data die nodig kunnen zijn voor de financiële afhandeling
van verrichtingen. Dat sluit strikt genomen niet uit dat verweerster ook andere gegevens
over cliënten heeft gekopieerd, maar klaagster heeft haar verwijt op dit punt verder
niet onderbouwd, zodat het college van oordeel is dat dit niet aannemelijk is geworden.
Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Slotsom
5.25 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat de klachtonderdelen a, b, d, e en f gegrond
zijn en de andere klachtonderdelen (dat wil zeggen c, g en h) ongegrond.
Maatregel
5.26 Bij de vraag welke maatregel hier op zijn plaats is, acht het college van belang
dat de gegrondverklaarde klachtonderdelen ernstige misstappen vormen terwijl verweerster
er geen blijk van heeft gegeven voldoende inzicht te hebben in het kwalijke van haar
handelen. Over de relatie met de heer X heeft zij verder amper openheid willen betrachten.
Ze heeft derhalve haar verantwoordelijkheid als professional onvoldoende genomen en
lijkt integendeel die verantwoordelijkheid zo veel mogelijk van zich af willen te
schuiven (en op anderen te leggen), zo blijkt uit haar verweerschrift en haar toelichting
ter zitting. Ook het belang van het correct naleven van basale regels inzake de omgang
met het dossier en het afgeven van verklaringen lijkt zij onvoldoende te hebben geïnternaliseerd.
Het college vindt daarom het opleggen van een schorsing voor de duur van drie maanden
passend en geboden.
Publicatie
5.27 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd. Dit algemeen
belang is erin gelegen dat andere GZ-psychologen en de instellingen waarin zij werkzaam
zijn, mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden zonder vermelding
van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens.
6 De beslissing
Het college:
- verklaart de klacht gegrond voor wat betreft de onderdelen a, b, d, e en f;
- verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
- schorst de bevoegdheid van verweerster om de aan de inschrijving in het register
verbonden bevoegdheden uit te oefenen voor de duur van drie maanden;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat die onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal worden
bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Tijdschrift voor Gezondheidsrecht,
Gezondheidszorg Jurisprudentie, Medisch Contact, De Psycholoog en Tijdschrift voor
Psychotherapie.
Deze beslissing is gegeven door A.M.J.G. van Amsterdam, voorzitter, J.C.J. Dute, lid-jurist,
T.A.W. van der Schoot, G.G.A. Schuitemaker en L.P.T. Raijmakers, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door L.B.M. van ‘t Nedereind, secretaris, en in het openbaar uitgesproken
op
22 december 2023.