Zoekresultaten 12701-12710 van de 44778 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:69 Raad van Discipline Amsterdam 20-096/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:10 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/32 en 33

    Klaagster verwijt de twee notarissen dat zij “op zichzelf dan wel gezamenlijk” partijdig en onzorgvuldig hebben gehandeld bij het opstellen van de (concept-)akte(s) van verdeling met betrekking tot de woning van haar en haar ex-partner. De klacht valt uiteen in verschillende onderdelen. Klaagster verwijt de notarissen onder meer dat hun kantoor de door de ex-partner gegeven opdracht tot het opstellen van de concept-akte van verdeling heeft aangenomen, terwijl in de door klaagster en de ex-partner getekende en bij de medewerker van de notarissen bekend zijnde vaststellingsovereenkomst de afspraak is neergelegd dat klaagster de notaris mocht aanwijzen die de akte van verdeling zou passeren. De kamer is van oordeel dat de medewerker bekend, dan wel redelijkerwijs bekend had kunnen en moeten zijn, met deze afspraak. Het had daarom op de weg van de medewerker gelegen om bij klaagster te verifiëren of zij akkoord ging met opdrachtverlening aan het notariskantoor. Door dit niet te doen, heeft de medewerker niet op de juiste wijze gehandeld. Zijn handelwijze wordt aan de notarissen toegerekend. Dit klachtonderdeel wordt daarom jegens beide notarissen gegrond verklaard. Verder verwijt klaagster de notarissen dat zij niet is geïnformeerd over de aanvang van de werkzaamheden, dat zij niet is geraadpleegd over de inhoud van de door de medewerker opgestelde concept-akte van verdeling en de medewerker haar de eerste concept-akte niet heeft toegezonden. De kamer is van oordeel dat de handelwijze van de medewerker met betrekking tot de aanvang van de werkzaamheden en de eerste concept-akte niet correct is geweest. Hij had naast de ex-partner ook klaagster, die mede-eigenaar was van de te verdelen woning, moeten informeren over de aanvang van de werkzaamheden. De medewerker had de eerste concept-akte bovendien niet alleen aan de ex-partner, maar gelijktijdig ook aan klaagster moeten toesturen. De handelwijze van de medewerker wordt aan de notarissen toegerekend. Ook dit klachtonderdeel wordt jegens beide notarissen gegrond verklaard. Klaagster verwijt notaris 2 dat de medewerker de eerste concept-akte aan de ING Bank heeft verzonden, terwijl deze concept-akte niet naar klaagster is gezonden en haar ook geen toestemming is gevraagd om deze concept-akte aan de bank te sturen. De kamer is van oordeel dat de medewerker niet op de juiste wijze heeft gehandeld en dit wordt aan notaris 2 toegerekend. Het klachtonderdeel zal in zoverre jegens notaris 2 gegrond worden verklaard. De klacht wordt voor het overige ongegrond verklaard. Aan beide notarissen wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:63 Raad van Discipline Amsterdam 19-732/A/A

    Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij in een echtscheidingsprocedure. Partijen bestoken elkaar over en weer met procedures en de raad kan niet vaststellen dat dit specifiek aan de handelwijze van verweerster is te wijten. Klager heeft geen rechtstreeks belang bij het klachtonderdeel over het handelen van verweerster in strijd met de regels van de Raad voor Rechtsbijstand. Dit betreft een algemeen belang waarover alleen de deken een klacht kan indienen. Klacht ongegrond en voor een deel niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRARL:2020:68 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-710 19-759

    Dekenbezwaren. De raad is van oordeel dat verweerder in strijd met Regel 29 (gedragsregels 2018) heeft gehandeld door de deken in twee verschillende klachtonderzoeken niet de nodige informatie te verschaffen. Door ook geen verweer te voeren bij de raad lijkt verweerder zijn verantwoordelijkheid als advocaat te ontlopen. Dat is een ernstige en zorgelijke gang van zaken voor een advocaat. Op grond hiervan is de raad van oordeel dat aan verweerder in beide dekenbezwaren samen één maatregel moet worden opgelegd, namelijk een schorsing van vier weken in de uitoefening van zijn praktijk.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2020:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/016

    Klager heeft een klacht ingediend tegen de voorzitter van een beroepsvereniging (aangeklaagde). Klager stelt dat aangeklaagde de verantwoordelijkheid heeft voor een goede beroepsuitoefening en verwijt aangeklaagde dat deze tekort geschoten is om deze doelstelling te realiseren en te bewaken. Ook draagt aangeklaagde volgens klager de verantwoordelijkheid voor langdurig en collectief medisch falen van aangesloten leden. De voorzitter heeft beslist dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Omdat een verweer van de zijde van aangeklaagde niet tot een ander oordeel kan leiden, heeft de voorzitter geen aanleiding gezien om de voorzitter om een reactie op de klacht te vragen. Niet-ontvankelijk

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:24 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675142 / DW RK 19/601

    Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder de aan haar gedane contante betalingen blijft ontkennen, ondanks de verklaring van de hulpofficier van justitie. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:25 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/678194 / DW RK 20/14

    Beslissing op verzet. Verschoonbare termijnoverschrijding. Het had op de weg van de gerechtsdeurwaarders gelegen om klaagster (nogmaals) in de gelegenheid te stellen om tot betaling van de restantvordering over te gaan, nadat het beslag op het inkomen van haar ex-partner was mislukt. Door gelijk over te gaan tot het leggen van beslag op de bankrekening van de ex-partner van klaagster zijn de kosten opgelopen. Deze kosten hadden eventueel voorkomen kunnen worden als klaagster nogmaals was aangeschreven. Verzet en klacht gegrond. Maatregel van waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:26 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/662283 DW RK 19/91

    De gerechtsdeurwaarder heeft ondanks het betalingsvoorstel van klaagster beslag onder de Belastingdienst gelegd. Niet duidelijk is geworden of de gerechtsdeurwaarder iets met het betalingsvoorstel van klaagster heeft gedaan. Verder is ten onrechte geen beslagvrije voet toegepast bij het beslag. De klacht is op deze onderdelen gegrond, voor het overige ongegrond. Maatregel van waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGDKG:2020:27 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/673442 / DW RK 19/544

    Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2020:7 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2019/51

    De klacht bestaat uit vier onderdelen. De notaris voert aan dat klager oneigenlijk gebruikmaakt van het tuchtrecht en klager daarom niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard in zijn klacht. De kamer volgt de notaris niet in zijn verweer. Het doet er namelijk niet toe wat de uiteindelijke beweegreden van klager is geweest om de onderhavige klacht in te dienen. De notaris voert ook aan dat klager te laat is met klagen voor zover het de klachtonderdelen 1 tot en met 3 betreft. Naar het oordeel van de kamer is alleen klachtonderdeel 1 te laat ingediend en is klager dus niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. Klachtonderdeel 2 houdt het verwijt in dat de notaris de gelden, die voor de transacties met betrekking tot het kasteel en de inboedel door de koper op de derdengeldenrekening van de notaris waren gestort, heeft aangewend voor de aankoop van een ander pand door de koper. Volgens klager heeft de notaris hiermee het gezamenlijk passeren van de leveringsakten met betrekking tot het kasteel en de inboedel vertraagd en uiteindelijk onmogelijk gemaakt. De kamer is van oordeel dat de koper de notaris de opdracht mocht geven een deel van haar vermogen dat op zijn derdengeldenrekening stond, aan te wenden voor een onroerend goedtransactie met een derde. De notaris had op dat moment geen andere belangen in het oog te houden dan die van de koper en die derde. Klachtonderdeel 2 wordt dus ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 3 houdt het verwijt in dat de notaris de door koper getekende koopovereenkomst roerende zaken niet heeft laten tekenen door klager, terwijl volgens klager al vanaf 6 juni 2016 sprake was van een perfecte koopovereenkomst. Los van de vraag of sprake is van een perfecte koopovereenkomst, staat volgens de kamer vast dat de koper en klager waren overeengekomen dat er een inboedellijst aan de koopovereenkomst moest worden gehecht. Ook staat vast dat de notaris klager in 2016 herhaaldelijk heeft gevraagd om de inboedellijst en dat de notaris pas op 25 februari 2017 voor het eerst een inboedellijst heeft ontvangen van klager. Naar het oordeel van de kamer kon de notaris in ieder geval vóór 25 februari 2017 dus niet anders dan klager de koopovereenkomst niet te laten tekenen. Verder staat vast dat de koper aan de notaris heeft laten weten niet met de door klager op 27 februari 2017 toegezonden inboedellijst in te stemmen. Klager en de notaris verschillen echter van mening over de vraag of het ontbreken van overeenstemming over de inboedellijst meebrengt dat de koopovereenkomst met betrekking tot de inboedel niet perfect is. De kamer is van oordeel dat deze discussie niet dient plaats te vinden in onderhavige tuchtprocedure. De beantwoording van de vraag of sprake is van een perfecte overeenkomst met betrekking tot de inboedel is voorbehouden aan de civiele rechter. Klachtonderdeel 3 wordt ongegrond verklaard. In klachtonderdeel 4 verwijt klager de notaris dat hij de levering van het kasteel heeft losgekoppeld van de levering van de inboedel en dat de notaris geen actie heeft ondernomen om de positie van klager ten aanzien van de verkochte inboedel veilig te stellen. De kamer is van oordeel dat de notaris de belangen van klager voldoende in het oog heeft gehouden. Klachtonderdeel 4 wordt daarom ongegrond verklaard.