ECLI:NL:TGZRAMS:2020:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2020/016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRAMS:2020:48 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-04-2020 |
Datum publicatie: | 02-04-2020 |
Zaaknummer(s): | 2020/016 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft een klacht ingediend tegen de voorzitter van een beroepsvereniging (aangeklaagde). Klager stelt dat aangeklaagde de verantwoordelijkheid heeft voor een goede beroepsuitoefening en verwijt aangeklaagde dat deze tekort geschoten is om deze doelstelling te realiseren en te bewaken. Ook draagt aangeklaagde volgens klager de verantwoordelijkheid voor langdurig en collectief medisch falen van aangesloten leden. De voorzitter heeft beslist dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Omdat een verweer van de zijde van aangeklaagde niet tot een ander oordeel kan leiden, heeft de voorzitter geen aanleiding gezien om de voorzitter om een reactie op de klacht te vragen. Niet-ontvankelijk |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG
AMSTERDAM
Beslissing naar aanleiding van de op 12 september 2019 binnengekomen klacht van:
A ,
wonende te B,
klager,
tegen
C,
1. psychotherapeut
2. gezondheidszorgpyscholoog,
aangeklaagde.
1. De procedure
De voorzitter heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- het klaagschrift;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het tweede aanvullende klaagschrift met de bijlagen.
2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1. Klager is vanaf 2000 tot en met het voorjaar van 2018 behandeld geweest in de geestelijke gezondheidszorg door meerdere behandelaars, allen lid van de D (hierna: D).
2.2. Aangeklaagde heeft een BIG-registratie als psychotherapeut en als gezondheidszorgpsycholoog en zij is voorzitter van de D. Tussen klager en aangeklaagde heeft geen behandelrelatie bestaan.
2.3. Klager heeft tegen zijn voormalige behandelaars een klacht ingediend bij de (klachtencommissie van de) D. De klachtencommissie van de D heeft de klacht van klager (kennelijk) ongegrond verklaard. Op 12 december 2019 heeft klager vragen gesteld over de uitspraak van de klachtencommissie aan aangeklaagde.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat aangeklaagde – als verantwoordelijk verenigingsvoorzitter van de D – geen correcte, deugdelijke en volledige klachtenprocedure heeft gevoerd, waarbij klager informatie is onthouden (zijn medisch dossier) en door hem ingebrachte informatie is achtergehouden en niet is meegewogen.
Ter onderbouwing van de klacht stelt klager dat aangeklaagde als voorzitter van de D conform de Wet BIG en informatie op de website van de D – waar als doel van de D het zorg dragen voor een goede beroepsuitoefening staat vermeld – de verantwoordelijkheid heeft voor die goede beroepsuitoefening. Aangeklaagde is als voorzitter tekort geschoten om deze doelstelling te realiseren en te bewaken. Volgens klager heeft zij gefaald in haar taak door langjarig en collectief medisch falen van aangesloten leden. Pyschiaters hebben door hun enge – zowel nauwe als griezelige – visie op de GGZ, slechts één methode voor alle problematiek bij patiënten toegepast. Aan klager is de noodzakelijke behandeling – door verwijzing naar specialisten en andere benaderingen en behandelmethoden – langjarig onthouden met grote schade tot gevolg. Aangeklaagde is verantwoordelijk voor dit collectief medisch falen, aldus steeds klager.
Aangeklaagde treft het extra verwijt dat zelfs waar een patiënt een beroep doet op een vertrouwenspersoon en acuut een contact met een behandelaar verbreekt met een absoluut contactverbod voor de behandelaar, om nihil (professionele) persoonlijke belangstelling op te brengen en nihil nazorg te verlenen. Op klachten dat de behandelaar geen gehoor geeft aan het contactverbod, reageert aangeklaagde niet afdoende, zodat dat nogmaals gebeurt. Op een uitgebrachte waarschuwing tegen behandelaar reageert zij in het geheel niet, aldus nog steeds klager.
4. De beoordeling
4.1. V oor de ontvankelijkheid van de klacht dienen de gedragingen waarover geklaagd wordt ondergebracht te (kunnen) worden onder de eerste en/of de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 Wet BIG. Bij de eerste tuchtnorm (lid 1 sub a) gaat het om enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die de aangeklaagde behoort te betrachten ten opzichte van de patiënt en diens naaste betrekkingen. Bij de tweede tuchtnorm (lid 1 sub b BW) gaat het om enig ander handelen of nalaten van de aangeklaagde in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Deze tweede tuchtnorm ziet op alle gedragingen die niet onder de eerste tuchtnorm vallen, maar die wel in strijd zijn met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Uit de parlementaire geschiedenis bij deze bepaling volgt dat deze tweede tuchtnorm een open norm is en dat het in belangrijke mate aan de tuchtrechter wordt overgelaten om hieraan invulling te geven. Inmiddels is er veel jurisprudentie op dit terrein, in het bijzonder wat betreft de gedragingen van bestuurders en leidinggevenden. Voor het handelen in strijd met de tweede tuchtnorm is vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg (het zogeheten ‘weerslagcriterium’), aldus vaste tuchtrechtelijke rechtspraak van het CTG.
Met de wijziging Wet BIG per 1 april 2019 is de tweede tuchtnorm tekstueel aangepast (“enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt”), doch uit de parlementaire geschiedenis (Memorie van Toelichting, Kamerstukken II 2016/17, 34 629 nr. 2, pag. 7) blijkt dat de wetgever de bedoeling heeft gehad de bestaande jurisprudentie op dit punt te codificeren.
4.2. Vaststaat dat tussen klager en aangeklaagde geen behandelrelatie heeft bestaan. Dat betekent kort gezegd dat de eerste tuchtnorm (artikel 47 lid 1 sub a Wet BIG) hier niet van toepassing is.
4.3. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden, is of de gedragingen waarover geklaagd wordt ondergebracht kunnen worden onder de tweede tuchtnorm.
Volgens vaste tuchtrechtelijke rechtspraak van het CTG (ECLI:NL:TGZCTG:2016:316) kan een BIG-geregistreerde zorgverlener in een bestuurlijke- of leidinggevende functie voor zijn handelen tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn. Voor het handelen in strijd met de tweede tuchtnorm is vereist dat het voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. Daarbij dient terughoudend te worden getoetst als het handelen niet een individuele patiënt betreft, maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die wordt verleend, omdat dit handelen behoort tot de keuzes in het kader van de bedrijfsvoering waarbij de bestuurder dan wel de leidinggevende in beginsel beleidsvrijheid heeft, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele gezondheidszorg, aldus het CTG.
4.4. In de onderhavige zaak richt de klacht zich tegen aangeklaagde in haar hoedanigheid van voorzitter van de D. Aangeklaagde heeft in deze zaak niet gehandeld in haar hoedanigheid van psychotherapeut dan wel GZ-psycholoog en heeft in haar hoedanigheid van voorzitter van de D geen handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg verricht. De aan aangeklaagde verweten nalatigheid (het niet handelen waar dit volgens klager wel had gemoeten) staat in een te ver verwijderd verband tot de kwaliteit van de individuele gezondheidszorg. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat haar handelen weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Van handelen in strijd met artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet BIG is derhalve geen sprake. Het tuchtrecht is niet voor deze klachten bedoeld. Het feit dat aangeklaagde als voorzitter van de D ook BIG-geregistreerd is, maakt dit niet anders.
De voorzitter van het college is gelet op het bovenstaande van oordeel dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Omdat een verweer van de zijde van de aangeklaagde niet tot een ander oordeel kan leiden ziet de voorzitter geen aanleiding om aangeklaagde om een reactie op de klacht te vragen.
4.5. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is.
5. De beslissing
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist op 2 april 2020 door:
J. Recourt, voorzitter,
bijgestaan door S.R.M.I Bollen, secretaris.
WG WG
secretaris voorzitter