ECLI:NL:TGDKG:2020:24 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/675142 / DW RK 19/601

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:24
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/675142 / DW RK 19/601
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. Klager beklaagt zich er over dat de gerechtsdeurwaarder de aan haar gedane contante betalingen blijft ontkennen, ondanks de verklaring van de hulpofficier van justitie. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 29 oktober 2019 met zaaknummer C/13/660743 DW RK 19/22 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/675142 / DW RK 19/601 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

[ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2019, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 8 maart 2019, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De gerechtsdeurwaarder heeft zijn verweerschrift aangevuld bij

e-mail van 8 april 2019. Bij beslissing van 29 oktober 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 11 november 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De gerechtsdeurwaarder heeft bij e-mail van 15 januari 2020 op het verzet gereageerd een heeft hierbij aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 11 februari 2020 alwaar klager is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 27 augustus 2018 en 24 september 2018 de woning van de heer [ ] aan de [ ] bezocht, in verband met een voorgenomen ontruiming. Klager is diens buurman.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder de aan haar gedane contante betalingen blijft ontkennen, ondanks de verklaring van de hulpofficier van justitie. Tevens weigert de gerechtsdeurwaarder deugdelijke kwitanties van de betalingen te verstrekken.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Niet in geschil is dat de gerechtsdeurwaarder op 27 augustus 2018 en

24 september 2018 de woning aan de [ ] heeft bezocht in verband met een voorgenomen ontruiming. De gerechtsdeurwaarder erkent dat zij ter plaatse contante betalingen heeft ontvangen waarmee de voorgenomen ontruiming is voorkomen. De gerechtsdeurwaarder stelt echter dat zij deze betalingen niet van klager maar van de bewoner zelf heeft ontvangen. Voor beide betalingen heeft de gerechtsdeurwaarder ontvangstbewijzen aan de bewoner verstrekt. De door klager overgelegde verklaring van de op 24 september 2018 aanwezige hulpofficier van justitie de heer [ ] (hierna: [ ]) is niet voldoende om vast te stellen dat het klager was die het geld aan de gerechtsdeurwaarder heeft overhandigd. [ ] heeft per e-mail van 9 januari 2019 weliswaar verklaard dat klager aangaf dat hij naar de Rabobank ging, even later terug kwam met een voor hem onbekende som geld en dat klager het geld aan de gerechtsdeurwaarder heeft gegeven, maar in de door de gerechtsdeurwaarder overgelegde e-mail van 7 april 2019 heeft [ ] verklaard dat hij zich niet kan herinneren of het betreffende geldbedrag door klager of via de bewoner aan de gerechtsdeurwaarder is gegeven. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat klager degene is geweest die de geldbedragen aan de gerechtsdeurwaarder heeft overhandigd. Het lijkt meer voor de hand te liggen dat het de bewoner zelf is geweest die de geldbedragen aan de gerechtsdeurwaarder heeft overhandigd, aangezien de gerechtsdeurwaarder de ontvangstbewijzen ook aan de bewoner heeft gegeven en niet aan klager. Dat klager de geldbedragen kennelijk aan de bewoner heeft voorgeschoten en gegeven, die het geld vervolgens aan de gerechtsdeurwaarder heeft overhandigd, is buiten de invloedsfeer van de gerechtsdeurwaarder. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager aangevoerd dat de interpretatie van de voorzitter ten aanzien van de verklaring van [ ] in de e-mail van 7 april 2019 niet juist is. [ ] heeft op 24 september 2018 gezien, en vervolgens zowel mondeling als schriftelijk aan klager verklaard, dat klager rechtstreeks geld aan de gerechtsdeurwaarder heeft gegeven. 

6.2 Klager heeft verder aangevoerd dat het aanvullende verweer van de gerechtsdeurwaarder niet binnen de gegeven termijn van dertig dagen is ingediend en dan ook niet-ontvankelijk is.

7. Het verweer in verzet van de gerechtsdeurwaarder

In verzet heeft de gerechtsdeurwaarder gesteld dat zij elke keer uitvoerig haar visie en verklaring naar eer en geweten en waarheid heeft verstrekt. De gerechtsdeurwaarder heeft, als getuige in een door klager opgestarte civiele procedure, hetzelfde verklaard en is dus bij haar eerdere verklaring(en) gebleven.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Ten aanzien van de stelling van klager dat het aanvullende verweerschrift van de gerechtsdeurwaarder van 8 april 2019 niet bij de beoordeling van onderhavige beslissing kan worden meegenomen overweegt de kamer het volgende. Bij brief van 15 februari 2019 is de gerechtsdeurwaarder verzocht om binnen dertig dagen op de klacht van klager te reageren. De gerechtsdeurwaarder heeft bij verweerschrift van

8 maart 2019, derhalve binnen dertig dagen, op de klacht van klager gereageerd. In het aanvullende verweerschrift van 8 april 2019 heeft de gerechtsdeurwaarder haar standpunt nader onderbouwd. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder haar standpunt zoals weergegeven in het eerdere verweerschrift nader heeft mogen onderbouwen. De kamer overweegt hierbij dat klager voldoende in de gelegenheid is geweest om op de inhoud van het aanvullende verweerschrift te reageren.

8.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

8.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.