ECLI:NL:TGDKG:2020:27 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/673442 / DW RK 19/544

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2020:27
Datum uitspraak: 24-03-2020
Datum publicatie: 01-04-2020
Zaaknummer(s): C/13/673442 / DW RK 19/544
Onderwerp:
  • Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
  • Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 24 maart 2020 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 24 september 2019 met zaaknummer C/13/656586 DW RK 18/577 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/673442 / DW RK 19/544 LvB/WdJ ingesteld door:

[ ],

wonende te [ ],

klager,

tegen:

1. [ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

2. [ ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagden,

gemachtigde: [ ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 1 november 2018, heeft klager een klacht ingediend tegen het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 1. Klager heeft zijn klacht bij e-mail van 30 november 2018 aangevuld en tevens gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 januari 2019, heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 24 september 2019 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 8 oktober 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De voorzitter heeft het aanhoudingsverzoek van klager vanwege onvoldoende klemmende redenen afgewezen.Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 februari 2020 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 maart 2020.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast (geweest) met vorderingen van Waternet op klager.

-           Bij brief van 28 december 2017 hebben de gerechtsdeurwaarders klager verzocht de openstaande vordering te voldoen.

-           Bij exploot van 10 januari 2018 is klager gedagvaard te verschijnen ter zitting van de kantonrechter te Amsterdam tegen 8 februari 2018.

-           Bij vonnis van de kantonrechter te Amsterdam van 22 februari 2018 is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag. Het vonnis is op 13 maart 2018 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Op 26 april 2018 is beslag gelegd onder de ABN Amro Bank N.V. ten laste van klager.

-           Op 15 augustus 2018 is een aankondiging beslaglegging roerende zaken aan klager verzonden.

-           Bij brief van 20 september 2018 is beslag roerende zaken aan klager aangekondigd tegen 2 november 2018.

-           Bij e-mail van 24 september 2018 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht om alle executiemaatregelen te stoppen.

-           Bij brief van 26 september 2018 is een specificatie van de openstaande vorderingen aan klager verzonden. Hierop heeft klager bij e-mail van diezelfde dag gereageerd.

-           Bij brief van 26 september 2018 hebben de gerechtsdeurwaarders klager geïnformeerd dat zijn e-mail naar de opdrachtgever is verzonden en dat de aangekondigde beslaglegging op 2 november 2018 vooralsnog wel door zal gaan.

-           Bij e-mail van 22 oktober 2018 is aan klager medegedeeld dat de gerechtsdeurwaarders opdracht hebben gekregen het geplande beslag door te zetten.

-           Bij brief van 1 november 2018 is de openstaande vordering (nogmaals) toegelicht aan klager en is aangegeven dat indien klager uiterlijk 2 november 2018 vóór 09:00 uur een betalingsbewijs van € 200,-- overlegt alsmede een betalingsvoorstel voor het restant doet, de beslaglegging zal worden opgeschort.

-           Klager heeft hierop op 2 november 2018 om 08:16 uur een betalingsbewijs aan de gerechtsdeurwaarders verzonden.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a: de procedure wordt doorgezet, ondanks dat hij een klacht bij de opdrachtgever heeft ingediend;

b: de vordering in porties is gesplitst, hetgeen niet mag;

c: er met de opdrachtgever overleg moet worden gevoerd over de gemaakte proceskosten;

d: de vordering inclusief kosten is betaald;

e: sprake is van schending van de geheimhoudingsplicht;

f: het gerechtsdeurwaarderskantoor er een slordige administratie op nahoudt;

g: gerechtsdeurwaarder sub 2 een poging tot huisvredebreuk heeft gedaan, ondanks dat klager een betaling conform de afspraak had verricht;

h: er sprake is van een agressieve werkhouding en nodeloos dreigen;

i: hij herhaaldelijk aanmaningen blijft ontvangen, ondanks dat hij een tegoed heeft bij de opdrachtgever;

j: er sprake is van een wankelende IT bij het gerechtsdeurwaarderskantoor.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 De klacht is gericht tegen een kantoor, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. De enige aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder wordt daarom als beklaagde aangemerkt. In de aanvullende klacht is de klacht op één klachtonderdeel tevens gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2. Op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) dienen klachten die zijn gericht tegen een met naam genoemde gerechtsdeurwaarder te worden afgehandeld als zijnde tegen hem gericht. De in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarders worden daarom als beklaagden aangemerkt. Het verweerschrift zal worden beschouwd als zijnde afkomstig van beide genoemde gerechtsdeurwaarders. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder een ministerieplicht rust indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren. Dat klager een klacht bij Waternet heeft ingediend hoeft geen reden te zijn om de executiemaatregelen te staken. Niet gebleken is dat de opdrachtgever hier opdracht toe heeft gegeven. Indien klager het met de voortzetting van de tenuitvoerlegging van het vonnis niet eens is kan hij een executiegeschil aanspannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarders in eerste instantie belast waren met een vordering van Waternet op het woonadres klager, [ ] te [ ]. In dit dossier is op 22 februari 2018 vonnis gewezen ten laste van klager. Hierna zijn de gerechtsdeurwaarders belast met een nieuwe vordering van Waternet op klager, op het adres [ ] te [ ]. De gerechtsdeurwaarders hebben ter zake deze vordering een nieuw dossier aangemaakt en klager bij brief van 11 april 2018 verzocht om de openstaande vordering te voldoen. Vervolgens zijn de gerechtsdeurwaarders belast met een betalingsachterstand van klager van vijf maanden inzake Waternet, op het woonadres van klager. De gerechtsdeurwaarders hebben wederom een nieuw dossier aangemaakt en klager bij brief van 25 juni 2018 verzocht om de openstaande vordering te voldoen. De gerechtsdeurwaarders hebben met het aanmaken van drie aparte dossiers niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdelen c, d en i overweegt de voorzitter dat een gerechtsdeurwaarder in beginsel mag afgaan op de gegevens die hij van zijn opdrachtgever ontvangt. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaar maakt, dient de gerechtsdeurwaarder die bezwaren met zijn opdrachtgever te overleggen. In dit geval hebben de gerechtsdeurwaarders de door klager gemaakte bezwaren tegen de vordering doorgestuurd naar de opdrachtgever. De reacties hierop hebben de gerechtsdeurwaarders teruggekoppeld aan klager. Het is aan de gerechtsdeurwaarders noch aan de voorzitter van de kamer om inhoudelijk in te gaan op de bezwaren van klager tegen de vordering. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is op dit onderdeel niet gebleken.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat uit het door de gerechtsdeurwaarders overgelegde uittreksel van het register van de Basisregistratie Persoonsgegevens (Brp) van 28 december 2017 blijkt dat klager sinds 30 december 2016 op hetzelfde adres woonachtig was en dat er geen enkele indicatie van geheim stond geregistreerd. De gerechtsdeurwaarders hebben in het verweerschrift gesteld dat zij op

1 maart 2018 uit de gegevens van de Brp hebben geconstateerd dat klager een briefadres had op zijn huidige woonadres, terwijl zijn echtgenote en minderjarige kind daar nog wel stonden ingeschreven als woonadres.

4.7 Een exploot dient ingevolge artikel 45 lid 3, aanhef en onder d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten minste de naam en de woonplaats te vermelden van degene voor wie het exploot is bestemd. Uitgangspunt is dus dat het adres in het exploot vermeld moet worden. Het vermelden van een geheim adres is in beginsel niet tuchtrechtelijk laakbaar, zo volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3097). Een gerechtsdeurwaarder zal daarom gegronde redenen moeten hebben om van dat uitgangspunt af te wijken. Omstandigheden die in dit geval tot een ander oordeel leiden zijn niet gebleken. Klager is door het handelen van de gerechtsdeurwaarders niet benadeeld. De opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders beschikte namelijk al over het adres van klager. Verder is het adres niet bekend geworden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake op dit klachtonderdeel.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f stelt klager dat de gerechtsdeurwaarders er een slordige administratie op nahouden, door te dreigen met inbeslagname van een auto, welke auto klager op dat moment niet meer in zijn bezit had. Klager heeft ter onderbouwing hiervan een vrijwaringsbewijs van 31 augustus 2017 overgelegd. De voorzitter stelt vast dat op het overgelegde vrijwaringsbewijs geen persoonsgegevens staan vermeld. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde gegevens van de RDW blijkt dat de betreffende auto sinds 30 maart 2017 op naam van klager staat geregistreerd. De gerechtsdeurwaarders mochten uitgaan van de gegevens van de RDW. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g erkennen de gerechtsdeurwaarders dat gerechtsdeurwaarder sub 2 op 2 november 2018 aan de deur van klager is geweest ter zake de beslaglegging roerende zaken, terwijl klager, conform de gemaakte afspraak, op 2 november 2018 vóór 09:00 uur een betaalbewijs had overgelegd. Nadat gerechtsdeurwaarder sub 2 ter plaatse contact had opgenomen met de dossierbehandelaar, heeft hij aan klager medegedeeld dat er geen beslaglegging zou plaatsvinden. Evenmin zijn er kosten bij klager in rekening gebracht. Bij e-mail van 2 november 2018 is aan klager medegedeeld dat er telefonisch getracht was om het dossier van klager nog uit de beslagroute van gerechtsdeurwaarder sub 2 te halen, maar dat hij inmiddels al bij het adres van klager was. In de e-mail zijn hiervoor excuses aan klager aangeboden. De voorzitter overweegt dat klager door het onterechte bezoek van gerechtsdeurwaarder sub 2 niet in zijn belangen geschaad, nu er geen beslag is gelegd en er geen kosten in rekening zijn gebracht. De gerechtsdeurwaarders stellen verder in het verweerschrift dat gerechtsdeurwaarder sub 2 een gewoon praatje hield met klager en dat er niemand in de buurt was die kennis heeft kunnen nemen van het gesprek en er ook geen sprake was van een huilend kind. De voorzitter ziet zonder onderbouwing van het tegendeel geen reden om aan het standpunt van de gerechtsdeurwaarders te twijfelen. Een tuchtrechtelijk verwijt kan de gerechtsdeurwaarders hier niet gemaakt worden.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel h hebben de gerechtsdeurwaarders de gestelde bejegening uitdrukkelijk ontkend. Nu klager niet nader heeft onderbouwd waaruit de agressieve werkwijze en het nodeloos dreigen heeft bestaan, kan niet worden vastgesteld wie hier het gelijk aan zijn zijde heeft. In ieder geval blijkt uit de overgelegde correspondentie niet van enige onheuse bejegening door de gerechtsdeurwaarders. Brieven met een gestelde betalingstermijn en de aankondiging van rechtsmaatregelen kunnen weliswaar dreigend overkomen, maar dat is niet te voorkomen. Dit soort brieven moet immers een termijnstelling bevatten zodat, als een reactie uitblijft, op enig moment de behandeling van de zaak kan worden voortgezet en de voorgestelde maatregelen rechtsgeldig kunnen worden genomen. Niet gezegd kan worden dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.11 Ten aanzien van klachtonderdeel j stelt klager dat de server van het gerechtsdeurwaarderskantoor een foutmelding weergeeft, waardoor de communicatie onmogelijk is. Klager overlegt hiertoe een “Message Delivery Failure” van zijn verzonden

e-mail op 27 november 2018 gericht aan [  ]. Uit de overgelegde producties blijkt dat een eerder verzonden e-mail aan dat adres op 26 september 2018 wel is aangekomen. Duidelijk is dat het betreffende e-mailadres een rechtstreeks e-mailadres van een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor is. Wat de reden van het mislukken van de verzending naar dit adres ook is, gesteld noch gebleken is dat e-mailberichten aan het gebruikelijke e-mailadres van de gerechtsdeurwaarders, te weten [ ], problemen oplevert. Het ligt op de weg van klager om e-mailberichten naar het laatst genoemde e-mailadres van de gerechtsdeurwaarders te sturen. Niet gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit klachtonderdeel.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager ten aanzien van de overweging in de voorzittersbeslissing van klachtonderdeel “e” aangevoerd dat hij begrijpt dat zijn adres weliswaar al bij de opdrachtgever bekend zou kunnen zijn, maar dat de combinatie van laakbaar handelen op zijn minst zorgelijk te noemen is.

6.2 Ten aanzien van de overweging in de voorzittersbeslissing van klachtonderdeel “f” heeft klager aangevoerd dat er maar één soort vrijwaringsbewijs bestaat en hij geen ander bewijs kan overleggen dan hij heeft gedaan.

6.3 Ten aanzien van de overweging in de voorzittersbeslissing van klachtonderdeel “g” heeft klager aangevoerd dat hij het betalingsbewijs al op 1 november 2018 om 16:22 uur aan de gerechtsdeurwaarders heeft verzonden en niet pas op 2 november 2018.

6.4 Ten aanzien van de overweging in de voorzittersbeslissing van klachtonderdeel “h” heeft klager aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarders losjes omgaan met de executiebevoegdheid.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. D. Bode en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

24 maart 2020, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.