ECLI:NL:TADRSGR:2014:131 Raad van Discipline 's-Gravenhage R.4280/13.187
Artikel 46 Advocatenwet biedt een voldoende concrete bij de wet voorziene grondslag,
zoals bedoeld is in artikel 10 EVRM, om onder meer in het belang van de goede naam
van anderen en van het waarborgen van het gezag van de rechterlijke macht beperkingen
te stellen aan de aan een advocaat, mede, op grond van artikel 7 van de Grondwet toekomende
vrijheid van meningsuiting. De Raad is bevoegd om de ambtshalve klacht te behandelen
en te beoordelen. Gelet op artikel 46f Advocatenwet kan de deken ook buiten een klacht
bezwaren tegen een advocaat ter kennis van de raad brengen. Het staat de deken vrij
om, voordat hij daartoe overgaat, daarnaar onderzoek te doen. Doordat verweerder niet
zijn medewerking heeft verleend aan een dekenaal onderzoek, heeft de deken de op hem
rustende taak niet naar behoren kunnen uitoefenen. Dientengevolge zijn de met het
tuchtrecht gemoeid zijnde belangen gefrustreerd en heeft verweerder klachtwaardig
gehandeld. De vrijheid van meningsuiting van een advocaat is niet onbegrensd. Naar
vaste rechtspraak van het Hof van Discipline geldt ter invulling van de norm van artikel
46 Advocatenwet, als uitgangspunt dat aan de advocaat weliswaar een grote mate van
vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënt te behartigen. Deze vrijheid vindt
haar begrenzing in de plicht van de advocaat zich te onthouden van (feitelijke) stellingen
waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen en dat hij zich niet
onnodig grievend uit dient te laten. Deze norm ligt mede besloten in de door het Europees
Hof voor de rechten van de mens gegeven norm, inhoudende dat de bijzondere aard van
het juridisch beroep meebrengt dat het optreden van advocaten discreet, eerlijk en
waardig dient te zijn. De advocaat die zich onnodig grievend uitlaat gedraagt zich
onwaardig. De raad oordeelt dat verweerder de aan hem toekomende vrijheid heeft overschreden.
De klacht is gegrond. Maatregel: onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van vier
weken.