Zoekresultaten 2531-2540 van de 2768 resultaten

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0250 Kamer van toezicht Breda Kl 13/2006

    Inzet van de door klagers ingediende klacht betreft het verwijt aan de notaris dat hij zonder hun instemming en geheel buiten hun bedoeling in de akte waarbij de economische eigendom van de hiervoor bedoelde woning aan hun dochter is geleverd, heeft opgenomen een onherroepelijke volmacht waarbij zij aan hun dochter de volledige beschikking over die woning hebben verstrekt. Deze door klagers verweten gedraging dateert reeds van 21 december 1994, zijnde het tijdstip van het passeren van de betreffende akte, terwijl de klacht eerst op 12 oktober 2006 door klagers is ingediend en derhalve zeer ruim na het verstrijken van de bij artikel 99, lid 12 van de Wet op het notarisambt vastgesteld klachttermijn van drie jaar.  

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0231 Kamer van toezicht Breda Kl 5/2007

    De kamer stelt met de notaris vast dat klager zijn klacht niet met in achtneming van de in artikel 99, lid 12 van de Wet op het notarisambt genoemde termijn van 3 jaar heeft ingediend. De verweten gedraging, cq. het verweten nalaten van de notaris, dateert van rond 18 juni 2001, zijnde het tijdstip waarop de door klager gewraakte verklaring door de notaris is opgesteld, dan wel door klager en zijn echtgenote ten overstaan van de notaris is ondertekend, terwijl klager zijn klacht eerst op 4 april 2007 heeft ingediend.  

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0244 Kamer van toezicht Breda Kl 8/2006

    In deze nieuwe klacht van klaagster staat ter beantwoording de vraag of de notaris met zijn als hiervoor door klaagster gewraakte verklaringen, deels afgelegd bij de mondelinge behandeling door de kamer van haar eerdere klacht en deels aangevoerd in het daaraan voorafgaand schriftelijk debat, klaagster en de kamer (doelbewust) heeft misleid en daarmee als notaris onwaardig en derhalve tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.  Geconstateerd kan weliswaar worden dat de op 7 juli 2006 via e-mail aan de erfgenamen gedane mededeling van de notaris afwijkt van zijn eerdere, op 5 juli 2006, bij genoemde mondelinge behandeling afgelegde verklaring, zoals weergegeven in het ter zake opgemaakte proces-verbaal, met name op punt hoe hij tot de door klaagster bestreden boedelbeschrijving is gekomen.  Het gaat echter naar het oordeel van de kamer te ver op grond daarvan aan te nemen dat de notaris met zijn verklaring van 5 juli 2006 heeft beoogd daarmee klaagster en de kamer te misleiden. Anders dan klaagster meent kan daaruit niet worden afgeleid dat de notaris daarmee zich ten aanzien van de door hem opgestelde en door klaagster bestreden boedelbeschrijving, heeft willen verschuilen achter daarvoor gegeven instructies van de advocate van klaagsters moeder.  

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2008:YC0238 Kamer van toezicht Breda Kl 13/2007

    Op grond van hetgeen uit de klachtstukken en bij gelegenheid van de mondeling behandeling naar voren is gekomen, moet naar het oordeel van de kamer worden vastgesteld dat de door klager ervaren lange duur van afwikkeling van de nalatenschap voornamelijk haar oorzaak vond in de tussen klager en de overige erfgenamen bestaande geschillen over die afwikkeling, en in de tussen hen verstoorde familieverhouding.

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2008:YC0219 Kamer van toezicht Breda Kl 8/2008

    Uit hun verzetschrift blijkt dat klagers vanwege hun vakantie niet eerder dan op 29 juli 2008 van de beslissing van de voorzitter hebben kennis kunnen nemen, zodat voor klagers nog een termijn voor het indienen van hun verzetschrift resteerde van één week. Uit de mededeling van de verzettermijn aan de voet van de beslissing van de voorzitter hebben klagers kunnen en moeten afleiden dat zij voortvarendheid dienden te betrachten voor de indiening van hun verzetschrift, hetgeen zij echter hebben nagelaten. Onder deze omstandigheden dient de ontijdige indiening van verzetschrift voor rekening en risico van klagers te blijven en acht de kamer die ontijdige indiening niet verschoonbaar.

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2009:YC0225 Kamer van toezicht Breda Kl 19/2008

    Naar uit de standpunten van beide partijen daaromtrent naar voren is gekomen, beperkt bedoeld civielrechtelijk geschil zich tot de rechtvraag of er al dan niet sprake is geweest van een tussen klaagster en [naam] in april 1996 mondeling tot stand gekomen overeenkomst, waarbij het bij akte van 27 juni 1991 gevestigde voorkeursrecht is bestendigd. In dat geschil staat niet ter discussie het oorspronkelijk bij die akte van 27 juni 1991 vastgelegde voorkeursrecht, ten aanzien waarvan klaagster zich, zoals hiervoor is vermeld, primair   op het standpunt stelt dat de notaris hiermee ten tijde van het passeren van de leveringsakte van 20 maart 2006 volledig bekend was en wat voor hem reden had moeten zijn zich hierover bij klaagster duidelijkheid te verkrijgen.    Voor haar stelling baseert klaagster zich op een drietal getuigenverklaringen. Weliswaar kan de in de hiervoor genoemde procedure onder ede afgelegde verklaring van [naam], de directeur van de [naam], in samenhang bezien met de verklaringen van [naam] en [naam], voor de juistheid van die stelling een serieuze aanwijzing opleveren, nu deze daarin verklaart dat hij in het kader van de voorgenomen levering van het registergoed door [naam] aan de [naam] de akte van 27 juni 1991 ter bestudering van de geldigheid van het daarbij gevestigde voorkeursrecht aan de eigen notaris heeft voorgelegd, waarbij hij de naam van de notaris heeft genoemd.                                                  [naam] heeft echter die verklaring naar blijkt uit zijn door de notaris overlegde nadere schriftelijke verklaring op die essentiële onderdelen herroepen. Voor die herroeping heeft hij voldoende plausibele redenen aangevoerd. De kamer vindt hierin geen aanleiding [naam] op de voet van artikel 102 Wna zelf als getuige te horen.  

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0251 Kamer van toezicht Breda Kl 16/2006

    Door, zoals door klaagster in haar onderzoek heeft geconstateerd, een levering- en hypotheekakte op 29 december 2005 te verlijden, zonder dat de betreffende gelden op de derdengeldrekening waren ontvangen, heeft de notaris in strijd met deze regel (artikel 3, lid 1 Verordening beroeps- en gedragsregels) gehandeld.   Daaraan doet niet af de toezegging van de hypotheekbank dat die gelden zouden worden gestort. De notaris heeft hiermee bewust het risico genomen dat de koper niet aan zijn betalingsverplichting jegens de verkoper zou kunnen voldoen.  

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0232 Kamer van toezicht Breda Kl 6/2007

    De kamer kan thans niet vaststellen of cliënte, zoals klager stelt, ten tijde van het verlijden van de akte wel of niet leed aan de ziekte van Alzheimer. Een medische verklaring met die inhoud is niet overgelegd. Dat in mei 2006, enkele maanden daarna een verpleeghuisarts heeft verklaard dat cliënte toen daaraan leed vormt wel een indicatie maar geeft onvoldoende uitsluitsel. Onvoldoende weersproken, en daardoor aannemelijk, is dat de GGZ in 2005 aan de familieleden, kinderen, heeft meegedeeld dat dit zo zou zijn. Dit vestigt, in onderling verband het ernstige vermoeden dat cliënte inderdaad op 9 februari 2006 aan Alzheimer leed  Naar het oordeel van de kamer is in dit kader niet van belang of dit ernstige vermoeden in deze tuchtprocedure al of niet kan worden omgezet in een vaststaand feit. De notaris behoorde op basis van de hem kenbare feiten en omstandigheden meer onderzoek te verrichten teneinde tegenover iedereen, toen en later, het vertrouwen in het zorgvuldig handelen van het notariaat te handhaven

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2006:YC0239 Kamer van toezicht Breda Kl 1/2006

    Van een eenzijdig handelen en van een tekortschieten van de notaris in zijn informatieplicht is dan ook niet gebleken, noch is dit door klager aannemelijk gemaakt. Dat klager, zo hij nog aanvoert, bij dit alles toch -voor de notaris kenbaar-zou hebben gedwaald, is evenmin aannemelijk geworden. In ieder geval kan de notaris gelet op de door hem als hiervoor verstrekte informatie dit niet worden aangerekend. 

  • ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0245 Kamer van toezicht Breda Kl 9/2006

    In de voorliggende klacht  staat centraal de vraag of de notaris heeft mogen overgaan tot het passeren van de akte van levering van het betreffende appartementsrechts, nu daags daarvoor de verkoper met een beroep op artikel 24 van de koopovereenkomst. naast betaling van koopsom door klager, nog een bedrag van f. 5.000,-- had geëist, waartegen door klager bezwaar werd gemaakt.   Deze vraag dient naar het oordeel van de kamer ontkennend te worden beantwoord