ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0244 Kamer van toezicht Breda Kl 8/2006

ECLI: ECLI:NL:TNOKBRE:2007:YC0244
Datum uitspraak: 10-09-2007
Datum publicatie: 30-07-2009
Zaaknummer(s): Kl 8/2006
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: In deze nieuwe klacht van klaagster staat ter beantwoording de vraag of de notaris met zijn als hiervoor door klaagster gewraakte verklaringen, deels afgelegd bij de mondelinge behandeling door de kamer van haar eerdere klacht en deels aangevoerd in het daaraan voorafgaand schriftelijk debat, klaagster en de kamer (doelbewust) heeft misleid en daarmee als notaris onwaardig en derhalve tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.  Geconstateerd kan weliswaar worden dat de op 7 juli 2006 via e-mail aan de erfgenamen gedane mededeling van de notaris afwijkt van zijn eerdere, op 5 juli 2006, bij genoemde mondelinge behandeling afgelegde verklaring, zoals weergegeven in het ter zake opgemaakte proces-verbaal, met name op punt hoe hij tot de door klaagster bestreden boedelbeschrijving is gekomen.  Het gaat echter naar het oordeel van de kamer te ver op grond daarvan aan te nemen dat de notaris met zijn verklaring van 5 juli 2006 heeft beoogd daarmee klaagster en de kamer te misleiden. Anders dan klaagster meent kan daaruit niet worden afgeleid dat de notaris daarmee zich ten aanzien van de door hem opgestelde en door klaagster bestreden boedelbeschrijving, heeft willen verschuilen achter daarvoor gegeven instructies van de advocate van klaagsters moeder.  

KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN TE BREDA

Beslissing

op de op 13 juli 2006, en aangevuld bij brieven van 18 juli en 30 augustus 2006, ingediende klacht van mevr. mr. [naam], wonende te [plaatsnaam], tegen notaris mr. [naam], gevestigd te [plaatsnaam].

1.       Het verloop van de zaak.

Klaagster, die eerder een klacht tegen de notaris heeft ingediend, ter zake waarvan, na het daarin gehouden schriftelijke debat, de mondelinge behandeling door de kamer heeft plaatsgevonden op 5 juli 2006 en ter zake waarvan klaagster bij beslissing van de kamer van 14 juli 2006 niet-ontvankelijk is verklaard, heeft op 13 juli 2006 een nieuwe klacht tegen de notaris ingediend.

Klaagster heeft daarbij verzocht voor de behandeling daarvan een andere kamer van toezicht aan te wijzen, aangezien de Bredase kamer, zoals zij stelt, vanwege “de auditu” inmiddels is geconflicteerd.

Aan dit laatste verzoek is voorbijgegaan, nu dit niet op de wet is gegrond, waarvan aan klaagster bij brief van 13 juli 2006 mededeling is gedaan.

Vervolgens heeft het schriftelijk debat  tussen partijen plaatsgevonden; dit debat blijkt uit hun brieven van  14 juli 2006, 18 juli 2006, 7 augustus 2006, 30 augustus 2006, met producties en  6 september 2006.

Bij brief van 21 oktober 2006 heeft klaagster verzocht voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de klacht op de voet van artikel 102 van de Wet op het notarisambt de door haar opgegeven getuigen te horen. Dit verzoek heeft zij herhaald bij brieven van 9 en 14 november 2006.

De kamer heeft geen reden gezien om voorafgaande aan de mondelinge behandeling van de klacht de door klaagster opgegeven getuigen te horen en heeft daarbij bepaald dat zij het verzoek van klaagster zal betrekken bij haar beraadslaging over de klacht en dat zich over de noodzaak van het horen van getuigen -al dan niet bij tussenbeslissing- definitief zal uitlaten. Aan klaagster is hiervan bij brief van 25 oktober  2006 mededeling gedaan.

De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op 15 november 2006, waarbij zijn verschenen klaagster,  bijgestaan mr. [naam], en de notaris.

Ter gelegenheid van die behandeling heeft klaagster de rechterlijke leden van de kamer gewraakt, tengevolge waarvan die behandeling is geschorst in de stand waarin deze op het moment van het indienen van dit wrakingsverzoek bevond, te weten het gelegenheid bieden aan de notaris voor een reactie in laatste termijn.

Met de behandeling van dit wrakingsvezoek is bij beslissing van 5 december 2006 van de president van het gerechtshof Amsterdam belast de kamer van toezicht te ’s-Hertogenbosch. De behandeling door die kamer heeft plaatsgevonden op 18 januari 2007, bij gelegenheid waarvan klaagster het wrakingsverzoek heeft ingetrokken.

Bij (fax)brief van 22 januari 2007 heeft klaagster andermaal een wrakingsverzoek ingediend, thans gericht tegen de notarisleden van de kamer en het lid van de Belastingdienst. Met de behandeling van dit tweede wrakingsverzoek is bij beslissing van 12 februari 2007 van de president van genoemd gerechtshof andermaal belast de kamer van toezicht te ‘s-Hertogenbosch.

De behandeling door die kamer heeft plaatsgevonden op 24 mei 2007 en die kamer heeft het verzoek vervolgens bij beslissing van 21 juni 2007 afgewezen.

Bij brief van 29 juni 2007 heeft de notaris de kamer bericht af te zien van de mogelijkheid om ter (voortgezette) mondelinge behandeling van de klacht in tweede en laatste termijn te worden gehoord, zodat die mondelinge behandeling daarmee is beëindigd.

2.       De feiten.

Op grond van de klachtstukken en uit hetgeen ter gelegenhe3id van de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, moet worden uitgegaan van de volgende tussen partijen vaststaande feiten.

-          Klaagster heeft tegen de notaris eerder een klacht ingediend, waarbij zij hem heeft verweten dat hij ter zake van de nalatenschap van haar vader een boedelbeschrijving heeft opgesteld, waarin hij ten onrechte ten aanzien van een Zwitserse onroerende zaak (met inboedel) heeft vermeld, dat de helft daarvan bij holografisch testament van erflater vrij van inbreng in zijn nalatenschap is gelegateerd aan zijn echtgenote, klaagsters moeder.

-          Na het tussen partijen ter zake van die klacht plaatsgehad hebbend schriftelijke debat, heeft de mondelinge behandeling van die klacht door de kamer plaatsgevonden op 5 juli 2006 en heeft de kamer vervolgens bij beslissing van 14 juli 2006 op de klacht beslist en klaagster daarbij niet-ontvankelijk in haar klacht verklaard. Voor de aan die klacht ten grondslag liggende feiten en omstandigheden wordt verwezen naar hetgeen daaromtrent in die beslissing is vermeld.

-          Ter gelegenheid van die mondelinge behandeling is blijkens het ter zake opgemaakte proces-verbaal door de notaris onder meer verklaard: “Als enige fout in de boedelbeschrijving kan worden aangemerkt dat daarin op indicatie van de advocate van klaagsters moeder is vermeld dat het Zwitsers huis met inboedel aan klaagster (lees klaagsters moeder) wordt toebedeeld zonder dat daarvoor betaald moet worden.”

-          Na die mondelinge behandeling, op 7 juli 2006, heeft de notaris aan de erfgenamen, waaronder klaagster, via de e-mail als volgt bericht:

“Geachte familie,

Ingevolge mijn deels foutieve insteek m.b.t. de uitwerking van het holograaf voor wat betreft de woning met inboedel te Zwitserland, verklaar ik thans onvoorwaardelijk in te trekken dat gedeelte van de door mij opgemaakte “Boedelbeschrijving”, gedateerd [plaatsnaam], 4 april 2003, en wel dat gedeelte welke aanvangt na de zinsnede: “zodat het zuivere saldo der nalatenschap bedraagt e 528.385,00 met het kopje “Afgifte Legaat en berekening erfdelen”.

Het overige gedeelte der boedelbeschrijving wordt in stand gelaten, tenzij door een latere herroepen.

Aan deze vervallen zinsnede kunnen derhalve geen rechten meer worden ontleend. “

-          Klaagster heeft op 9 juli 2006 als reactie hierop de notaris eveneens via e-mail,  het volgende bericht:

“Beste Jan Hendrik,

Mijn moeder is een leek.

Tijdens de zitting voor de Kamer van Toezicht op 5 juli 2006 berichtte je juist de Kamer dat mijn moeder onder instructies was van haar advocate ([naam] van [naam]) om een afwikkelingsvoorstel boedelbeschrijving met vaststelling van de erfdelen te maken op basis van een enig erfgenaamschap van mijn moeder ter zake van Zwitserland.

In onderstaande e-mail aan de Erven [naam] schrijf je daarentegen over jouw eigen “deels foutieve insteek” ter zake van mijn vaders Zwitsers olographe.

Kan je mij per ommegaande nu verduidelijken: Is het zoals jij de kamer mondeling berichtte, “instructies middels de advocate van/aan mijn moeder” of conform jouw e-mail van 7 juli 2006 gegaan, dat jij zonder Zwitserse brondocumenten te hebben opgevraagd verkeerde conclusies bent gaan trekken ter zake van franstalige Zwitserse erfrechtelijke documenten?”

-          Bij gelegenheid van het tussen de notaris en klaagster naar aanleiding van de eerdere klacht gevoerde schriftelijke debat heeft de notaris bij brief van 6 april 2006 bij wege van verweer de kamer onder meer meegedeeld “Door Mevrouw [naam] (klaagsters moeder) verzocht mij – mede op verzoek van haar toenmalige advocaat in verband met procedures tussen de langstlevende en haar dochter Mevrouw [naam] (huidige klaagster) – einde van het kalenderjaar 2002 ter nadere informering van de kinderen een boedelbeschrijving op te stellen.”

-          Via e-mail heeft de notaris op 10 augustus 2006 de gemachtigde van klaagster onder meer bericht: “Overigens heb ik geen zwarigheden van [naam] overgenomen, alleen op verzoek een boedelbeschrijving opgemaakt.”

-          Klaagster heeft inmiddels tegen voormelde beslissing van de kamer het rechtsmiddel van hoger beroep ingesteld.

3.     De inhoud van de klacht.

Klaagster verwijt thans de notaris dat hij haar en de kamer in de eerdere klachtprocedure heeft misleid door onder meer bij gelegenheid van de mondelinge behandeling uitdrukkelijk en in strijd met de waarheid te verklaren:

-          dat als enige fout in de boedelbeschrijving kan worden aangemerkt dat daarop op indicatie van de advocate van klaagsters moeder is vermeld dat het Zwitsers huis met inboedel aan klaagsters moeder wordt toebedeeld zonder dat daarvoor betaald moet worden, en

-          dat klaagsters moeder hem uitsluitend heeft verzocht om vanwege de tussen klaagster en haar dienende procedures, ter nadere informatie van haar kinderen een boedelbeschrijving op te stellen.

Daarnaast verwijt klaagster de notaris dat hij ook nadien haar en daarmee ook de kamer is blijven misleiden, door in een e-mail bericht van 10 augustus 2006 eveneens in strijd met de waarheid mee te delen dat hij geen zwarigheden van [naam] heeft overgenomen, maar alleen op verzoek een boedelbeschrijving heeft opgemaakt.

  4.   Het standpunt van klaagster.

Klaagster voert aan dat de hiervoor bedoelde verklaringen/mededelingen van de notaris door hem in strijd met de waarheid zijn afgelegd/gedaan, zodat hij daarmee haar en de kamer heeft misleid.

Wat betreft zijn ter zitting van 5 juli 2006 afgelegde verklaring, inhoudende dat hij de betreffende boedelbeschrijving heeft opgesteld op indicatie van de advocate van klaagster moeder, blijkt de leugenachtigheid daarvan volgens klaagster uit  zijn emailbericht van 7 juli 2006, nu hij daarin immers meedeelt “mijn deels foutieve insteek” en hij daarover, ondanks daartoe uitdrukkelijk gedaan verzoek, geen opheldering heeft verstrekt.

Met die aldus misleidende verklaring heeft de notaris in de opvatting van klaagster zich met betrekking tot de in haar eerdere klacht verweten incorrecte boedelbeschrijving, willen verschuilen achter de advocate van klaagsters moeder om daarmee zijn evidente onkunde op erfrechtgebied te maskeren.

De onwaarheid van de verklaring van de notaris voor zover die inhoudt dat klaagsters moeder hem heeft verzocht de boedelbeschrijving op te stellen vanwege tussen haar en klaagster dienende procedures, blijkt volgens klaagster reeds uit de omstandigheid dat op het moment van het opstellen van die boedelbeschrijving van procedures tussen haar en haar moeder geen sprake was.

Ook de mededeling van de notaris in zijn emailbericht aan de gemachtigde van klaagster van 10 augustus 2006 dat hij geen zwarigheden van [naam] heeft overgenomen, is volgens klaagster leugenachtig, hetgeen blijkt uit de door haar overgelegde brief van 30 oktober 2002 van [naam] aan de Zwitserse notaris [naam], waarvan immers de eerste alinea luidt: “In the context of the winding up of the estate of the late Mr. [naam] please be informed as follows”.

Klaagster meent dat hiermee onomstotelijk vaststaat dat de notaris de afwikkeling heeft overgenomen van [naam] en daarmee keihard liegt over de feiten.

Klaagster heeft bij brief van 14 november 2006, gericht aan de voorzitter van de kamer, verzocht met toepassing van artikel 102 van de Wet op het notarisambt notaris mr. [naam], gevestigd te [naam] en mevr. mr. [naam], advocate van klaagster moeder, als getuigen te horen; dit verzoek heeft zij ter gelegenheid van de mondelinge behandeling op 15 november 2006 herhaald.

Tenslotte en voor het overige betoogt klaagster onder uitvoerige aanvoering van standpunten en grieven dat de beslissing van de kamer, gegeven op haar eerdere klacht, onjuist is en dat de kamer daarbij heeft gedwaald.

5.      Het standpunt van de notaris.

De notaris voert aan dat het opmaken van de boedelbeschrijving in de nalatenschap van klaagsters vader hem telefonisch en persoonlijk is verzocht door haar moeder in het najaar van 2002, dit naar aanleiding van een al dan niet schriftelijke opmerking aan haar zijdens haar toenmalige advocate.

Verder betoogt de notaris dat zijn uitlating bij de mondelinge behandeling van de eerdere klacht uitsluitend betrekking heeft gehad op zijn vermelding als slot van voormelde boedelbeschrijving “vrij van inbreng, en niets van doen heeft met de indicatie/opdracht van klaagsters moeder. De in die boedelbeschrijving vermelde onjuiste uitwerking van het holograaf naar Zwitsers recht betrof dan ook volgens de notaris zijn eigen, onjuiste uitgangspunt. Dit onjuiste uitgangspunt heeft hij in zijn emailbericht van 7 juli 2006 aan alle erfgenamen duidelijk gemaakt en ingetrokken, aldus de notaris. 

De notaris betwist dan ook uitdrukkelijk dat hij ter zake van de boedelbeschrijving instructies heeft gehad van de advocate van klaagsters moeder.

Daarnaast bestrijdt de notaris klaagsters stelling dat hij opdracht zou hebben gekregen, dan wel zelf zou hebben beoogd de behandeling van de nalatenschap van [naam] over te nemen en af te handelen. Volgens de notaris heeft hij de door klaagster overgelegde brief van [naam] aan de Zwitserse notaris [naam] nimmer gekend en is zijn taak, zoals hij met betrekking tot de eerdere klachtzaak reeds heeft verklaard, beperkt gebleven tot het opstellen van de boedelbeschrijving.

Tenslotte stelt de notaris zich op het standpunt dat al het overige dat door klaagster wordt aangevoerd bestrijdingen betreft van de beslissing van de kamer van 14 juli 2006 en dat het niet aan hem is om die beslissing in twijfel te trekken.

6.       De beoordeling en de gronden daarvoor.

In deze nieuwe klacht van klaagster staat ter beantwoording de vraag of de notaris met zijn als hiervoor door klaagster gewraakte verklaringen, deels afgelegd bij de mondelinge behandeling door de kamer van haar eerdere klacht en deels aangevoerd in het daaraan voorafgaand schriftelijk debat, klaagster en de kamer (doelbewust) heeft misleid en daarmee als notaris onwaardig en derhalve tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld.

Geconstateerd kan weliswaar worden dat de op 7 juli 2006 via e-mail aan de erfgenamen gedane mededeling van de notaris afwijkt van zijn eerdere, op 5 juli 2006, bij genoemde mondelinge behandeling afgelegde verklaring, zoals weergegeven in het ter zake opgemaakte proces-verbaal, met name op punt hoe hij tot de door klaagster bestreden boedelbeschrijving is gekomen.

Het gaat echter naar het oordeel van de kamer te ver op grond daarvan aan te nemen dat de notaris met zijn verklaring van 5 juli 2006 heeft beoogd daarmee klaagster en de kamer te misleiden. Anders dan klaagster meent kan daaruit niet worden afgeleid dat de notaris daarmee zich ten aanzien van de door hem opgestelde en door klaagster bestreden boedelbeschrijving, heeft willen verschuilen achter daarvoor gegeven instructies van de advocate van klaagsters moeder.

De notaris draagt ten aanzien van het opstellen en de inhoud van een boedelbeschrijving een eigen verantwoordelijkheid, die hij niet kan afwentelen op derden.

Daarnaast strookt het door klaagster ingenomen standpunt niet met hetgeen de notaris bij die behandeling verder heeft verklaard, te weten dat achteraf bezien de conclusie “vrij van inbreng” (in de boedelbeschrijving) een foute taxatie is geweest en evenmin met zijn ter zake van deze klacht ingenomen standpunt dat hij zelf met betrekking tot die boedelbeschrijving tot een verkeerde interpretatie van het holografisch testament is gekomen.

Wat betreft dit laatste valt tegen de achtergrond van de door klaagster vermeende misleiding niet te verklaren waarom de notaris thans wel erkent zelf tot die verkeerde interpretatie te zijn gekomen,

terwijl hij de schuld daaraan volgens klaagster bij haar eerdere klacht heeft willen toedichten aan de advocate van haar moeder. 

Ook de als (schriftelijk) verweer aangevoerde verklaring van de notaris in het ter zake van die klacht gevoerde schriftelijke debat dat klaagsters moeder hem heeft verzocht om vanwege de tussen haar en klaagster dienende procedures ter nadere informatie van haar kinderen een boedelbeschrijving op te stellen, kan, ook al was, zoals klaagster aanvoert op dat moment nog geen sprake van die procedures,  op zich zelf staand noch in onderling verband met de hiervoor genoemde verklaringen, als misleidend worden aangemerkt. De betreffende verklaring behelst niet anders dan de volgens de notaris door klaagsters moeder aan hem opgegeven reden voor het aan hem verstrekken van de opdracht voor het opstellen van de boedelbeschrijving. Ook al is die reden onjuist, omdat er op dat moment nog geen procedures aanhangig waren, dan nog kan op grond daarvan niet gezegd worden dat de notaris daarmee een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven met het doel om klaagster en de kamer te misleiden.

Dit is evenmin het geval wanneer die verklaring wordt bezien in samenhang met de door klaagster bedoelde passage uit de brief van de Zwitserse notaris [naam], waaruit, anders dan zij meent, immers niet kan worden afgeleid dat de notaris op enig andere wijze dan met het opstellen van de boedelbeschrijving bemoeienis heeft gehad met de nalatenschap van klaagsters vader.

Voor het horen van notaris mr. [naam] en mr. [naam], de advocate van klaagsters moeder als getuigen, bestaat naar het oordeel van kamer geen reden, nu op grond van het vorenstaande tot de conclusie moet worden gekomen dat niet (meer) in discussie is dat van instructies van de advocaat van klaagsters moeder geen sprake is geweest. Door klaagster is niet aangegeven dat de voorgestelde getuigen omtrent de opzet om te misleiden uit eigen wetenschap iets zouden kunnen verklaren.

Hieruit volgt dat de klacht ongegrond is.

Al het overige dat klaagster aanvoert raakt de behandeling van en de beslissing op de eerdere klacht, waarmee klaagster zich niet kan verenigen, en moet onbesproken worden gelaten, nu een beoordeling daarvan uitsluitend is voorbehouden aan het gerechtshof te Amsterdam, als behandelende instantie van het inmiddels door klaagster tegen die beslissing ingestelde rechtsmiddel van hoger beroep.

7.       De beslissing.

De kamer van toezicht

verklaart de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mrs. M.M. Steenbeek, voorzitter, H. Quispel, Th.G.M. de Kort en Th.H.M. Fikkers, allen leden, en H. Koopman, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van A.C.L.M. de Jong, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 september 2007.

--

Tegen deze beslissing kan binnen 30 dagen na de dag van verzending van de brief waarbij de beslissing is toegezonden hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, t.a.v. kamer 17A)