Zoekresultaten 15331-15340 van de 42363 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2018:202 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.003

      Klacht tegen huisarts. Klager kreeg in verband ADHD methylfenidaat voorgeschreven. Op enig moment heeft verweerster een verandering van medicatie voorgesteld. Klager was het hier niet mee eens. Verweerster heeft de casus van klager anoniem besproken met een psychiater die de visie van verweerster bevestigde. Toen klager bleef persisteren in zijn wens om methylfenidaat voorgeschreven te krijgen heeft verweerster uiteindelijk, na overleg met twee psychiaters, dit alsnog in een lage dosering voorgeschreven. Klager verwijt verweerster dat zij hem ernstig heeft beschadigd en in de steek gelaten door mee te gaan in de onjuiste bevindingen van een psychiater. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:6 Kamer voor het notariaat Amsterdam 634345/NT 17-61

    Ten aanzien van het eerste verwijt overweegt de kamer als volgt. De notaris heeft op 8 december 2015 aan partijen kenbaar gemaakt welke werkzaamheden hij meende te moeten verrichten en heeft vervolgens op basis van de hem verstrekte investeringsovereenkomst een concept leveringsakte opgesteld en aan partijen en hun adviseurs toegezonden. Geen van partijen heeft de notaris op dat moment erop gewezen dat de koopprijs veel te laag was, of dat sprake was van samenhang met de overige tussen partijen gemaakte afspraken die tot uitdrukking hadden moeten komen in de leveringsakte of dat er naar de investeringsovereenkomst had moeten worden verwezen. Ook na het passeren van de leveringsakte is de notaris daarover door geen van de partijen geïnformeerd. De koopprijs van € 1.000,- was voor de notaris niet zodanig opmerkelijk dat de notaris op basis daarvan nader onderzoek had moeten doen. Blijkens de processtukken in het dossier is de leveringsakte in overeenstemming met de investeringsovereenkomst. Beide partijen waren ervaren ondernemers en werden bijgestaan door professionele juridische adviseurs. De kamer komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de notaris niet onzorgvuldig of klachtwaardig heeft gehandeld door de leveringsakte te verlijden zoals hem door klagers c.q. hun adviseurs was verzocht. Dat in de leveringsakte niet is vermeld dat de levering deel uitmaakte van een meer omvattende transactie waarbij de aandelen in [A] in werkelijkheid een substantieel hogere waarde zouden bedragen – hetgeen overigens niet is komen vast te staan wegens onvoldoende onderbouwing door klagers –, zou de notaris slechts kunnen worden verweten indien klagers de notaris daarvan duidelijk op de hoogte hadden gesteld en hij dat niet in de leveringsakte zou hebben vermeld, hetgeen in onderhavig geval niet is gebleken. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2018:197 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.153

      Klager is door verweerder, chirurg, geopereerd aan een geperforeerde appendicitis. Het postoperatieve verloop was gecompliceerd door een wondinfectie. Vervolgens is klager nog drie maal geopereerd vanwege een bij herhaling optredende littekenbreuk. Klager verwijt verweerder: 1. dat hij klager voor de appendicitis nog dezelfde dag had moeten opereren; 2. dat hij pas na vijf maanden heeft vastgesteld dat er sprake was van een littekenbreuk, waarvan een correctie operatie noodzakelijk was en die operatie is pas na acht maanden uitgevoerd. De operatie is niet correct uitgevoerd omdat drie maanden later door de radioloog is vastgesteld dat er een defect was; 3. dat hij telkens na de operatie een CT-scan had moeten laten maken om het resultaat van de ingreep te beoordelen, wat niet is gebeurd; 4. dat de tweede hersteloperatie door een collega van verweerder (C2017.152) eveneens niet goed is uitgevoerd omdat er nadien een defect bleek te bestaan. Ook hier had een CT-scan moeten plaatsvinden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2018:203 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.011

      Klacht tegen apotheker. Klager lijdt aan diabetes type II, de ziekte van Ménière en jicht. Tevens heeft klager een beroerte en een tia gehad, lijdt hij aan retinopathie en neuropathie en heeft hij diabetische voeten. Klager heeft hiervoor verschillende medicijnen (gehad). Gedurende het gebruik van de verschillende medicijnen, zijn deze regelmatig vervangen door andere, al dan niet generieke, middelen. Klager verwijt verweerder dat: 1. verweerder ten onrechte merkgeneesmiddelen heeft gesubstitueerd; 2. verweerder hem ten aanzien van het voorgeschreven medicijngebruik niet goed heeft voorgelicht; 3. klager lichamelijk letsel heeft als gevolg van het onzorgvuldig handelen van verweerder; 4. het apothekersdossier van klager onjuistheden bevat en niet volledig is. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 1 gedeeltelijk gegrond verklaard (het geneesmiddel Zyloric is onjuist gesubstitueerd) en voor het overige ongegrond verklaard. De klachtonderdelen 2 en 3 zijn ongegrond verklaard. Klachtonderdeel 4 is gedeeltelijk gegrond verklaard (de medische noodzaak voor Zyloric was niet (correct) geregistreerd in het dossier) en voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege gaat eerst over tot bespreking van de klachtonderdelen waarop volgens klager door het Regionaal Tuchtcollege ten onrechte niet beslist is. Voor zover er sprake is van buiten beschouwing gelaten klachtonderdelen acht het Centraal Tuchtcollege deze ongegrond. Voor het overige bekrachtigt het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:7 Kamer voor het notariaat Amsterdam C/13/636609/ NT 17-69

    Ten aanzien van het eerste verwijt jegens de notaris overweegt de kamer als volgt. Klaagster onderbouwt haar stelling door te verwijzen naar het echtscheidingsvonnis van 1 april 1986 waarin de scheiding en deling is bevolen, maar voert aan dat deze  nooit heeft plaatsgevonden, zodat de notaris niet zonder nader onderzoek mocht meewerken aan de verkoop van de woning. Ook verwijst klaagster naar het kadaster waarin zij (nog) als gehuwd is geregistreerd. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat klaagster en erflater in 1968 zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden, inhoudende uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, behoudens een gemeenschap van inboedel op grond van artikel 1:164a BW (oud). Dit is door klaagster niet weersproken. De notaris heeft voorafgaand aan het passeren van de akte van levering van de woning de gebruikelijke notariële verplichtingen - kadastrale recherche en titelonderzoek - verricht. In de aankomsttitel waren de huwelijkse voorwaarden en de naam van erflater als enig eigenaar van de woning omschreven. Voorts heeft de notaris geverifieerd bij de gemeente, afdeling Basisregistratie Personen, of erflater was gehuwd ten tijde van zijn overlijden dan wel of hij als partner was geregistreerd, hetgeen niet het geval bleek. Gelet op een en ander, kan niet worden gezegd dat de notaris ten aanzien van de woning onvoldoende onderzoek heeft uitgevoerd naar de scheiding en deling van enige huwelijksgoederengemeenschap, nu deze woning daartoe nimmer heeft behoord. Ten aanzien van de inboedelgoederen kon de notaris, mede gelet op het tijdsverloop sinds de echtscheiding afgaan op de mededeling dat de woning leeg was, zodat er wat dat betreft ook niets meer te onderzoeken viel. De kamer oordeelt het klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2018:204 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.017

      Klacht tegen een verpleegkundige in zijn hoedanigheid van verpleegkundig manager van een afdeling. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klager deels niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht en de klacht voor het overige ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing, verklaart klager ontvankelijk in zijn gehele klacht (tweede tuchtnorm) en verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2018:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-219

      Ongegronde klacht tegen een uroloog. De uroloog hoefde niet bedacht te zijn op een fragiele en zeer dunne urineleider tijdens een flex-URS, omdat dit zelden voorkomt. Van de complicatie, een langgerekte scheur van 10 cm van de urineleider waarvoor een open hersteloperatie noodzakelijk was, kan het College niet vaststellen dat die is ontstaan door onzorgvuldig handelen van de uroloog. Een verdoezeling hiervan is niet komen vast te staan. Een direct oorzakelijk verband tussen de ingreep en de later ontstane gynaecologische klachten ziet het College niet. De uroloog kan er voorts niet verantwoordelijk voor worden gehouden dat zijn dochter de door het ziekenhuis geconsulteerde psycholoog bleek te zijn. Klacht afgewezen.  

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2018:80 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2017/440

      Klaagster is door een bedrijfsarts gezien naar aanleiding van een ontslagprocedure bij haar werkgever. Klaagster verwijt verweerder onzorgvuldigheid in terugkoppelingen en het achterhouden van informatie. Tevens verwijt ze hem onder andere valsheid in geschrifte en partijdigheid. Deels gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2018:103 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-071

      Ongegronde klacht van de IGJ tegen een uroloog. De klacht gaat over een niet opgemerkte torsio testis bij een minderjarige patiënt. De IGJ verwijt de uroloog dat hij tekort is geschoten in de zorg door de patiënt niet zelf te zien en af te wijken van het Stroomschema Acuut Scrotum. Ook wijst de IGJ erop dat de uroloog in een soortgelijke zaak een waarschuwing opgelegd heeft gekregen. Ten eerste wijst het College erop dat laatstgenoemde niet betekent dat het handelen van die arts in een volgende tuchtzaak aan een andere, strengere norm moet worden getoetst. De uroloog mocht in casu afwijken van het Stroomschema omdat het momentum waarvoor het is bedoeld, ruimschoots was verstreken. De uroloog mocht ook vertrouwen op de juistheid van de door een collega-uroloog eerder vastgestelde diagnose epididymitis, omdat de echo niet wees op torsio testis. De uroloog kon in deze omstandigheden derhalve volstaan met een afwachtend beleid met wijziging van de antibiotica en het geven van een telefonisch advies aan de SEH-arts. Klacht afgewezen.    

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2018:81 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/078

      Klaagster was in behandeling bij verweerster als zijnde bedrijfsarts. Klaagster verwijt verweerster dat zij zich heeft voorgedaan als bedrijfsarts, terwijl zij bedrijfsarts in opleiding was.  Tevens verwijt zij verweerster dat zij onzorgvuldig met haar dossier is omgegaan. Klaagster heeft ook het gevoel dat verweerster niet onafhankelijk was. Ongegrond.