Zoekresultaten 18541-18550 van de 42842 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRZWO:2017:141 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 022/2017

      Klacht tegen gz-psycholoog. Gz-psychologe was werkzaam in Tbs-kliniek en behandelde daar X. Na omzetting van dienst TBS met dwangverpleging in TBS met voorwaarden en tegen het einde van het dienstverband van de gz-psycholoog met de kliniek, ontstaat een affectieve (seksuele relatie met X. Naar het oordeel van het college heeft verweerster geen of onvoldoende rekenschap gegeven van de noodzakelijke terughoudendheid en toetsbare opstelling die van haar verwacht had mogen worden. Berisping.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:229 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.444

      Klacht tegen een verpleegkundige. Samengevat heeft klager gesteld dat de verpleegkundige in ernstige mate is tekortgeschoten ten aanzien van de behandeling van klager bij de GGZ-instelling in een vrijwillig kader. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht van klager in alle onderdelen ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. Het Centraal Tuchtcollege overweegt onder meer dat het onjuist declareren door de verpleegkundige niet verwijtbaar is.

  • ECLI:NL:TADRARL:2017:128 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-265

    Voorzittersbeslissing: naar het oordeel van voorzitter bestond geen rechtsplicht voor verweerder om aan klager rechtsbijstand te verlenen. Niet is gebleken dat verweerder daarbij onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld of  dat verweerder discriminatoir gedrag zou hebben vertoond. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZREIN:2017:83 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1727

      IGZ verwijt gynaecoloog dat hij gedurende de behandelrelatie een persoonlijke en seksuele relatie met patiënte is aangegaan; dat hij heeft nagelaten informatie over de door hem geleverde zorg over te dragen aan de behandelaren van patiënte en onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn dossierverplichting.  Volgens verweerder was er geen sprake meer van een behandelrelatie. Behandelrelatie hervat. Bij het maken van de echo’s handelde verweerder  in zijn hoedanigheid van arts en voerde een handeling op het gebied van de geneeskunst uit. Echo’s en daarmee samenhangende consulten zijn niet opgenomen in het medisch dossier. De resultaten zijn niet doorgegeven aan de afdeling verloskunde waar patiënte onder behandeling was. Schorsing voor de duur van één jaar waarvan zes maanden voorwaardelijk met proeftijd 2 jaar. Publicatie.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:223 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.040

      Klaagster is door collega’s van de chirurg, verweerster, geopereerd aan een littekenbreuk. Verweerster heeft klaagster wegens een geïnfecteerde mat opnieuw geopereerd en vervolgens nog een keer wegens een recidief hernia en nog een keer om de mat te verwijderen. Klaagster stelt dat zij nu een opgezette, pijnlijke, verminkte en lelijke buik heeft. Zij verwijt verweerster verder: 1) dat zij aan verweerster heeft gemeld dat zij allergisch is voor plastic maar dat verweerster daarover niets in het medisch dossier heeft genoteerd. Verweerster heeft in 2014 toch een plastic mat geplaatst, waarna ontstekingen zijn ontstaan, 2) dat door een andere arts is geconstateerd dat bij een eerder door verweerster verrichte operatie een stuk geïnfecteerde darm is weggehaald waarover klaagster niet is geïnformeerd, 3) dat verweerster de door haar verrichte operaties niet goed heeft uitgevoerd. Zij heeft onder andere nagelaten de mat vast te zetten met tackers en te hechten aan het peesblad, en 4) dat verweerster klaagster onvoldoende inzicht heeft gegeven in het medisch dossier. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld.  Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:217 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.044

      Een door een arts, ontwikkeld - niet volgens wetenschappelijke standaarden getest - homeopathisch middel is in Kenia ingezet als aidsremmer. Er zijn vragen gesteld in de Tweede Kamer en de Minister heeft een onderzoek gelast. De Inspectie verwijt verweerder: 1. dat hij bij het onderzoek met hiv-patienten, dat door hem mede is geïnitieerd en waarover is gepubliceerd, fundamentele rechten van kwetsbare patiënten onvoldoende in acht heeft genomen. Hierbij is in strijd gehandeld met de Verklaring van Helsinki (versie 2004) en de zorg die verweerder had behoren te betrachten. Verweerder en zijn homeopathische collega hebben een actieve rol gespeeld bij het uitvoeren van het onderzoek. De rechten van de Keniaanse patiënten zijn niet gewaarborgd geweest en niet is gebleken dat er een protocol voor de studie in Kenia was opgesteld. Er is geen studieopzet voorgelegd aan een ethische toetsingscommissie (in Kenia) en er is geen risicoanalyse verricht; 2. door uitlatingen op internet over (de werking) van dit homeopathische middel onterecht de indruk c.q. het vertrouwen te hebben gewekt dat dit middel een (tijdelijke) vervanger zou zijn voor de daadwerkelijk wetenschappelijk bewezen medicatie. Hiermee wordt in strijd gehandeld met de KNMG gedragsregel “De arts en niet reguliere behandelwijzen”. Een (BIG-) arts moet altijd eerst wijzen op het belang van reguliere behandelwijzen en de patiënten hiervan niet afhouden; 3. dat hij in zijn Nederlandse praktijk onvoldoende invulling geeft aan de verzwaarde informatie- en dossierplicht die op grond van de onder 2  genoemde KNMG gedragsregel op hem als alternatief arts rust. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen en de publicatie gelast. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing m.b.t. de ongegrond verklaring van het eerste klachtonderdeel, verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond, legt de arts de maatregel van waarschuwing op en gelast de publicatie.  Voor wat betreft de klachtonderdelen 2 en 3 sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het oordeel in eerste aanleg.

  • ECLI:NL:TADRARL:2017:129 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-225

    Voorzittersbeslissing: klaagster is de buurvrouw van de cliënte van verweerster. Tussen klaagster en de cliënte van verweerster heeft zich een incident voorgedaan. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerster met de term ‘vernieling’ in haar brief van 20 juni 2016 geen onjuiste beschrijving gegeven van de feitelijke situatie dat klaagster een ruit in de voordeur van haar cliënte kapot heeft gemaakt, ook niet indien dit niet opzettelijk zou zijn gebeurd, zoals klaagster stelt. Een algemene verplichting tot beantwoorden van e-mails door een advocaat bestaat niet. Klachtonderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:230 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.478

      Klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft klaagster gezien in het kader van verzuim – en re-integratiebegeleiding ingevolge de Wet Verbetering Poortwachter. Zij klaagt samen met haar echtgenoot. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers deels niet-ontvankelijk en wijst de klacht af voor het overige. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:224 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.045

      Door de aangeklaagde arts is een niet volgens wetenschappelijke standaarden getest,homeopathisch middel,in Kenia ingezet als aidsremmer. Er zijn vragen gesteld in de Tweede Kamer en de Minister heeft een onderzoek gelast. De Inspectie verwijt verweerder: 1. dat hij bij het onderzoek met hiv-patienten, dat door hem mede is geïnitieerd en waarover is gepubliceerd, fundamentele rechten van kwetsbare patiënten onvoldoende in acht heeft genomen. Hierbij is in strijd gehandeld met de Verklaring van Helsinki (versie 2004) en de zorg die verweerder had behoren te betrachten. Verweerder en zijn homeopathische collega hebben een actieve rol gespeeld bij het uitvoeren van het onderzoek. De rechten van de Keniaanse patiënten zijn niet gewaarborgd geweest en niet is gebleken dat er een protocol voor de studie in Kenia was opgesteld. Er is geen studieopzet voorgelegd aan een ethische toetsingscommissie (in Kenia) en er is geen risicoanalyse verricht; 2. Dat door uitlatingen op internet over (de werking) van dit homeopathische middel onterecht de indruk c.q. het vertrouwen te hebben gewekt dat dit middel een (tijdelijke) vervanger zou zijn voor de daadwerkelijk wetenschappelijk bewezen medicatie. Hiermee wordt in strijd gehandeld met de KNMG gedragsregel “De arts en niet reguliere behandelwijzen”. Een (BIG-) arts moet altijd eerst wijzen op het belang van reguliere behandelwijzen en de patiënten hiervan niet afhouden; 3. dat hij in zijn Nederlandse praktijk onvoldoende invulling geeft aan de verzwaarde informatie- en dossierplicht die op grond van de onder 2  genoemde KNMG gedragsregel op hem als alternatief arts rust. De door de Inspectie onderzochte patiëntendossiers zijn in een aantal gevallen door verweerder aangevuld met de letters i.c. (informed consent). Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen en de publicatie gelast. Het Centraal Tuchtcollege, vernietigt de beslissing m.b.t. de ongegrond verklaring van het eerste klachtonderdeel, verklaart het eerste klachtonderdeel alsnog gegrond, legt de arts de maatregel van waarschuwing op en gelast de publicatie.  Voor wat betreft de klachtonderdelen 2 en 3 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel in eerste aanleg.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:218 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.101

      Klacht tegen kaakchirurg. Klager is bekend met een obstructief slaapapneusyndroom (OSAS). Hij verwijt verweerder (kaakchirurg) dat hij de bij klager uitgevoerde operatie (osteotomie) niet goed heeft uitgevoerd, met als gevolg dat klager een tweede operatie heeft moeten ondergaan. De klacht houdt - meer specifiek - in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld doordat: 1. verweerder klager voorafgaand aan de operatie niet goed heeft ingelicht door aan te geven dat de (slaap)problemen van klager na de operatie verdwenen zouden zijn; 2. verweerder de operatie op 23 mei 2012 niet goed heeft uitgevoerd, waardoor klager twee jaar onnodig klachten heeft gehad en een tweede operatie heeft moeten ondergaan; 3. verweerder klager achteraf verwarrend en onvolledig heeft geïnformeerd. Het RTG heeft de klacht in al haar onderdelen ongegrond verklaard en de klacht afgewezen. Het CTG neemt dit oordeel over en overweegt daarbij dat uit niets is gebleken dat klager de inhoud van hetgeen voorafgaand aan de operatieve ingreep met hem is besproken niet heeft begrepen, nu klager ter zitting heeft verklaard dat de kaakchirurg hem voorafgaand aan de operatieve ingreep geen garantie op het volledig verdwijnen van zijn klachten heeft gegeven en klager bovendien heeft verklaard over voldoende informatie te hebben beschikt, onder andere door het raadplegen van een Franstalige website.