ECLI:NL:TGZCTG:2017:230 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.478

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:230
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 26-07-2017
Zaaknummer(s): c2016.478
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een bedrijfsarts. De bedrijfsarts heeft klaagster gezien in het kader van verzuim – en re-integratiebegeleiding ingevolge de Wet Verbetering Poortwachter. Zij klaagt samen met haar echtgenoot. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers deels niet-ontvankelijk en wijst de klacht af voor het overige. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2016.478 van:

1. A., 2. B., beide wonende te C., appellanten,

tegen

D. arts, werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.S. Dallinga, werkzaam te Alkmaar.

1.         Verloop van de procedure

A. en B. - hierna respectievelijk klaagster en klager en gezamenlijk klagers - hebben op 15 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Den Haag tegen D. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 september 2016, onder nummer

2016-051, heeft dat College  klagers deels niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht en de klacht voor het overige afgewezen.

Klagers zijn van die beslissing tijdig in beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van

23 mei 2017, waar klagers en de arts met zijn gemachtigde zijn verschenen. Klagers, de arts en zijn gemachtigde hebben het woord gevoerd. Klaagster heeft dit gedaan aan de hand van pleitaantekeningen die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag

gelegd.

“2.       De feiten

2.1       Klagers zijn een echtpaar.

2.2       Klaagster sub 1. heeft in 2015 een klacht ingediend tegen verweerder bij dit Tucht-college, bekend onder zaaknummer 2015-079. Die klacht is op 1 maart 2016 gedeeltelijk gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is beroep aangetekend bij het Centraal Tuchtcollege Den Haag

2.3       Klager sub 2. is register arbeidsdeskundige bij het F. te G..

2.4       Verweerder is arts en werkzaam als arbo-arts in dienst bij de H.

te I. (arbo-dienst).

2.5       Klager sub 2. heeft klaagster sub 1., als zijnde haar echtgenoot, bijgestaan op een spreekuurcontact met verweerder op 2 maart 2015.

2.6       Klager sub 2. heeft bij brief gedateerd 20 januari 2015 (moet zijn 20 januari 2016), van mr. J. namens H. te I. vernomen dat deze tegen hem officiële klachten heeft ingediend bij het F. te G., het F. te K., de Stichting Register Arbeidsdeskundigen te L. en het Klachtenbureau F. te K.. 

3.         De klacht

Klagers klagen erover dat:

1                 klager sub 2. op het werk wordt lastiggevallen door vertegenwoordigers c.q.

de werkgever van verweerder zowel telefonisch als door middel van brieven aan de werkgever van klager sub 2. Daarnaast wordt druk op hem uitgeoefend;

2                 persoonlijke gegevens van klaagster sub 1. onnodig aan derden zijn verstrekt.

Bedoelde gegevens dienen bij verweerder in goede handen te zijn en niet ongevraagd aan de werkgever van klager sub 2. of aan anderen te worden verstrekt;

3          verweerder in de beroepsprocedure bij het Centraal Tuchtcollege heeft toegegeven dat hij zich destijds heeft vergist bij de toepassing van de juiste toets bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klaagster sub 1., doch dat verweerder deze vergissing niet repareert en rectificeert;

4          verweerder klagers heeft beschuldigd van bedreiging.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt in zijn verweerschrift (i) dat klaagster sub 1. niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij geen belanghebbende is en (ii) dat de handelwijze waarover klaagster sub 1. klaagt niet onderworpen is aan tuchtrechtspraak nu er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

Voor het overige heeft verweerder de aan de klacht ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Nu klagers te kennen hebben gegeven beiden als klagers te willen worden aangemerkt en niet is gebleken dat verweerder in zijn verweer is geschaad door het late tijdstip waarop zij dit hebben meegedeeld, zal het College beide klagers als zodanig aanmerken.

5.2       (Niet)-ontvankelijkheid

1.         Verweerder meent dat klaagster sub 1. niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat zij geen belanghebbende is.

Klachtonderdeel 1 betreft klager sub 2, die niet wilsonbekwaam is. Klaagster sub 1. is daarom in dat klachtonderdeel niet ontvankelijk, maar klager sub 2 wel; de klachtonderdelen 2 en 3 betreffen klaagster sub 1, die evenmin wilsonbekwaam is, zodat klager sub 2. in die klachtonderdelen niet ontvankelijk is, maar klaagster sub 1 wel. Klachtonderdeel 4 betreft beide klagers.

2.         Verweerder meent dat de handelwijze waarover wordt geklaagd niet onderworpen is aan tuchtrechtspraak nu er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).

De klachtonderdelen 1 en 2 zijn terug te voeren op ‘het omgaan met patiëntengegevens’. Het College is van oordeel dat zorgvuldige omgang met gegevens van patiënten en de bescherming van die gegevens door een beroepsbeoefenaar is te beschouwen als een concreet belang met weerslag op de individuele gezondheidszorg, zodat de aard van het verweten handelen of nalaten niet in de weg staat aan de ontvankelijkheid van klagers.

De klachtonderdelen 3 en 4 respectievelijk: ‘het niet rectificeren door verweerder van een door hem gemaakte vergissing, die klaagster sub 1 treft’ en ‘het bedreigen van klagers’, kan worden geschaard onder het handelen of nalaten in strijd met de zorg die verweerder in zijn hoedanigheid van arts had behoren te betrachten ten opzichte van klagers; ook hier staat de aard van het verweten handelen of nalaten van verweerder niet aan de ontvankelijkheid van klagers in de weg.

5.3       Klager sub 2. wordt op het werk lastiggevallen door vertegenwoordigers van  verweerder (klachtonderdeel 1)

Klager sub 2. doelt met het lastigvallen op de brieven die hierboven zijn vermeld onder punt 2.6 van mr. J. namens H.  Verweerder stelt dat

J. of H. geen vertegenwoordigers van hem zijn en dat hij met de brieven geen bemoeienis heeft gehad. Klager stelt in reactie hierop dat H. de werkgever van verweerder is. Naar het oordeel van het College kan de werkgever van verweerder, noch een vertegenwoordiger van die werkgever, worden aangemerkt als vertegenwoordiger van verweerder. De brieven zijn dan ook niet namens verweerder geschreven. Dit klachtonderdeel zal zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

5.4       Persoonlijke gegevens van klaagster sub 1. zijn onnodig aan derden verstrekt (klachtonderdeel 2).

Klaagster sub 1. verwijst ten aanzien van dit klachtonderdeel naar de informatie die door verweerder zou zijn verstrekt over de wijze waarop het spreekuurcontact van

2 maart 2015 is verlopen. 

Het College begrijpt uit de brieven van J. van H., welke brieven klagers bij het klaagschrift hebben gevoegd, dat verweerder zich tijdens voornoemd spreekuurcontact verbaal nogal onder druk gezet heeft gevoeld door klager sub 2. door het dreigen met een klacht bij het Tuchtcollege, bij wie hij ‘veel connecties had, die de vloer met verweerder gelijk konden maken’ en het feit, dat klager sub 2. heeft gezegd, dat hij er ‘persoonlijk voor zou zorgen dat verweerder nooit meer als arts zou kunnen werken’.

Als verweerder met zijn werkgever heeft besproken hoe hij dit consult heeft ervaren, zou dat bij het College geen bedenkingen ontmoeten. Dat zou anders zijn als het zou zijn gegaan om medische informatie, maar daarvan is het College niet gebleken. Daarmee dient dit tweede klachtonderdeel eveneens zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.

5.5       Verweerder repareert en rectificeert zijn destijds gemaakte vergissing niet (klachtonderdeel 3).

Dat verweerder niet wenste vooruit te lopen op de uitkomst van de beroepsprocedure bij het Centraal Tuchtcollege, acht het College niet in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar. Het derde klachtonderdeel wordt daarmee eveneens zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen.

5.6       verweerder heeft klagers beschuldigd van bedreiging (klachtonderdeel 4)

Kennelijk doelen klagers hier op - door verweerder overigens betwiste -  mededelingen van verweerder aan zijn werkgever over de houding van klager sub 2, zoals verweerder die zou hebben ervaren tijdens het consult op 2 maart 2015. Er veronderstellenderwijze van uitgaande dat verweerder die houding als bedreigend heeft ervaren, zou het College het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar achten, als verweerder dat tegen zijn werkgever heeft gezegd. Daarom dient ook dit laatste klachtenonderdeel als kennelijk ongegrond te worden afgewezen. 

5.7       De slotsom is dat alle klachtonderdelen zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond worden afgewezen.

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1            Klagers komen met hun beroep op tegen de rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.6 van de bestreden beslissing. Zij concluderen tot gegrondverklaring van hun beroep. Nu klagers niet opkomen tegen hetgeen is overwogen onder 5.2 zal het Centraal Tuchtcollege, evenals het Regionaal Tuchtcollege, ervan uitgaan dat klaagster, als cliënt/patiënt van de arts, kan worden ontvangen in haar beroep voor zover dit de klachtenonderdelen 2, 3 en 4 betreft, en dat klager, die geen cliënt/patiëntrelatie had met de arts, kan worden ontvangen in zijn beroep voor zover dit de klachtonderdelen 1 en 4 betreft.

4.2            De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3            Het Centraal Tuchtcollege zal uitgaan van de klachtomschrijving zoals door het Regionaal Tuchtcollege is vastgesteld nu hiertegen geen bezwaar is gemaakt. Voor zover klagers in beroep nieuwe klachten jegens de arts hebben geformuleerd worden deze door het Centraal Tuchtcollege buiten beschouwing gelaten. In beroep kan het Centraal Tuchtcollege slechts oordelen over die klachten die aan het Regionaal Tuchtcollege zijn voorgelegd.

4.4            Klachtonderdeel 1 betreft het verwijt dat klager op zijn werk werd lastig gevallen door vertegenwoordigers van dan wel door de werkgever van de arts, zowel telefonisch als door middel van brieven en dat er druk op klager werd uitgeoefend. Het Centraal Tuchtcollege is, evenals het Regionaal Tuchtcollege, van oordeel dat noch de H. (de werkgever van de arts) noch mr. J. (jurist in dienst van de H.) in deze kwestie gezien kunnen worden als vertegenwoordiger van de arts.

De arts heeft, desgevraagd ter terechtzitting in beroep, verklaard dat hij het verloop van het gesprek met klagers heeft besproken met de jurist, zonder daarbij te zijn ingegaan op de medische inhoud van dit gesprek. Vervolgens heeft J. namens H. brieven geschreven zonder de arts daarvan op de hoogte te stellen dan wel daarin te betrekken. Het Centraal Tuchtcollege ziet naar aanleiding van wat ter zitting naar voren is gebracht op dit punt geen aanleiding anders te oordelen dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan.

4.5            Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege stond het de arts vrij om het verloop van het gesprek  met de jurist te bespreken, te meer daar dit gesprek kennelijk vragen bij de arts had opgeroepen. Dat de werkgever van de arts vervolgens aanleiding heeft gezien beklag te doen bij instanties waaraan klager is verbonden kon de arts niet voorzien en valt hem dan ook niet te verwijten.

4.6            Klachtonderdeel 2 betreft het verwijt dat persoonlijke gegevens van klaagster  zijn gedeeld met derden. Zoals ten aanzien van klachtonderdeel 1 al is overwogen heeft de arts desgevraagd verklaard dat hij het verloop van het gesprek  met de jurist in dienst van de werkgever heeft besproken, maar dat  hij in dat gesprek geen medische gegevens over klaagster heeft verstrekt. Ook anderszins is het Centraal Tuchtcollege niet gebleken dat de arts dergelijke gegevens aan anderen heeft verstrekt. Uit klaagsters stellingen is overigens, ook in beroep, niet af te leiden om welke gegevens het zou gaan en aan wie deze gegevens zouden zijn verstrekt.

4.7            Klachtonderdeel 3 betreft het verwijt dat de arts in een andere zaak bij het Centraal Tuchtcollege heeft toegegeven dat hij zich destijds heeft vergist bij de toepassing van de juiste toets bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van klaagster doch dat hij deze vergissing niet repareert of rectificeert. Evenals het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de arts destijds niet vooruit wenste te lopen op de uitkomst van de beroepsprocedure. Dat die procedure inmiddels is geëindigd maakt dit niet anders.

4.8            Klachtonderdeel 4 betreft het verwijt dat de arts klagers heeft beschuldigd van bedreiging. Klagers wijzen ter toelichting op de betekenis van het begrip bedreiging in het strafrecht. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat dit niet is waar het om gaat. De kern is dat er kennelijk tijdens het contact tussen klagers en de arts een situatie is ontstaan die door de arts aldus werd ervaren dat hij in het nauw werd gedreven en geprest tot een bepaalde gedragslijn. Hiervan was de arts niet gediend.  Zoals het klagers vrij staat om een klacht in te dienen, zo staat het de arts vrij om aangifte te doen van het door hem ervaren gedrag bij de politie.

 Het indienen van een klacht bij een tuchtcollege door klagers en het doen van aangifte bij de politie door de arts zijn gescheiden trajecten en staan los van elkaar. Het doen van aangifte van bepaald gedrag bij de politie levert in een situatie als deze geen schending van enige tuchtrechtelijke norm door de arts op.

4.9            Al het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen en dat de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege in stand blijft.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:                              

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter; mr. T.W.H.E. Schmitz en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en drs. H.S. Boersma en

mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2017.            Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.