ECLI:NL:TGZCTG:2017:223 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2017.040

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2017:223
Datum uitspraak: 25-07-2017
Datum publicatie: 26-07-2017
Zaaknummer(s): c2017.040
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klaagster is door collega’s van de chirurg, verweerster, geopereerd aan een littekenbreuk. Verweerster heeft klaagster wegens een geïnfecteerde mat opnieuw geopereerd en vervolgens nog een keer wegens een recidief hernia en nog een keer om de mat te verwijderen. Klaagster stelt dat zij nu een opgezette, pijnlijke, verminkte en lelijke buik heeft. Zij verwijt verweerster verder: 1) dat zij aan verweerster heeft gemeld dat zij allergisch is voor plastic maar dat verweerster daarover niets in het medisch dossier heeft genoteerd. Verweerster heeft in 2014 toch een plastic mat geplaatst, waarna ontstekingen zijn ontstaan, 2) dat door een andere arts is geconstateerd dat bij een eerder door verweerster verrichte operatie een stuk geïnfecteerde darm is weggehaald waarover klaagster niet is geïnformeerd, 3) dat verweerster de door haar verrichte operaties niet goed heeft uitgevoerd. Zij heeft onder andere nagelaten de mat vast te zetten met tackers en te hechten aan het peesblad, en 4) dat verweerster klaagster onvoldoende inzicht heeft gegeven in het medisch dossier. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Klaagster heeft tegen die beslissing beroep ingesteld.  Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2017.040 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., chirurg, werkzaam te B., verweerster in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, advocaat te Utrecht.

1.               Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 4 februari 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing in raadkamer van 28 oktober 2016, onder nummer 16/038, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in beroep gekomen. Namens de arts is een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 27 juni 2017, waar zijn verschenen klaagster, en de arts, bijgestaan door mr. L. van Gaalen-van Beuzekom. De zaak is over en weer bepleit. Mr. L. van Gaalen-van Beuzekom heeft dat gedaan aan de hand van pleitnotities die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:

2.      De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1.  Verweerster is als chirurg verbonden aan het D. Ziekenhuis te B.: verder te noemen: het ziekenhuis.

2.2. Op 28 december 2012 is klaagster door collega’s van verweerster geopereerd aan een hernia epigastrica, waarbij een Parietex mat van 15 bij 20 cm werd geplaatst.

2.3. Op 10 juli 2013 heeft verweerster klaagster wegens een infectie op de mat opnieuw geopereerd. In de periode hierna is klaagster meerdere keren wegens buikklachten gezien op de afdeling SEH van het ziekenhuis.

2.4. Op 6 februari 2014 bezocht klaagster op verwijzing van de huisarts opnieuw de afdeling SEH van het ziekenhuis. Als conclusie staat in het dossier genoteerd dat sprake is van een hernia cicatricalis (littekenbreuk), zonder acute pathologie. Drie dagen later, op 13 februari 2014, zag verweerster klaagster op haar poliklinisch spreekuur. Wegens de recidief hernia heeft verweerster klaagster op 3 maart 2014  opnieuw heeft geopereerd.

2.5. Op 29 december 2014, werd klaagster opnieuw gezien op de afdeling SEH van het ziekenhuis. Op 9 januari 2015 noteerde verweerster in het dossier: ″ Anam. Een week geleden pus uit litteken L.O nu geen pusretentie, vitale wond Concl. ontsteking mat? Beleid CT abdomen, chir lab dan″.

2.6. Tijdens een opname in het ziekenhuis heeft verweerster klaagster op 3 april 2015 opnieuw geopereerd, waarbij de geïnfecteerde mat is verwijderd en de fascie is gesloten.

2.7. Op 21 mei 2015 noteerde verweerster in het dossier: ″L.O. weer pus in mediaan litteken Beleid chir lab, opname CT spoed, eventueel drainage abces op OK Beleid patient weigert en gaat naar huis ″.  De volgende dag - na een bezoek aan de afdeling SEH – is klaagster opgenomen in het ziekenhuis, waarna verweerster op 27 mei 2015 het abces heeft gedraineerd en gespoeld.     

2.8. Op 13 augustus 2015 heeft verweerster klaagster voor de laatste keer gezien. In de decursus staat onder andere genoteerd: "(…) Beleid TC met de huisarts: Patiente vindt litteken niet mooi. Ze heeft uiteraard recidief hernia buikwand na verwijderen geïnfecteerde mat. Echter geen gevaar voor beklemming. Mijnsinziens bij opnieuw correctie hernia cicatricalis met mat grote kans op recidief infectie en niet aan te raden. Indien ze toch wil dan minstens 2 jr wachten en operatie bij I. in E. Huisarts mee eens ".

2.9. In mei 2016 werd klaagster gezien door dr. F., chirurg in het G. te B.. In de aan de huisarts gerichte brief van 27 mei 2016 van dr. F. staat vermeld dat klaagster met haar voorgeschiedenis en pathologie het beste af is in het E. bij dr. I.,  gespecialiseerd is in de bij klaagster optredende gecompliceerde breuken.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:

3.      De klacht en het standpunt van klaagster

In het klaagschrift schrijft klaagster onder andere dat "Ze hebben meerdere keren in mijn darmen gesneden tijdens een operatie vanaf de aorta. matjes geplaatst ontstekingen weer eruit gehaald. Ik loop met een opgezette pijnlijke verminkte buik wat superlelijk is (…) E. gegaan naar een chirurg gegaan dr. I. die het wil gaan herstellen maar ook die wil weer matjes gaan plaatsen waar ik niet tegen kan dan begint de ellende weer van voor af aan".

Door de gemachtigde van klaagster is tijdens het vooronderzoek de klacht nader geformuleerd en samengevat nog het volgende aangevoerd:

1.         klaagster heeft verweerster gemeld dat zij allergisch is voor plastic. Desondanks heeft verweerster hierover niets in het medisch dossier genoteerd en heeft zij bij de op 3 maart 2014 bij klaagster verrichte operatie een plastic mat geplaatst. Hierna zijn de ontstekingen ontstaan; 

2.         door dr. F. is geconstateerd dat bij een eerdere door verweerster verrichte operatie een stuk geïnfecteerde darm is weggehaald, waarover klaagster niet is geïnformeerd;

3.         verweerster heeft de door haar verrichte operaties niet goed uitgevoerd. Zij heeft onder andere nagelaten de mat vast te zetten met tackers en te hechten aan het peesblad. Klaagster heeft haar stelling onderbouwd met een artikel uit Medisch Contact;

4.         verweerster heeft klaagster onvoldoende inzicht gegeven in het medisch dossier.”        

4.         Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft primair aangevoerd dat klaagster niet in haar klacht kan worden ontvangen. Subsidiair heeft verweerster de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

5.       De beoordeling

5.1. Anders dan verweerster meent is het college van oordeel dat klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Uit het klaagschrift is op te maken wat klaagster verweerster verwijt en uit de inhoud van het verweerschrift blijkt ook dat verweerster de klacht begrepen heeft.

5.2. Het eerste en derde klachtonderdeel lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.

Verweerster betwist dat klaagster heeft gemeld dat zij allergisch is voor plastic. Ook het college heeft in de stukken (waaronder de door klaagster overgelegde brief van dr. F.) geen aanknopingspunten gevonden voor deze stelling van klaagster. Aldus is niet komen vast te staan dat klaagster het gelijk aan haar zijde heeft. Verweerster heeft verder over de bij klaagster door haar collega’s op 28 december 2012 geplaatste Parietex Composite mat  het volgende aangevoerd. In het algemeen wordt bij patiënten bij wie sprake is van een plastic allergie, bedoeld een allergie voor Latex. De Parietex Composite mat bevat geen Latex. Bij navraag door verweerster bij de leverancier van voornoemde matjes bleken geen meldingen van een allergische reactie op de mat bekend. Ook uit de literatuur is daarover niets bekend. Bij klaagster was sprake van een infectie "op" de mat. Daarbij is sprake van een ander ziektebeeld dan bij een allergie "voor" de mat.

Over de op 3 maart 2014 door verweerster bij klaagster uitgevoerde operatie heeft verweerster aangevoerd - anders dan klaagster meent – dat zij wel degelijk hechtingen heeft geplaatst om de mat vast te leggen en gebruik heeft gemaakt van aan het peesblad bevestigde tackers. Ook het college heeft, mede gelet op de verslaglegging daarvan, geen aanwijzingen dat verweerster voornoemde operatie niet volgens de daarvoor geldende regels heeft uitgevoerd. Het college acht voorts geen verband aanwezig tussen de door verweerster verrichte operatie en de later bij klaagster ontwikkelde infecties. Het college volgt klaagster evenmin in haar stelling dat sprake zou kunnen zijn van een allergische reactie op de geplaatste mat. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond. 

5.3.  Klaagster heeft ter onderbouwing van haar stelling dat dr. F.heeft geconstateerd dat bij een eerdere door verweerster verrichte operatie een stuk geïnfecteerde darm is weggehaald waarover klaagster niet is geïnformeerd, de aan de huisarts gerichte brief van dr. F.van 27 mei 2016 en het verslag van de CT-scan (CD-rom) overgelegd. Anders dan klaagster meent, kan echter op grond van deze stukken niet worden vastgesteld dat een en ander is gegaan zoals klaagster stelt. Ook overigens heeft het college in de stukken geen aanwijzingen voor deze stelling van klaagster gevonden.  Dit klachtonderdeel is evenmin gegrond.

5.4. Het vierde klachtonderdeel is ook ongegrond. Gebleken is dat klaagster inmiddels beschikt over het volledige relevante dossier uit het ziekenhuis. Dit brengt mee dat dit klachtonderdeel geen verdere bespreking behoeft. 

5.5. Het is duidelijk dat het ziektebeloop bij klaagster ingrijpend en gecompliceerd  is verlopen. Het valt te betreuren dat klaagster, zoals zij stelt, een opgezette, pijnlijke en lelijke buik heeft, maar dat brengt nog niet mee dat verweerster in de zorg jegens klaagster is tekortgeschoten. Het college stelt vast dat na de plaatsing van de mat in december 2012 een infectie is ontstaan en dat die gevolgen heeft gehad voor het herstel van klaagster. Uit de verslaglegging in het dossier kan worden afgeleid dat verweerster klaagster zorgvuldig heeft onderzocht en begeleid. Dat verweerster klaagster heeft verwezen naar dr. I., getuigt van het serieus nemen van klaagsters klachten.  De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is. Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.               Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, onder het kopje “2. De feiten”, behoudens een tweetal feitelijke vaststellingen. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege onder 2.2 heeft vastgesteld, is klaagster op 28 december 2012 geopereerd aan een littekenbreuk (en niet aan een hernia epigastrica). Verder heeft het Regionaal Tuchtcollege onder 2.7 vastgesteld dat op 27 mei 2015 de arts bij klaagster een abces heeft gedraineerd en gespoeld. Deze handelingen zijn niet door de arts verricht, maar door een collega van de arts.

4.               Beoordeling van het beroep

Procedure

4.1            Klaagster is in beroep gekomen van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Ter terechtzitting in beroep heeft zij medegedeeld dat het beroep is gericht tegen de ongegrondverklaring van de klachtonderdelen 1, 2 en 3. Hetgeen klaagster heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg heeft geuit.

4.2            Door en namens de arts is gemotiveerd verweer gevoerd. Primair is geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klaagster in het beroep, subsidiair tot verwerping van het beroep.

Beoordeling

4.3            Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het door klaagster ingediende beroepschrift voldoet aan de eisen die daaraan worden gesteld op grond van artikel 73 lid 2 Wet BIG in verbinding met artikel 19 lid 1 Tuchtrechtbesluit BIG, zodat klaagster ontvankelijk is in het beroep. 

4.4            Klaagster heeft ter terechtzitting in beroep herhaald dat de arts bij haar een stuk darm heeft verwijderd, zonder haar daarover in te lichten. De arts ontkent dit te hebben gedaan. Ook in beroep heeft klaagster haar stelling op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zodat het Centraal Tuchtcollege met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel is dat de klacht in zoverre als ongegrond moet worden afgewezen.  

4.5            De behandeling van de zaak in beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook overigens geen aanleiding gegeven tot andere beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de arts geheel volgens de regelen der kunst heeft gehandeld.

4.6            Het voorgaande brengt mee dat het beroep zal worden verworpen.

5.               Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. T.L. de Vries, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr. N. van der Velden, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juli 2017.        Voorzitter  w.g.          Secretaris  w.g.