Zoekresultaten 12401-12410 van de 44288 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:46 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-113b

    Ongegronde klacht tegen een arts. Beklaagde kon in redelijkheid concluderen dat bij klager een indicatie bestond voor een operatie, gelet op de erge pijn waarvan klager in het consult melding maakte. Het is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar dat beklaagde klager niet heeft gewezen op de optie en de gevolgen van niet-opereren, te meer omdat - zoals beklaagde heeft aangevoerd - de voorgestelde liesbreuko peratie in het algemeen ongecompliceerd verloopt en goede resultaten heeft. Gebleken is dat in het consult over de risico’s en complicaties van de operatie is gesproken . T ijdens een poliklinisch of pre-operatief consult is vaak nog niet bekend wie de operatie zal verrichten en dus ook niet of hierbij eventueel een aios betrokken zal zijn. Het kan beklaagde dan ook niet worden verweten dat hij dit niet aan beklaagde heeft meegedeeld; dit ligt op de weg van de operateur(s). De overige klachtonderdelen zijn ook ongegrond verklaard. Klacht ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TNORARL:2020:7 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/361179 KL RK 19-137

    Klacht van toezichthouder over de zorgwekkende financiële situatie op kantoor en privé, negatieve bewaringsposities, onzorgvuldigheden en achterstanden in de afwikkeling van nalatenschappen en achterstanden in het royeren van hypothecaire inschrijvingen. De kamer heeft de klacht op alle onderdelen gegrond verklaard. De kamer is van oordeel dat de maatregel van ontzetting uit het ambt voor de notaris onontkoombaar is geworden. De wet- en regelgever stelt op financieel gebied hoge eisen aan een notaris. De norm is dat bij een notaris sprake moet zijn van positieve financiële posities. Ook de maatschappij vertrouwt erop en moet erop kunnen vertrouwen dat een notaris voldoende financieel weerbaar is. Het belang dat een notaris voldoende financieel weerbaar moet zijn, is ook meerdere malen in de rechtspraak bevestigd. Vast staat dat de notaris niet heeft voldaan aan de normen die bij en krachtens de Wna worden gesteld aan de liquiditeitspositie van zijn kantoor en van hem in privé. Ook de benoeming van de bewindvoerder heeft hierin geen verbetering kunnen brengen. De financiële situatie bij de notaris is op dit moment zeer ernstig en een faillissement kan niet worden uitgesloten. Vast staat dat de notaris ondanks zijn inspanningen niet op een korte en aanvaardbare termijn kan voldoen aan de hiervoor bedoelde normen. Daarmee veronachtzaamt de notaris zijn kerntaken als notaris en dat raakt de fundamenten van het rechtsverkeer. De kamer acht het niet aanvaardbaar om de risico’s die de slechte financiële positie van de notaris meebrengt, te laten voortbestaan. Voorts heeft de notaris ook bij de inhoudelijke behandeling van dossiers niet de zorgvuldigheid en voortvarendheid betracht die zowel de wet- en regelgeving als de maatschappij van hem eisen. Hierdoor is het vertrouwen aangetast dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. De kamer acht aannemelijk dat de ziekte en het overlijden van de naaste medewerker van de notaris een (zeer) grote impact heeft gehad op de kantoororganisatie van de notaris. Gelet ook daarop acht de kamer de situatie waarin de notaris is komen te verkeren schrijnend. Dit neemt echter niet weg dat het betreurenswaardige overlijden van de medewerker niet ten koste mag gaan van de cliënten en de dienstverlening van het kantoor. Het geconstateerde verzuim van de handelwijze van de notaris op dit punt is daarom niet minder klachtwaardig. Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2020:47 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2019-113c

    Ongegronde klacht tegen een arts. Gelet op eerdere tuchtrechtelijke jurisprudentie kan beklaagde niet kan worden beschouwd als hoofdbehandelaar in de door het Centraal Tuchtcollege voor het Gezondheidsrecht bedoelde zin. Beklaagde fungeerde weliswaar als aanspreekpunt en supervisor voor artsen in opleiding tot chirurgie, maar was niet belast met de regievoering of het fungeren als aanspreekpunt voor klager en zijn naasten . Klacht ongegrond verklaard .

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2020:41 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/421

    Klager verwijt verweerder dat hij 1) een medicijn met kortdurende werking ten onrechte heeft omgezet naar een langwerkende variant en 2) niet heeft gecontroleerd of klager de juiste medicatie heeft gekregen. Verder verwijt klager het hoofd van de medische dienst dat de klacht is achtergehouden en niet is doorgestuurd naar het tuchtcollege. Verweerder heeft aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk is ten aanzien van het 3e verwijt en heeft verweer gevoerd ten aanzien van de overige verwijten. Het college heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard ten aanzien van het 1e en 2e verwijt en klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van het 3e verwijt. Kennelijk ongegrond

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:39 Raad van Discipline Amsterdam 20-033/A/NH

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2020:50 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-341

    Essentie: Dekenbezwaar tegen twee advocaten van hetzelfde kantoor, beiden tevens bestuurder van de stichting derdengelden van kantoor. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met (doel en de strekking van) artikel 6.22 lid 3 Voda gehandeld door aan zijn cliënt toestemming te verlenen om overtollige gelden vanwege de ophanden zijnde liquidatie van de vennootschappen van die cliënt over te maken naar de derdengeldenrekening van zijn kantoor. Dat in dit specifieke geval sprake was van een uitzonderingssituatie in de zin van - de Toelichting op - het derde lid van artikel 6.22 Voda en het noodzakelijk was dat die gelden door de cliënt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders werd overgeboekt, is voor de raad niet komen vast te staan. Verweerder heeft zijn cliënt in strijd met artikel 46 Advocatenwet - en Voda - dan ook oneigenlijk gebruik laten maken van de derdengeldenrekening van het kantoor door financiële dienstverlening aan zijn cliënt te faciliteren voor langere tijd, zonder dat daartoe enige advocatuurlijke noodzaak bestond. Door deze ongeoorloofde toestemming en handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de raad ook zijn onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt in gevaar gebracht. De raad oordeelt voorts dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid - artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet – en voorts financieel niet integer heeft gehandeld, in strijd met de kernwaarde met artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet. Mede gelet op een aantal strafverzwarende- en strafverlichtende omstandigheden legt de raad aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor vier weken in uitoefening van zijn praktijk op. Verweerster heeft als bestuurder van de stichting derdengelden van het kantoor weliswaar niet zelf aan de cliënt van verweerder toestemming verleend om gelden over te maken naar de derdengeldenrekening van het kantoor, maar heeft als bestuurder van die rekening wel toegestaan dat die - aanzienlijke - gelden voor een aantal weken op de derdengeldenrekening van kantoor geparkeerd stonden. Dat verweerster in die periode heeft onderzocht waarom die gelden daarop stonden of bij verweerder heeft aangedrongen op snelle terugboeking daarvan aan de betreffende cliënt of anderszins actie heeft ondernomen, is de raad niet gebleken. Met dit handelen heeft verweerster als medebestuurder van de stichting derdengelden in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6.23 leden 1 en 2 Voda door medewerking te verlenen aan de met de artikelen 6.22 lid 3 en 6.19.2 Voda strijdige handelingen van verweerder, zodat ook verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast heeft ook verweerster aldus financieel niet integer gehandeld en ook haar onafhankelijkheid als advocaat in gevaar gebracht, wat in strijd is met de kernwaarden in artikel 10a lid a en d Advocatenwet. Net als bij verweerder heeft naar het oordeel van de raad voor verweerster als verzwarende omstandigheid te gelden dat verweerster vanaf het moment dat zij bekend is geworden met de gelden van de cliënt op de derdengeldenrekening van kantoor, zij veel te lang heeft gewacht met (aandringen op) terugbetaling daarvan of een andere actie. Zij heeft haar verantwoordelijkheid daarin niet genomen. Daar komt nog bij dat ook bij verweerster niet is gebleken waarom zij daarna heeft ingestemd met terugbetaling van verschillende hogere en lagere bedragen dan door de betrokken vennootschappen van de cliënte op de derdengeldenrekening waren overgemaakt; een sluitende verklaring daarvoor ontbreekt. Aan verweerster wordt een berisping opgelegd. Tweemaal proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2020:37 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/382

    Klager verwijt verweerster, bedrijfsarts, dat er naar aanleiding van zijn verzoek tot opschoning van een aantekening uit zijn medisch dossier, niet correct is gehandeld.

  • ECLI:NL:TADRARL:2020:51 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-340

    Essentie: Dekenbezwaar tegen twee advocaten van hetzelfde kantoor, beiden tevens bestuurder van de stichting derdengelden van kantoor. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder in strijd met (doel en de strekking van) artikel 6.22 lid 3 Voda gehandeld door aan zijn cliënt toestemming te verlenen om overtollige gelden vanwege de ophanden zijnde liquidatie van de vennootschappen van die cliënt over te maken naar de derdengeldenrekening van zijn kantoor. Dat in dit specifieke geval sprake was van een uitzonderingssituatie in de zin van - de Toelichting op - het derde lid van artikel 6.22 Voda en het noodzakelijk was dat die gelden door de cliënt naar de derdengeldenrekening van het kantoor van verweerders werd overgeboekt, is voor de raad niet komen vast te staan. Verweerder heeft zijn cliënt in strijd met artikel 46 Advocatenwet - en Voda - dan ook oneigenlijk gebruik laten maken van de derdengeldenrekening van het kantoor door financiële dienstverlening aan zijn cliënt te faciliteren voor langere tijd, zonder dat daartoe enige advocatuurlijke noodzaak bestond. Door deze ongeoorloofde toestemming en handelwijze heeft verweerder naar het oordeel van de raad ook zijn onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt in gevaar gebracht. De raad oordeelt voorts dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de kernwaarde onafhankelijkheid - artikel 10a lid 1 sub a Advocatenwet – en voorts financieel niet integer heeft gehandeld, in strijd met de kernwaarde met artikel 10a lid 1 sub d Advocatenwet. Mede gelet op een aantal strafverzwarende- en strafverlichtende omstandigheden legt de raad aan verweerder een voorwaardelijke schorsing voor vier weken in uitoefening van zijn praktijk op. Verweerster heeft als bestuurder van de stichting derdengelden van het kantoor weliswaar niet zelf aan de cliënt van verweerder toestemming verleend om gelden over te maken naar de derdengeldenrekening van het kantoor, maar heeft als bestuurder van die rekening wel toegestaan dat die - aanzienlijke - gelden voor een aantal weken op de derdengeldenrekening van kantoor geparkeerd stonden. Dat verweerster in die periode heeft onderzocht waarom die gelden daarop stonden of bij verweerder heeft aangedrongen op snelle terugboeking daarvan aan de betreffende cliënt of anderszins actie heeft ondernomen, is de raad niet gebleken. Met dit handelen heeft verweerster als medebestuurder van de stichting derdengelden in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 6.23 leden 1 en 2 Voda door medewerking te verlenen aan de met de artikelen 6.22 lid 3 en 6.19.2 Voda strijdige handelingen van verweerder, zodat ook verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarnaast heeft ook verweerster aldus financieel niet integer gehandeld en ook haar onafhankelijkheid als advocaat in gevaar gebracht, wat in strijd is met de kernwaarden in artikel 10a lid a en d Advocatenwet. Net als bij verweerder heeft naar het oordeel van de raad voor verweerster als verzwarende omstandigheid te gelden dat verweerster vanaf het moment dat zij bekend is geworden met de gelden van de cliënt op de derdengeldenrekening van kantoor, zij veel te lang heeft gewacht met (aandringen op) terugbetaling daarvan of een andere actie. Zij heeft haar verantwoordelijkheid daarin niet genomen. Daar komt nog bij dat ook bij verweerster niet is gebleken waarom zij daarna heeft ingestemd met terugbetaling van verschillende hogere en lagere bedragen dan door de betrokken vennootschappen van de cliënte op de derdengeldenrekening waren overgemaakt; een sluitende verklaring daarvoor ontbreekt. Aan verweerster wordt een berisping opgelegd. Tweemaal proceskostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:40 Raad van Discipline Amsterdam 20-036/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. In deze procedure gaat het om de vraag of verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat de stukken (ver)vals(t) zijn. Dat heeft klaagster in het licht van het verweer van verweerder onvoldoende onderbouwd.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2020:34 Raad van Discipline Amsterdam 19-791/A/A

    Klacht over Gedragsregel 15 ongegrond. Aan alle voorwaarden van Gedragsregel 15 lid 3 is voldaan.