Zoekresultaten 2611-2620 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:135 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-002/AL/GLD

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij met negen onderdelen. De klachtonderdelen zijn feitelijk niet onderbouwd. De voorzitter kan dan ook niet vaststellen of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder. Klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:136 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-938/AL/NN

    Voorzittersbeslissing. De voorzitter verklaart de klacht over de deken kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:148 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4122

    Ongegronde klacht tegen een arts. De arts heeft als gemeentelijk lijkschouwer na een lijkschouwing een verklaring van overlijden afgegeven, omdat hij ervan overtuigd was dat de dood was ingetreden door een natuurlijke oorzaak. Volgens klaagster was sprake van zodanig verdachte omstandigheden dat de arts deze overtuiging niet had mogen krijgen en daarom de verklaring niet had mogen afgeven. Het college overweegt ten aanzien van de ontvankelijkheid dat klaagster gelet op de zeer nauwe vriendschapsband die zij met de overledene had zij, gelet op de afwezigheid van andere, meer aangewezen personen, geacht kan worden de veronderstelde wil van de overledene in het verband van deze klacht te vertegenwoordigen.Voor de inhoudelijke behoordeling heeft het college van de arts de beschikking gekregen over onder andere het schouwverslag, waarbij hij verzocht heeft te bepalen dat het kennisnemen van deze stukken niet zou worden toegestaan aan klaagster (art. 67 lid 3 Wet BIG). De voorzitter heeft dit verzoek gehonoreerd.Het college stelt vast dat de arts bij zijn onderzoek overwegend de in de Richtlijn Lijkschouw van het Forensisch Medisch Genootschap voorgeschreven werkwijze heeft gevolgd. De conclusie van de arts in het schouwverslag dat hij overtuigd is van een natuurlijke doodsoorzaak is begrijpelijk gemotiveerd en voldoende onderbouwd. Wat de vermoedelijke doodsoorzaak betreft overweegt het college dat een schouwarts, als hij ervan overtuigd is dat de dood door een natuurlijke oorzaak is ingetreden, op grond van de uitwendige kenmerken van het lichaam een inschatting moet maken van de meest waarschijnlijke doodsoorzaak. Daar zit naar zijn aard onzekerheid in. Als achteraf sprake blijkt te zijn van een andere oorzaak, dan is het niet per definitie tuchtrechtelijk verwijtbaar dat de schouwarts eerst tot een andere conclusie is gekomen. Dat is alleen het geval als het onderzoek waarop de betreffende conclusie berust onzorgvuldig is geweest of als de conclusie niet op grond van de bevindingen had kunnen worden getrokken. Dat is hier niet het geval. De conclusie is dat de arts niet onzorgvuldig heeft gehandeld door de verklaring van overlijden af te geven. Het college verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:137 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-012/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Verweerder mocht als partijdige belangenbehartiger namens zijn cliente haar standpunten en de alleen voor haar relevante feiten poneren in zijn stukken zoals door hem gedaan. Dat verweerder zich onnodig grievend heeft uitgelaten jegens klaagster en onwaarheden heeft verkondigd, is onvoldoende onderbouwd. Evenmin is uit het vonnis gebleken dat verweerder een te vroege of nodeloze procedure jegens klaagster is gestart. Kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:149 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4901

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat hij een antipsychoticum (quetiapine) heeft voorgeschreven, terwijl klager een slaapmiddel wilde hebben. Daarbij heeft de huisarts volgens klager geen, of onvoldoende, informatie gegeven over de risico’s van deze medicatie en over eventuele alternatieven. Ook verwijt klager de huisarts dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Het college stelt vast dat de huisarts een herhaalvoorschrift voor quetiapine heeft geaccordeerd. Het college is van oordeel dat het niet onzorgvuldig is geweest dat de huisarts dit heeft gedaan, gelet op de doorverwijzing naar de gespecialiseerde GGZ voor advies over de (slaap)medicatie, het beschreven gedrag van klager, de lage dosering van de voorgeschreven quetiapine en het feit dat er geen sprake was van een allergie of intolerantie voor deze medicatie. Omdat het hier gaat om een herhaalvoorschrift was er geen noodzaak voor de huisarts om contact op te nemen met klager om uitleg en advies te geven over deze medicatie. De huisarts mocht ervan uitgaan dat klager over de risico’s en bijwerkingen van de medicatie was voorgelicht door de zorgverlener die deze medicatie had voorgeschreven. Het college overweegt dat in de stukken geen aanwijzingen te vinden zijn die de stelling van klager dat de huisarts zijn beroepsgeheim heeft geschonden onderbouwen. De klacht is ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:138 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 22-991/AL/NN

    Voorzittersbeslissing. Klager klaagt dat verweerder de op de zitting van de raad gemaakte afspraken niet is nagekomen. De voorzitter verklaart deze klacht kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:139 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-033/AL/MN

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een incassozaak kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:150 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4902

    Kennelijk ongegronde klacht tegen een huisarts. Klager verwijt de huisarts dat zij hem een antipsychoticum heeft voorgeschreven en daarbij geen, of onvoldoende, informatie heeft gegeven over de risico’s van deze medicatie en over eventuele alternatieven. De huisarts bevestigt dat zij off label quetiapine heeft voorgeschreven. De huisarts stelt dat zij dit weloverwogen en in overleg met klager heeft gedaan. Het college overweegt dat over het off-label voorschrijven van quetiapine als slaapmiddel veel artikelen en onderzoeken zijn verschenen, met wisselende uitkomsten. De algemene conclusie is dat quetiapine beter niet off-label gebruikt kan worden als slaapmiddel, gezien de geringe effectiviteit bij zogenoemde primaire slaapstoornissen en de kans op bijwerkingen. De richtlijn ‘Slaapproblemen en slaapmiddelen’ van het NHG raadt daarom het voorschrijven van quetiapine bij slaapproblemen af. Naar het oordeel van het college was bij klager echter geen sprake van een zogeheten primaire slaapstoornis, waar de genoemde richtlijn op ziet. Bij hem was sprake van multiproblematiek, op het gebied van geestelijk en sociaal maatschappelijk functioneren, en het is aannemelijk dat zijn slaapproblemen in ieder geval mede daardoor veroorzaakt worden. Dat de huisarts in afwijking van de richtlijn toch quetiapine heeft voorgeschreven, betekent dan ook niet dat zij per definitie onzorgvuldig heeft gehandeld. In de praktijk van de huisarts wordt quetiapine bovendien veelvuldig voorgeschreven, vanwege de bij haar specifieke patiëntenpopulatie veel voorkomende (post)verslavingsproblematiek. Zij heeft dus ruime ervaring met dit middel. Door de huisarts is goed gemotiveerd waarom zij voor dit off-label voorschrijven van quetiapine aan klager heeft gekozen. Het college kan de redenering en handelwijze van de huisarts in dit geval volgen en is alles afwegend van oordeel dat de huisarts voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De klacht is kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2023:151 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam A2022/4953

    Kennelijk niet-ontvankelijke klacht tegen een huisarts. Klager en verweerster hebben een vriendschappelijke relatie gehad. Kort samengevat verwijt klager verweerster dat zij zich grensoverschrijdend heeft gedragen en haar beroep van huisarts heeft ingezet in de privérelatie van partijen en daarmee heeft misbruikt. Het college oordeelt dat de klacht kennelijk niet-ontvankelijk is. Klager is geen patiënt (geweest) van verweerster en verweerster heeft niet in haar hoedanigheid van huisarts, maar als een vriendin bemoeienis gehad met klager. Tussen partijen is wel gesproken over de mogelijkheid dat klager patiënt zou worden van verweerster, maar uit de feiten blijkt dat zij klager na een paar dagen heeft laten weten daar toch van af te zien en dat klager daarmee heeft ingestemd. Weliswaar heeft verweerster aan klager eenmalig een recept uitgeschreven, maar dit heeft in het licht van hulpverlening in de privésfeer plaatsgevonden en niet in het kader van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Ook zijn de handelingen in de privésfeer waar klager over klaagt niet van zodanige ernst dat zij voor toetsing onder de tweede tuchtnorm in aanmerking komen. Noch is er sprake van handelen dat zijn weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. De klacht is kennelijk niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TADRARL:2023:140 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 23-058/AL/GLD

    Voorzittersbeslissing. Klacht over verweerster is niet verschoonbaar buiten de termijn van artikel 46g Aw ingediend bij de deken en daarom niet-ontvankelijk.