Zoekresultaten 21-30 van de 104 resultaten

  • ECLI:NL:TADRARL:2021:292 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 20-947/AL/NN

    Raad oordeelt een deel van de klachten niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft in strijd met Gedragsregel 15 gehandeld door in een e-mail namens zijn cliënt rechtsmaatregelen aan te kondigen tegen klaagster, terwijl klaagster cliënte van zijn kantoor was. Overige klachten ongegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:203 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-660/DB/OB/D

    Advocaat heeft medewerking verleend aan een constructie in een vaststellingsovereenkomst in een arbeidsrechtelijke kwestie die kon leiden tot belastingontduiking. Dat de advocaat , zoals hij in zijn verweer naar voren heeft gebracht, door zijn handelwijze de totstandkoming van een regeling en daardoor een oplossing in de moeizaam verlopende zaak heeft willen bewerkstelligen en bespoedigen, is geen rechtvaardigingsgrond voor zijn medewerking aan de ‘zwarte’ uitbetaling aan zijn cliënt. Gelet op het ter zitting getoonde inzicht wordt volstaan met het opleggen van een waarschuwing.Dekenbezwaar gegrond, waarschuwing.

  • ECLI:NL:TAHVD:2021:228 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 210152

    Beroep artikel 60b Advw-schorsing. Volgens de deken betracht verweerster in jeugdzorgzaken geen dan wel onvoldoende professionele distantie tot haar cliënten en functioneert zij daardoor niet naar behoren. Bovendien voldoet verweerster volgens de deken niet aan de professionele standaard, gelet op de standpunten die zij inneemt en de juridische middelen die zij inzet. Het hof stelt voorop dat verweerster, die zich als advocaat wil inzetten om misstanden in de jeugdzorg aan de orde te stellen, de vrijheid heeft om zich als advocaat activistisch op te stellen en daarbij ook uitlatingen mag doen die jeugdzorg dan wel de rechterlijke macht onwelgevallig zijn. Echter, ook binnen deze context geldt onverminderd dat een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep dient te handelen in overeenstemming met de kernwaarden voor de advocatuur, waaronder de kernwaarde onafhankelijkheid ten opzichte van haar cliënten, en daarnaast eerbied voor de rechterlijke macht dient te betrachten (respectievelijk artt. 10a en 3 Advw). Het hof acht de stelling van de deken dat verweerster met de wijze waarop zij in rechte optreedt niet voldoet aan de professionele standaard, onvoldoende onderbouwd, zeker nu de deken (nog) geen onderzoek heeft verricht in individuele dossiers van verweerster. Het hof deelt de zorgen van de deken echter als het gaat om verweersters beroepshouding en de doorwerking hiervan in de wijze waarop zij optreedt in rechte. Dit heeft een negatieve invloed op haar praktijkvoering en in zoverre acht het hof artikel 60b Advw van toepassing op verweersters optreden. Gelet op het voorgaande ziet het hof op dit moment nog onvoldoende aanleiding voor een verbod voor verweerster om op te treden in jeugdzorg-gerelateerde zaken. Verweersters beroep tegen de door de raad opgelegde maatregel is in zoverre gegrond. Naar aanleiding van de hiervoor geuite zorgen van het hof over de beroepshouding van verweerster en het effect hiervan op haar optreden in rechte, acht het hof niettemin de tijdelijke voorziening geboden van praktijkbegeleiding door een ervaren advocaat op het gebied van jeugdzorg-gerelateerde zaken voor de duur van 1 jaar en op kosten van verweerster. Vernietiging voor zover het de getroffen voorziening betreft.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:196 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 21-879/DB/LI/D

    Aan een tuchtrechtelijke beoordeling van aan een verweerder verweten gedragingen ligt een andere maatstaf ten grondslag dan aan een strafrechtelijke beoordeling van diezelfde feiten/gedragingen. Dat in de strafzaak nog niet onherroepelijk is beslist staat niet in de weg aan een tuchtrechtelijke beoordeling van die feiten/gedragingen en een beslissing op het dekenbezwaar. Verzoek om aanhouding van verweerder totdat in de strafzaak onherroepelijk is beslist wordt daarom afgewezen.Verweerder heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting 2015 een bedrag van € 53.215,-  opgegeven als een storting van eigen kapitaal in plaats van winst uit onderneming en in zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 verzuimd een bedrag van € 125.000,- als winst uit onderneming op te geven.Verweerder heeft als gemachtigde een bedrag van € 47.995,00 van de bankrekeningen van X op zijn rekening heeft overgeboekt. Hij heeft hierover in zijn strafzaak geen verklaring willen geven en in de tuchtrechtprocedure verklaard dat hij hiervan facturen zonder factuur heeft voldaan. Verweerder heeft in zijn hoedanigheid van testamentair-executeur een bedrag van €2.218,00 toebehorende aan de erfgenamen van X overgeboekt op zijn privérekening. Verweerder heeft in zijn strafzaak hierover tegenstrijdige verklaringen afgelegd.Verweerder is door de rechtbank voor voormelde feiten en gedragingen veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf , waarvan drie maanden voorwaardelijk.Gelet op de eerdere tuchtrechtelijke veroordelingen van verweerder en hetgeen hem in deze zaak tuchtrechtelijk wordt aangerekend, is er naar het oordeel van de raad sprake van een zich herhalend patroon van onjuist althans onvolledig en daardoor misleidend infomeren en is de kans dat verweerder zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan dergelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, dan ook geenszins ondenkbaar. Naar het oordeel van de raad is het onder die omstandigheden niet verantwoord dat verweerder de praktijk als advocaat uitoefent.Dekenbezwaar gegrond, schrapping

  • ECLI:NL:TADRAMS:2021:111 Raad van Discipline Amsterdam 20-804/A/A

    Het verzet is op één klachtonderdeel gegrond verklaard omdat de voorzitter een te beperkte toetsingsnorm heeft gehanteerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Verweerder heeft door tegen klaagster op te treden de niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld nu hij niet beschikte over specifiek van klaagster afkomstige of op haar betrekking hebbende informatie, zodat de normstelling die in Gedragsregel 15 tot uitdrukking komt niet in het geding is.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2021:118 Raad van Discipline 's-Gravenhage 21-130/DH/DH

    Raadsbeslissing. Klacht over de eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Verweerster heeft klaagster (hoge) declaraties gestuurd, terwijl zij in klaagsters zaken was toegevoegd en de toevoegingen niet zijn ingetrokken. Verweerster had deze declaraties nooit aan klaagster mogen zenden. Het stond verweerster dan ook niet vrij om incassomaatregelen te treffen. Verder heeft verweerster klaagster niet tijdig gewaarschuwd voor overschrijding van het aantal uren. Gelet op de ernst van de gedragingen, het totale gebrek aan inzicht in de onjuistheid van het handelen en de grote (financiële) gevolgen voor klaagster, acht de raad alleen een forse schorsing passend. Vanwege het blanco tuchtrechtelijk verleden zal de schorsing van 4 maanden in voorwaardelijke vorm worden opgelegd, inclusief bijzondere voorwaarden (vergoeding van hetgeen onterecht in rekening is gebracht en door klaagster is betaald en creditering van de door verweerder gezonden facturen).

  • ECLI:NL:TADRARL:2021:52 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 21-283

    Toewijzing verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. De raad constateert dat de gedragingen van verweerder elkaar gedurende een lange periode hebben opgevolgd, en een dusdanige spreiding vertonen – zij variëren van onvoldoende deskundigheid en professionaliteit tot een gebrek aan onafhankelijkheid – dat verweerder, in de termen van artikel 60b van de Advocatenwet, geen blijk geeft van een behoorlijke praktijkuitoefening.  Daarbij komt dat verweerder ter zitting van de raad geen inzicht heeft getoond in zijn disfunctioneren, althans zich onvoldoende bewust is van de ernst daarvan. Dit laatste brengt de raad tot het oordeel dat, anders dan door verweerder verzocht, niet kan worden volstaan met een minder verstrekkende voorziening dan schorsing voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2021:56 Raad van Discipline Amsterdam 21-028/A/A

    Toewijzing verzoek ex artikel 60b Advocatenwet. Verweerster is naar het oordeel van de raad niet langer in staat jeugdzorg-gerelateerde zaken met een professionele, open blik en met oog voor alle betrokken belangen te bekijken en in die zaken adequate en effectieve rechtsbijstand te verlenen. De raad bepaalt daarom bij wijze van voorzieningen dat verweerster alle thans door haar behandelde jeugdzorg-gerelateerde zaken binnen een week na deze beslissing neerlegt, deze zaken waar nodig binnen een week na deze beslissing overdraagt aan een opvolgend advocaat en voor onbepaalde tijd geen nieuwe jeugdzorg-gerelateerde zaken aanneemt of behandelt dan wel daarbij betrokken is, waarbij onder jeugdzorg-gerelateerde zaken in ieder geval wordt verstaan: zaken en procedures tegen (onderdelen van) jeugdzorginstellingen en alle familierechtelijke, civielrechtelijke, bestuursrechtelijke en strafrechtelijke zaken – tegen welke partij dan ook – die verband houden met jeugdzorg.

  • ECLI:NL:TADRARL:2021:45 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 19-627

    Klacht tegen advocaat wederpartij. Een crediteur van een nalatenschap kan een zelfstandig belang hebben bij een klacht over de wijze waarop een advocaat van de declareert ten laste van de nalatenschap. Buitensporig declareren ten laste van een nalatenschap heeft immers als gevolg dat er substantieel minder actief overblijft voor de andere schuldeisers van de nalatenschap. Deze klachtonderdelen zijn derhalve wel ontvankelijk, maar ongegrond omdat de raad niet heeft kunnen vaststellen dat verweerder excessief heeft gedeclareerd. Klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2021:8 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 20-602/DB/OB/D

    Dekenbezwaar. Verweerder heeft erkend dat hij zonder voorafgaand overleg met de deken van cliënten V en K contante betalingen in ontvangst heeft genomen en dat hij deze gelden vervolgens “zwart” ter voldoening van de betaling van bonussen aan medewerkers van het advocatenkantoor heeft uitbetaald. Verweerder heeft erkend dat hij, zonder voorafgaand overleg met de deken, in strijd met gedragsregel 19 lid 2 heeft gehandeld door van twee cliënten een jacuzzi en zonnepanelen in ontvangst te nemen ter voldoening van declaraties, die vervolgens in de kantooradministratie werden gecrediteerd. Van bijzondere omstandigheden die deze handelwijze rechtvaardigden is de raad niet gebleken. Als uitdrukkelijk door verweerder erkend staat vast staat dat verweerder aan mrs. E en Van H bonnussen heeft uitbetaald. Deze uitbetalingen hebben plaatsgevonden door deze bedragen eerst van de holding van verweerder naar diens privé-rekening over te boeken en vervolgens van diens privé-rekening aan mrs. E en Van H. De loonheffing over deze bonussen is aldus niet betaald. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder hiermee in strijd met artikel 6.5 Voda gehandeld, hetgeen hem tuchtrechtelijk moet worden aangerekend. Op grond van de stukken, het verhandelde ter zitting en de vaststaande feiten is de raad van oordeel dat verweerder zich bij aanvaarding van opdrachten onvoldoende heeft vergewist van de identiteit van de cliënt. Dekenbezwaar deels gegrond, deels ongegrond. Schorsing van 8 weken, waarvan 4 weken voorwaardelijk. Proceskostenveroordeling.