ECLI:NL:TADRAMS:2021:111 Raad van Discipline Amsterdam 20-804/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2021:111
Datum uitspraak: 17-05-2021
Datum publicatie: 17-06-2021
Zaaknummer(s): 20-804/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het verzet is op één klachtonderdeel gegrond verklaard omdat de voorzitter een te beperkte toetsingsnorm heeft gehanteerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond verklaard. Verweerder heeft door tegen klaagster op te treden de niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld nu hij niet beschikte over specifiek van klaagster afkomstige of op haar betrekking hebbende informatie, zodat de normstelling die in Gedragsregel 15 tot uitdrukking komt niet in het geding is.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 17 mei 2021

in de zaak 20-804/A/A

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 7 december 2020 op de klacht van:

klaagster

over:

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Op 6 maart 2020 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Op 22 oktober 2020 heeft de raad het klachtdossier met kenmerk 1097718/EJH/SH van de deken ontvangen.

1.3    Bij beslissing van 7 december 2020 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna ook: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op dezelfde datum verzonden aan partijen.

1.4    Op 7 december 2020 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. De raad heeft het verzetschrift op dezelfde datum ontvangen.

1.5    Het verzet is behandeld op de zitting van de raad van 9 april 2021. Daarbij waren klaagster en verweerder aanwezig.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken waarop de voorzittersbeslissing is gebaseerd en van het verzetschrift. Voorts heeft de raad kennisgenomen van een e-mail van verweerder van 16 december 2020 met een bijlage, een e-mail van klaagster van 24 december 2020, een e-mail van klaagster van 28 december 2020 en een e-mail van klaagster van 5 april 2021 met bijlagen.

2    VERZET

2.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

2.2    De voorzitter heeft niet onderkend dat verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling, althans de schijn daarvan heeft gewekt, en opzettelijk onjuiste informatie heeft verstrekt aan de rechter.

2.3    Tegen de vaststaande feiten en de klachtomschrijving komt klaagster in verzet niet op.

3    FEITEN EN KLACHT

3.1    Voor de volledige vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.

4    BEOORDELING

4.1    Voordat de raad de klacht inhoudelijk kan beoordelen moet sprake zijn van een gegrond verzet. Een verzet is alleen gegrond als in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter juist is. Twijfel kan bijvoorbeeld bestaan als de voorzitter een verkeerde maatstaf (toetsingsnorm) heeft toegepast of de beslissing heeft gebaseerd op onjuiste of onvolledige feiten.

4.2    De voorzittersbeslissing is gebaseerd op de klacht dat verweerder a) zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling en b) klaagster zwart heeft gemaakt in de rechtbank, valse stukken heeft ingediend en onware opmerkingen heeft geuit.

4.3    De voorzitter heeft aan de beslissing om klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond te verklaren ten grondslag gelegd dat klaagster tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat zij kan worden aangemerkt als voormalige cliënte van verweerder, zodat van strijd met Gedragsregel 15, lid 1, geen sprake is. Aan de beslissing om klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond te verklaren, heeft de voorzitter ten grondslag gelegd dat, daargelaten of klaagster als derde hierover kan klagen, zij dit klachtonderdeel op geen enkele manier heeft toegelicht of onderbouwd.

Beoordeling van het verzet

4.4    Gedragsregel 15, lid 1, onder b, verbiedt de advocaat om tegen een cliënt of een voormalige cliënt op te treden.

4.5    Zoals het Hof van Discipline heeft overwogen in bijvoorbeeld de beslissing van 27 november 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:241, moet de tuchtrechter bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht het aan de advocaat verweten handelen of nalaten toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de Gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij ter invulling van deze norm wel van belang zijn. Of sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Gedragsregel 15, dat onder meer bepaalt dat het de advocaat in beginsel niet is toegestaan tegen een (voormalig) cliënt op te treden, kan een nadere invulling geven aan de betamelijkheidsnorm van artikel Advocatenwet. Deze regel strekt ertoe de cliënt te beschermen tegen de advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van de cliënt, ten aanzien waarvan de advocaat verplicht is tot geheimhouding. De vertrouwensband tussen de advocaat en zijn cliënt, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, zou geschaad kunnen worden als de advocaat later tegen die cliënt zou kunnen optreden met gebruikmaking van de vertrouwelijke informatie uit de eerdere zaak. Of in een concrete situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar wordt gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval. Dat kan met zich brengen dat een situatie die (net) buiten de reikwijdte van het verbod van een gedragsregel valt toch tuchtrechtelijk verwijtbaar is, aldus deze beslissing van het Hof van Discipline.

4.6    Naar het oordeel van de raad heeft de voorzitter, door klachtonderdeel a) kennelijk ongegrond te verklaren reeds omdat klaagster niet kan worden aangemerkt als voormalige cliënte van verweerder, gelet op voormelde beslissing van het Hof van Discipline van 27 november 2020 een te beperkte maatstaf in acht genomen. De raad verwijst in dit verband ook naar de beslissing van het Hof van Discipline van 17 juni 2016, ECLI:NL:TAHVD:2013:106, waarin is geoordeeld dat de stelling van verweerder dat hem tuchtrechtelijk geen verwijt zou kunnen worden gemaakt, reeds omdat Gedragsregel 7, lid 4, (oud, thans Gedragsregel 15, lid 1, onder b) niet van toepassing is, onjuist is. Ook in geval van nauwe betrokkenheid van iemand die geen cliënt is geweest van een advocaat kan de normstelling die in Gedragsregel 15 tot uitdrukking komt, en daarmee de normen van artikel 46 Advocatenwet, in het geding zijn. De raad is daarom van oordeel dat het verzet tegen dit klachtonderdeel gegrond is. Dat betekent dat dit klachtonderdeel opnieuw beoordeeld moet worden.

4.7    Naar het oordeel van de raad is het verzet gericht tegen klachtonderdeel b) ongegrond. De raad merkt op dat klaagster over het in dit klachtonderdeel aan de orde gestelde kan klagen nu zij daarbij als belanghebbende is aan te merken. In verzet heeft klaagster over dit klachtonderdeel aangevoerd dat verweerder notulen heeft gebruikt die niet juist zijn, en dat hij dat heeft kunnen weten omdat hij twee verschillende versies van de notulen van 5 november 2018 aan de rechter heeft verstrekt. Het gaat om een tweetal notulen van de Algemene Vergadering van de aandeelhouders DIA Care 4U van 5 oktober 2018 met dezelfde onderwerpen, waarin wat verschillen zitten. Dit enkele gegeven brengt evenwel niet mee dat verweerder wist, althans behoorde te weten, dat de informatie die hij aan de rechtbank verstrekte onjuist zou zijn. Dit is – zoals de voorzitter heeft overwogen – ook niet toegelicht of onderbouwd. De enkele omstandigheid dat verweerder deze twee verschillende notulen aan de rechter heeft verstrekt, maakt naar het oordeel van de raad daarom niet dat in redelijkheid moet worden betwijfeld of de beslissing van de voorzitter, dat dit klachtonderdeel kennelijk ongegrond is, juist is.

Beoordeling van klachtonderdeel a)

4.8    Klaagster heeft bij dit klachtonderdeel over belangenverstrengeling toegelicht dat zij onder meer op 20 juni 2016 bij verweerder op kantoor is geweest aan de zijde van de heer N en zijn ex-echtgenote in verband een zaak tegen mevrouw O/DIA Zorg Nederland over onrechtmatige onttrekkingen van gelden aan DIA Zorg Nederland. Klaagster heeft in dit verband verwezen naar een e-mail van 20 juni 2016 van verweerder aan de advocaat van mevrouw O met als onderwerp [de heer N en de ex-echtgenote]/DIA Zorg Nederland. Na die tijd ontstond tussen de heer N en klaagster een geschil over het onttrekken van gelden aan Diacare 4U. Verweerder heeft in dit geschil de heer N bijgestaan. Verweerder weet veel over de heer N en zijn werkwijze en heeft die informatie in de zaak tegen klaagster gebruikt. De zaak tegen klaagster is gelijk aan die tegen mevrouw O/DIA Zorg Nederland wat betreft betrokken personen, feiten en informatie. Dit volgt ook uit het feitenrelaas in het kortgedingvonnis van de Rechtbank Amsterdam van 29 mei 2019 naar aanleiding van een dagvaardingsprocedure waarin verweerder de ex-echtgenote van de heer N en hun dochter bijstond. Klaagster heeft er verder op gewezen dat verweerder de ex-echtgenote en de dochter enige tijd geleden heeft bijgestaan in een kortgedingprocedure waarbij klaagster in persoon en Diacare 4U zijn gedagvaard en opheffing van het door Diacare 4U gelegde beslag op de bankrekeningen van de ex-echtgenote en dochter is gevorderd.

4.9    In voormelde e-mail van 20 juni 2016 heeft verweerder geschreven: “Ik heb vanmorgen een uitvoerige bespreking gevoerd over deze zaak met [de heer N] en de dames [de ex-echtgenote] en [klaagster] naar aanleiding van uw brief van 16 juni jl. Uw cliënte beschuldigt mijn cliënten volkomen ten onrechte van diefstal en andere kwalijke praktijken, terwijl zijzelf notabene de enige is die gebruik maakt en heeft gemaakt van de bancaire faciliteiten tot overschrijving van gelden van de bankrekening van DIA Zorg Nederland. (…) Volstrekt ten onrechte heeft uw cliënte eind april dit jaar alle relaties van cliënten aangeschreven en aangegeven dat de samenwerking met cliënt per 13 april jl. zou zijn beëindigd en de werkzaamheden van hem en [klaagster] zouden worden overgenomen door nieuw personeel. (…) Overigens is de kwalificatie van cliënt als boekhouder van de eenmanszaak ronduit belachelijk. Hij doet de boekhouding niet eens, maar is gewoon vanaf aanvang af directeur van de zaak en dit weet uw cliënte maar al te goed, niet in het minst vanwege het feit dat zij in 2015 in Suriname gezamenlijk visitekaartjes hebben laten maken, waarop cliënt als Algemeen Directeur, [klaagster] als Directeur verpleging en verzorging en uw cliënte als Directeur zijn aangemerkt. (…)”

4.10    In voormeld kortgedingvonnis van 29 mei 2019 staat dat klaagster en de heer N Diacare 4U hadden opgericht en hun samenwerking was geëindigd in een conflict waarin ze elkaar beschuldigen van onrechtmatige onttrekkingen aan de onderneming. Klaagster heeft bij de politie aangifte gedaan van fraude dan wel oplichting tegen de heer N, zijn ex-echtgenote en hun dochter, zo valt in het kortgedingvonnis te lezen.

4.11    De raad is van oordeel dat klaagster geen voormalige cliënte is van verweerder. Daarbij neemt de raad in aanmerking dat verweerder heeft verklaard dat klaagster op 20 juni 2016 eenmaal bij hem op kantoor is geweest in de zaak tegen mevrouw O/Dia Zorg Nederland, dat hij van klaagster geen gegevens heeft genoteerd en dat hij over het verdere vervolg van de zaak uitsluitend heeft gecommuniceerd met de heer N en zijn ex-echtgenote. Deze verklaring strookt met het door verweerder toegestuurde proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 november 2020 van de Rechtbank Midden-Nederland, rechter-commissaris is strafzaken, waaruit volgt dat klaagster heeft verklaard dat zij van de heer N mee moest naar de advocaat en dat toen zij daar was zij zich afvroeg wat ze er deed omdat het niet om haar geld ging. Dat klaagster vaker bij verweerder is langs geweest, zoals zij heeft gesteld, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Ter zitting van de raad heeft klaagster bovendien verklaard dat verweerder nooit haar advocaat is geweest.

4.12    Omdat klaagster geen voormalige cliënte is van verweerder valt de situatie waarover zij klaagt buiten de reikwijdte van Gedragsregel 15. Deze omstandigheid betekent zoals uit hetgeen hiervoor, onder 4.5 en 4.6, is overwogen evenwel niet zonder meer dat verweerder reeds daarom niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De ratio van deze Gedragsregel strekt ertoe de cliënt te beschermen tegen de advocaat die beschikt over vertrouwelijke informatie van de cliënt, ten aanzien waarvan de advocaat verplicht is tot geheimhouding. De vertrouwensband tussen de advocaat en zijn cliënt, en daarmee het vertrouwen in de advocatuur in het algemeen, zou geschaad kunnen worden als de advocaat later tegen die cliënt zou kunnen gaan optreden met gebruikmaking van vertrouwelijke informatie uit die eerdere zaak. Deze ratio is evenzeer van toepassing op een ander dan een cliënt die nauw betrokken is geweest bij de behandeling van een zaak door een advocaat. (Vergelijk de beslissing van het Hof van Discipline van 17 juni 2016, ECLI:NL:TAHVD:2013:1060.) Of in een concrete situatie tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, moet worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.

4.13    Klaagster heeft niet duidelijk gemaakt of het klachtonderdeel over belangenverstrengeling ziet  op een bepaalde zaak of op meerdere zaken waarin verweerder tegen haar is opgetreden in verband met onrechtmatige onttrekkingen aan Diacure 4U maar dat is niet van belang voor hetgeen hierna wordt overwogen.

4.14    Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerder over van klaagster afkomstige of op klager betrekking hebbende, vertrouwelijke informatie beschikte die redelijkerwijs van belang kon zijn in de zaak/zaken tegen haar, of dat zij er niet op kon vertrouwen dat verweerder niet over die informatie beschikte. Verweerder heeft gesteld dat hij niet over dergelijke informatie beschikte. Klaagster heeft weliswaar gesteld dat verweerder over informatie beschikte die voor de zaak/zaken tegen haar van belang was in verband met de gelijkenis van deze zaak/zaken met de zaak uit 2016, doch niet dat dit specifiek van haar afkomstige of op haar betrekking hebbende, vertrouwelijke informatie was. Dit betekent dat de normstelling die in Gedragsregel 15 tot uitdrukking komt niet in het geding is. Dat, zoals klaagster heeft gesteld, verweerder veel weet over de heer N en zijn werkwijze en die informatie tegen haar heeft gebruikt, leidt, wat daarvan zij, niet tot een ander oordeel. De raad acht het begrijpelijk dat klaagster het gezien haar betrokkenheid bij de kwestie uit 2016 als onaangenaam ervaart dat verweerder nu als advocaat van de wederpartij optreedt, doch tuchtrechtelijk verwijtbaar is dit in de gegeven omstandigheden niet.

4.15    De conclusie is dat verweerder door tegen klaagster op te treden niet heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. De raad zal daarom klachtonderdeel a) ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    Verklaart het verzet tegen klachtonderdeel a) gegrond en tegen klachtonderdeel b) ongegrond;

-    verklaart klachtonderdeel a) ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M Wamsteker, voorzitter, mrs. D. Horeman en G. Kaaij, leden, bijgestaan door mr. I.R. van der Veen als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 17 mei 2021.

Griffier    Voorzitter

Verzonden op: 17 mei 2021

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is gelijktijdig in afschrift verzonden.