Zoekresultaten 12311-12320 van de 42842 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:197 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/245

    De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster tijdens het bezoek van klager aan huisartsenpost op 13 juni 2019 zonder enige motivering geweigerd heeft eenvoudig acute zorg te verlenen aan klager.   Kennelijk ongegrond

  • ECLI:NL:TACAKN:2019:67 Accountantskamer Zwolle 18/2055 Wtra AK

    Betrokkene heeft, in verband met een suppletiebijdrage door klaagster aan een filmproducent, bij een financiële eindafrekening een goedkeurende controleverklaring afgegeven. Klaagster stelt dat de goedkeurende verklaring ten onrechte is afgegeven. Door betrokkene is niet betwist dat van een bedrag van circa € 200.000,-- aan opgevoerde productiekosten de relatie tot de filmproductie, dan wel de noodzakelijke onderbouwing daarvoor, ontbreekt. Het gaat daarbij om meer dan 11% van het totale budget voor de productie van de film. Verder is door betrokkene niet betwist dat, volgens het van toepassing zijnde Handboek van klaagster, onder die omstandigheden een afkeurende verklaring afgegeven had moeten worden. Op zitting is bovendien gebleken dat betrokkene een aantal werkzaamheden die van hem verwacht hadden mogen worden op grond van het op zijn opdracht van toepassing zijnde controleprotocol van klaagster, niet heeft verricht. Betrokkene heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vakbekwaamheid en zorgvuldigheid en aan hem wordt de maatregel opgelegd van tijdelijke doorhaling van zijn inschrijving in de registers voor de duur van één maand.  

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:44 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/353114 / KL RK 19-67

    Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt de kamer als volgt. Klager stelt zich op het standpunt dat artikel 14 van de akte zodanig dient te worden uitgelegd dat onder ‘pensioenaanspraken’ mede wordt begrepen het nabestaandenpensioen. Desgevraagd heeft de notaris daarentegen ter zitting verklaard dat tijdens het opmaken van de akte huwelijkse voorwaarden de verevening van de opgebouwde pensioenaanspraken in de zin van de Wvps wel is besproken maar de aanspraken op het nabestaandenpensioen niet. Ingevolge vaste rechtspraak is het bij de uitleg van een schriftelijke overeenkomst niet genoeg om enkel naar de taalkundige betekenis van de tekst te kijken, maar komt het voor de beantwoording van die vraag aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De kamer dient thans te beoordelen wat de notaris destijds met betrekking tot de partijbedoelingen in zijn dossier heeft vastgelegd en in hoeverre hem kan worden verweten dat hij niet (de uitsluiting van) de aanspraken op het nabestaandenpensioen in de akte heeft opgenomen. Dat het ten tijde van het opmaken van de akte de bedoeling van klager en zijn ex-echtgenote  was om de aanspraken op de waarde van het nabestaandenpensioen eveneens uit te sluiten is, gelet op de uitdrukkelijke betwisting door de notaris ter zitting, onvoldoende onderbouwd door klager. Immers, het had dan voor de hand gelegen ten aanzien van artikel 14 van de akte een aanvullende tekst met uitdrukkelijk de bewoordingen ‘nabestaandenpensioen’ op te nemen, waar dat in artikel 14 van onderhavige akte niet het geval is. Dat klager stelt dat hij destijds de notaris uitdrukkelijk had meegedeeld dat zijn ex-echtgenote bij scheiding voor geen enkele verdeling van pensioenrechten in aanmerking mocht komen, doet daaraan niet af. Gelet op het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat klager de notaris de opdracht heeft gegeven om naast de verevening van het opgebouwde ouderdomspensioen ook de aanspraken op de waarde van het nabestaandenpensioen uit te sluiten. Derhalve acht de kamer het eerste klachtonderdeel ongegrond.   H et tweede klachtonderdeel oordeelt de kamer gegrond. Wat ook zij van de innerlijke overwegingen van de notaris om het dossier niet (verder) te behandelen, uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de notaris een toezegging heeft gedaan die hij niet is nagekomen en dat hij ook overigens verre van voortvarend heeft gehandeld in de afhandeling van het verzoek van klager. Op de vele verzoeken daarna van klager om geïnformeerd te worden over de voortgang van zaken, heeft hij niet gereageerd. Ook heeft de notaris, nadat klager een klacht tegen hem bij de KNB had ingediend, daarop niet  gereageerd. Klager heeft zich dan ook genoodzaakt gevoeld een klacht in te dienen. Ook daarop heeft de notaris in eerste instantie niet gereageerd. Hij heeft geen verweerschrift ingediend. Eerst op de zitting heeft de notaris voor het eerst gereageerd op de klacht. De kamer acht dit gedrag van de notaris ernstig nalatig. De notaris had zijn afspraken moeten nakomen en adequaat moeten reageren op de verzoeken van klager om contact op te nemen. Desgevraagd kon de notaris ter zitting geen verklaring voor zijn gedrag geven anders dan ‘dat het zo gelopen was en dat hij het niet meer kon veranderen’. Van een notaris wordt professioneel handelen verwacht. De notaris had moeten inzien dat het noodzakelijk was om, als hij daartoe zelf niet in staat was, een ander met de afwikkeling van het dossier te belasten, of het dossier aan een ander over te dragen, en in ieder geval om over het gebrek aan voortgang te communiceren met klager, zeker waar klager bij herhaling om informatie heeft verzocht. Dat hij dat inzicht op dit punt niet heeft, baart de kamer zorgen waar het de praktijkvoering van het notariskantoor betreft.  

  • ECLI:NL:TACAKN:2019:68 Accountantskamer Zwolle 18/2250 Wtra AK

    Betrokkene heeft de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekeningen 2011 en 2012 van een holdingvennootschap gecontroleerd en daarbij een goedkeurende verklaring afgegeven. Ook heeft hij een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening 2011 van de grootaandeelhouder van deze vennootschap.  Aan betrokkene wordt onder meer verweten dat zijn controlewerkzaamheden ten aanzien van verschillende jaarrekeningen tekort schoten op het punt van de waardering van activa. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene heeft ten aanzien van in een van de jaarrekeningen verwerkte activa vastgesteld dat sprake was van twee indicaties voor een bijzondere waardevermindering. Gelet op RJ 121.202 had hij daarom van het management moeten verlangen dat het de realiseerbare waarde hiervan zou bepalen in overeenstemming met de bepalingen van paragraaf RJ 121.3. Niet gebleken is dat betrokkene dit heeft gedaan. Daarnaast heeft betrokkene de goedkeurende controleverklaring bij diezelfde jaarrekening ondertekend voordat hij alle relevante stukken had ontvangen en daarmee in strijd met paragraaf 41 van Standaard 700 van de NV COS gehandeld. De holdingvennootschap heeft een lening verstrekt aan haar grootaandeelhouder die de lening op haar beurt heeft geïnvesteerd in twee vennootschappen in een risicovolle branche. Betrokkene is bij zijn onderzoek naar de waarde van deze investeringen voornamelijk afgegaan op de informatie die het management van de holdingvennootschap hem verstrekte. Gezien zijn constatering dat investeringen in de branche risicovol waren, het feit dat de lening aan de grootaandeelhouder niet schriftelijk was vastgelegd, van materiële omvang was en bovendien uit dividenduitkeringen zou moeten worden afgelost, had hij diepgravend onderzoek moeten doen naar de liquiditeit en solvabiliteit van de bedrijven waarin door de grootaandeelhouder werd geïnvesteerd. Omdat sprake was van objectieve aanwijzingen voor bijzondere waardeverminderingen van de financiële vaste activa bij zowel de holdingvennootschap als de grootaandeelhouder, had betrokkene van het respectieve management moeten verlangen een schatting te maken van de realiseerbare waarde van de financiële vaste activa en op basis daarvan de waardering in de respectieve jaarrekeningen te beoordelen. Dit heeft hij niet gedaan. Schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (art. 100.4 onder c VGC). Maatregel: berisping  

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:45 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/353437 KL RK 19-70

    Voor beantwoording van de vraag of klagers wel een afgeleid belang bij de onderhavige klacht hebben, wordt door de kamer het volgende in aanmerking genomen. Klagers hebben ter zitting verklaard de onderhavige klacht mede in te dienen omdat zij aandacht willen vragen voor een sluitende controle van de wilsbekwaamheid bij het opmaken van testamenten door het notariaat in het algemeen en de rol die notarissen daarbij kunnen vervullen, ter voorkoming van mogelijk leed bij nabestaanden. Hoewel het hiervoor genoemde begrip ‘belanghebbende’ ruim moet worden uitgelegd, overweegt de kamer dat de kring van belanghebbenden niet zo wijd is dat een ieder in het kader van het algemeen belang van bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat een klacht kan indienen. De enkele omstandigheid dat klagers hebben aangevoerd aandacht te vragen voor de wijze waarop het notariaat de wil(sbekwaamheid) van partijen beoordeelt bij het voorbereiden en passeren van notariële akten, en dat zij mogelijk leed bij de nabestaanden willen voorkomen, maakt naar het oordeel van de kamer nog niet dat daarmee een afgeleid belang voor klagers is gecreëerd. Het feit dat een ouder van een (volwassen) kind zich emotioneel verbonden voelt, is - hoe belangrijk en invoelbaar ook - onvoldoende om een rechtstreeks of afgeleid belang vast te kunnen stellen. Een andere directe of indirecte betrokkenheid van klager(s) die aangemerkt zou kunnen worden als een belang van klagers in de zin van artikel 99 lid 1 Wna is naar het oordeel van de kamer niet c.q. onvoldoende aangetoond. De kamer is derhalve van oordeel dat klagers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van voornoemd wetsartikel en acht klagers dus niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel.  

  • ECLI:NL:TADRSHE:2019:153 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-382 DB/ZWB

    Niet gebleken dat advocaat bewust een offerte van een niet bij de KvK ingeschreven aannemer heeft meegezonden, met als doel om klager daarmee te misleiden. De kosten die klager heeft moeten maken, vloeien voort uit het geschil tussen partijen. Sommatiebrief was in zakelijke bewoordingen weergegeven en niet nodeloos grievend. Klacht ongegrond          

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:165 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180289

    Klacht over advocaat wederpartij. Klaagster is een gecertificeerde instelling als bedoeld in art. 1.1 Jeugdwet. Dochter en zoon van moeder zijn onder toezicht van klaagster gesteld en ingevolge een machtiging tot uithuisplaatsing bij grootouders geplaatst. Na omgangsweekeinde bij moeder zijn zij (15 en 13 jaar oud) niet teruggegaan naar  grootouders. Terwijl klaagster de mogelijkheid tot herplaatsing/plaatsing elders onderzocht, heeft zij het verblijf bij moeder voorlopig in stand gelaten. Dochter was de beste vriendin van de stiefdochter van verweerder en was daar kind aan huis. Moeder heeft verweerder ingeschakeld omdat zij wilde dat de kinderen bij haar zouden blijven. Toen duidelijk werd dat klaagster daarmee niet instemde, heeft verweerder bij herhaling contact gezocht met klaagster om voor te stellen de zoon bij de ouders van een vriend van de zoon te plaatsen en de dochter bij de zwager en schoonzus van verweerder. Voordat dit contact tot stand was gekomen, heeft klaagster op woensdagmiddag een bezoek aan moeder gebracht om de kinderen op te halen om hen elders te plaatsen, maar zij waren niet aanwezig en hun verblijfplaats was niet bekend. Klaagster heeft de politie daarover geïnformeerd. Toen verweerder later die middag thuis kwam, bleken de dochter en de zoon in zijn woning aanwezig. De buurvrouw van moeder (secretaresse van verweerder) had de zoon - zonder medeweten van verweerder - bij zijn woning afgezet. Kort na zijn thuiskomst heeft de echtgenote van verweerder de zoon naar de ouders van de vriend van de zoon gebracht. De dochter is enkele dagen bij verweerder gebleven en later naar zijn schoonzus en zwager gegaan. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen en deze is ruim een week niet bekend geweest. Dat verweerder de verblijfplaats niet direct aan klaagster heeft gemeld, acht het hof onjuist. Het beroep van verweerder op zijn geheimhoudingsplicht gaat naar het oordeel van het hof niet op nu de verblijfplaats van de kinderen niet door moeder aan verweerder is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat  en de onttrekking van de kinderen aan de zorg van klaagster geen gevolg is van zijn dienstverlening van moeder. Het hof is van oordeel dat verweerder de wettelijke taakuitoefening van klaagster zonder redelijk doel onevenredig heeft belemmerd. Daarbij heeft verweerder zich kennelijk onvoldoende gerealiseerd dat door nauwe persoonlijke banden belangenverstrengeling kan ontstaan, die tot gevolg kan hebben dat een advocaat niet (langer) deugdelijk kan adviseren omdat de vereiste afstand ontbreekt. Ook had het verweerder gesierd als hij in de klachtprocedure eerder openheid van zaken had gegeven en zich daardoor eerder toetsbaar had opgesteld. Het hof vernietigt de beslissing van de raad, verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder een berisping op met veroordeling in de proceskosten.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2019:151 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-352/DB/OB

    Advocaat heeft geen sluitende en gespecificeerde declaratie(s) voor door zijn cliënte betaalde voorschotten en evenmin een einddeclaratie verzonden. gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling   

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:163 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180327

    Klacht tegen voormalig advocaat. Verweerder is tegen klager opgetreden terwijl klager eerder zijn cliënt was en heeft geweigerd zich te onttrekken aan die zaak. Gelet op de geringe tijd van slechts enkele maanden die was verstreken sinds verweerder en zijn kantoorgenoot klager hadden bijgestaan, had de mogelijke schijn van belangenverstrengeling verweerder ervan moeten weerhouden om tegen klager op te treden. Onenigheid over openstaande facturen alsook een eventuele procedure daarover levert op zichzelf geen (schijn van) belangenverstrengeling op. De  kantoorgenoot van verweerder heeft in de incassoprocedure onder de nieuwe cliënt echter derdenbeslag gelegd op een vordering van klager op de nieuwe cliënt. Vervolgens is, met steun van de nieuwe cliënt, het faillissement van klager aangevraagd. Het hof stelt vast dat verweerder zich willens en wetens in deze situatie heeft begeven, waarbij niet is vast te stellen welke informatie, op welk moment, van wie afkomstig is geweest. Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat klager pas in een zeer laat stadium is gaan klagen over zijn optreden voor de nieuwe cliënt. Het hof overweegt dat het tijdstip van klagen op zichzelf niet afdoet aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de verweten gedraging. Bij het bepalen van de strafmaat had echter rekening moeten worden gehouden met de aard en inhoud van de tussen partijen gevoerde intensieve (schikkings)onderhandelingen en de in de tussenliggende periode tussen hen gevoerde procedure(s), waarin over het optreden van verweerder voor de nieuwe cliënt niet is geklaagd. Gedeeltelijke vernietiging beslissing van de raad (voor zover deze ziet op de oplegging van een maatregel). Klacht gegrond, geen maatregel. 

  • ECLI:NL:TNORSHE:2019:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/15 en SHE/2018/35

    Kern van de klacht is dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende te onderzoeken of de zus wilsbekwaam was toen hij zijn notariële werkzaamheden voor haar verrichtte in de periode van 2007 tot en met 2013. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 21 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn pas begint te lopen, zodra van dat nalaten op enige wijze aan klaagster blijkt. Uit de brief van de advocaat van klaagster aan de oud-notaris van 27 februari 2015 kan naar het oordeel van de kamer slechts worden afgeleid dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de door de oud-notaris verrichte werkzaamheden voor de zus. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat klaagster op 27 februari 2015 ook kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het vermeende nalaten van de oud-notaris met betrekking tot het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de zus. Niet valt uit te sluiten dat klaagster pas door kennisneming van het medisch dossier van de zus op 14 augustus 2015 bekend is geraakt met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. In de toen verkregen informatie - over de volgens klaagster zeer gebrekkige gezondheidstoestand van de zus - ziet klaagster grond voor haar stelling dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de zus. Ter zitting is niet gebleken dat klaagster eerder dan op 14 augustus 2015 bekend is geworden met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de klachttermijn eerder is aangevangen dan op 14 augustus 2015. Dit betekent dat de klacht, die op 28 februari 2018 bij de kamer is binnengekomen, tijdig is ingediend. Klaagster is dus ontvankelijk in haar klacht. De klacht wordt vervolgens ongegrond verklaard, omdat: - de oud-notaris naar het oordeel van de kamer kon en mocht concluderen dat de zus wilsbekwaam was om de in de periode van september 2007 tot en met oktober 2013 gepasseerde aktes te ondertekenen; - de oud-notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op zijn geheimhoudingsplicht te beroepen.