Zoekresultaten 12351-12360 van de 40506 resultaten

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:29 Kamer voor het notariaat Amsterdam 650194/NT 18-28

    De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het passeren alert is geweest op de mate van wilsbekwaamheid van erflater en dat hij geen aanleiding had om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen. Dat oordeel vindt mede steun in de omstandigheid dat de kamer van de notaris ter zitting heeft begrepen dat erflater op 28 september 2015 op eigen initiatief en onaangekondigd op het notariskantoor kwam om het testament van 2007 te wijzigen en daarbij zelf het testament van 2007 had meegenomen. De notaris heeft erflater vervolgens driemaal onder vier ogen gesproken en, na inhoudelijke voorbespreking, het testament in concept eerst aan erflater toegezonden. Broer [A] is bij geen van deze gesprekken aanwezig geweest; deze was op verzoek van erflater uitsluitend bij het gesprek met betrekking tot het levenstestament aanwezig. Voorts heeft de notaris verklaard dat hij erflater nog twee keer heeft getest, door in het gesprek van 29 maart 2016 bewust fouten te maken, die steevast door erflater werden gecorrigeerd, en door in het gesprek op 4 april 2016 erflater te laten afleiden door een medewerker van het notariskantoor, hetgeen door erflater werd genegeerd.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:30 Kamer voor het notariaat Amsterdam 642910/NT 18-4

    Ongeacht hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen – waaraan valt toe te voegen dat bij een geschil over de inhoud van de opdracht het op de weg van de notaris ligt zijn visie te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging of gespreksaantekeningen – is de kamer van oordeel dat de precieze inhoud van de opdracht in het midden kan blijven. Ook indien klaagster en haar echtgenoot zich begin 2012 opnieuw tot de notaris wendden uitsluitend met de opdracht testamenten op te stellen – waarbij voorts opvalt dat de notaris ter zitting niet kon uitleggen wat de voorafgaande testamenten van de echtgenoot van klaagster en, indien daarvan sprake was, dat van klaagster, inhield(en) en waarom deze gewijzigd moest(en) worden, terwijl het opnemen van een uitsluitingsclausule in die tijd als betrekkelijk standaard moet worden aangemerkt (hetgeen de reden is voor de huidige wettelijke verankering) en klaagster voorts heeft verklaard dat er geen concrete aanleiding voor bestond – acht de kamer het, zeker onder de onder 5.4 geschetste omstandigheden, onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat de notaris bij het opmaken van de testamenten niet het huwelijksgoederenregime heeft betrokken en noch tijdens de voorbespreking noch tijdens de passeerafspraak van beide testamenten niet bij klaagster en haar echtgenoot heeft geverifieerd of de specifieke feiten en omstandigheden, die in 2006 aanleiding waren voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en die naar hun aard doorgaans tijdelijk zijn, nog steeds aanwezig waren of dat deze inmiddels waren gewijzigd.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:31 Kamer voor het notariaat Amsterdam 650979/NT 18-36

    Voorop staat dat de notaris, toen hij - niet door erflaatster zelf maar door [broer H] werd benaderd in verband met een wijziging van haar testament - op de hoogte was van de verminderde geestvermogens van erflaatster. Daarmee bestond voor hem al alle aanleiding om te toetsen of zij in voldoende mate in staat was om zelfstandig haar wil te bepalen. Dat heeft hij evenwel in onvoldoende mate gedaan. Hij heeft erflaatster niet alleen gesproken, maar alleen in aanwezigheid van (onder anderen) [broer H], die duidelijk een eigen belang had bij de wijziging van het testament. Het concepttestament, dat hij naar aanleiding van de eerste bespreking had opgesteld, heeft hij aan [broer H] doen toekomen, met het verzoek dit met erflaatster te bespreken en ook bij het passeren van het testament was [broer H] aanwezig. Aldus heeft hij te weinig invulling gegeven aan zijn eigen verantwoordelijkheid om te onderzoeken of de wens tot wijziging van het testament de wens van erflaatster zelf was.

  • ECLI:NL:TGDKG:2018:116 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/654507 / DW RK 18/507

      Verzoek tot wraking met acht gronden waaronder de inhoudelijke behandeling van de zaak, de door de kamer gevolgde procedure en een algemene beschouwing ten aanzien van de partijdigheid van de kamer. De Wrakingskamer is van oordeel dat de aangevoerde gronden niet afzonderlijk en ook niet in samenhang bezien grond opleveren voor feiten en/of omstandigheden die erop duiden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechter schade zou kunnen leiden. Het verzoek wordt afgewezen.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:27 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640380/NT 17-85

    De kern van de klacht is dat de notaris klaagster niet althans onvoldoende heeft gewezen op de risico’s die een bankhypotheek in zich draagt. Die klacht is gegrond. Zo is het antwoord op de door [A] gestelde, concrete vragen over de voorbelasting zoals hierboven onder 2.e. onder a.) weergegeven inadequaat en daardoor onzorgvuldig. Nog afgezien van het feit dat de notaris hier abusievelijk laat weten dat sprake is van inschrijvingen ten gunste van de bank tot een totaal van € 720.000,- in plaats van effectief € 360.000,-, stelt hij klaagster hierbij ten onrechte gerust, in het licht van de getaxeerde executiewaarde van € 435.000,-, door te volstaan met de vermelding dat de openstaande schuld volgens opgave (slechts) € 139.500,- bedroeg, zonder daarbij uitdrukkelijk te waarschuwen dat de schuld aan de bank op ieder moment nadien weer kan oplopen en het inschrijvingsbedrag van€ 360.000,- dus kan ‘vollopen’, in beginsel door wat voor reden dan ook, hetgeen in dit geval ook gebleken is.

  • ECLI:NL:TGDKG:2018:110 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/628658 / DW RK 17/495

      Aan de klacht, voor zover die begrijpelijk is, zijn door klagers geen concrete feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd. Uit hetgeen als klacht kan worden opgevat, kan geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen worden vastgesteld. Voor het overige valt de klacht niet te volgen. Het handschrift van klagers is moeilijk leesbaar en bij de klacht is een groot aantal stukken gevoegd. Van de kamer kan niet worden verwacht dat zij uit een onleesbaar klaagschrift en een stapel daarbij ogenschijnlijk willekeurig gevoegde stukken probeert te achterhalen waarover geklaagd wordt. De klacht wordt ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGDKG:2018:117 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655361 / DW RK 18/528

      Verzoek tot wraking gericht tegen medewerkers, leden van de kamer en het tuchtgerecht als geheel. Afdoening buiten zitting. Met betrekking tot de wrakingsgronden waarbij een beroep wordt gedaan op het EVRM en de onafhankelijke en onpartijdige behandeling door de tuchtrechters wijst de Wrakingskamer op vaststaande jurisprudentie van het EHRM. Voor zover het verzoek is gericht tegen de secretaris, medewerkers en niet met de behandeling van de zaak van klager belaste leden, en het hele tuchtgerecht, wordt klager niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover het verzoek is gericht tegen de tuchtrechters die belast zijn met de behandeling van het door verzoeker ingediende verzetschrift, geldt dat de in het verzoek omschreven gronden niet voldoen aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten. Verzoeker wordt niet-ontvankelijk verklaard in het verzoek met toepassing van de antimisbruikbepaling..

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:28 Kamer voor het notariaat Amsterdam 649901/NT 18-27

    De kamer overweegt dat in onderhavige zaak de notaris als boedelnotaris tot taak heeft de afwikkeling en verdeling van de nalatenschap van erflaters te bewerkstelligen. Nu de notaris daar vooralsnog niet in is geslaagd omdat niet alle deelgenoten tot overeenstemming zijn geraakt ten aanzien van de verdeling, en tevens is gebleken dat de notaris diverse keren heeft getracht om, rekening houdende met ieders belang, tot een voor iedere erfgenaam (min of meer) bevredigende oplossing te komen, kan hem naar het oordeel van de kamer niet worden verweten dat hij tot nu toe niet tot verdeling is overgegaan en dat inmiddels een jaar is verstreken na zijn benoeming tot boedelnotaris. Dat is immers het gevolg van het gegeven dat nog geen overeenstemming tussen alle erfgenamen is bereikt en niet het gevolg van nalatigheid van de notaris.    Uit de stelling van klaagster ter zitting dat vijf van de erfgenamen wel overeenstemming over de verdeling hebben, en dat één zuster van de erfenis afziet, volgt reeds dat - anders dan zij betoogt - nog niet alle erfgenamen overeenstemming daarover hebben bereikt. Dit klachtonderdeel is derhalve ongegrond.  

  • ECLI:NL:TGDKG:2018:111 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/636240 / DW RK 17/980

    De klacht betreft meerdere klachtonderdelen. Door de gerechtsdeurwaarder wordt een database gebruikt die in feite in handen is van zijn grootste opdrachtgever waarbij de opdrachtverstrekking aan de gerechtsdeurwaarder automatisch verloopt waarop onvoldoende controle is, het bij de gerechtsdeurwaarder lopende aantal beslagen op de voorlopige teruggaaf is niet alleen in absolute zin onverklaarbaar hoog maar ook in vergelijking met andere kantoren, het in strijd met de wet in een groot aantal gelegde beslagen standaard stellen van de beslagvrije voet op nihil en een door de gerechtsdeurwaarder afgelegde verklaring over het bij hem in behandeling zijnde aantal dossiers tijdens een bij hem gehouden audit. De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat de KBvG niet bevoegd is de klacht in te dienen, niet bevoegd is om onderzoek te doen op zijn kantoor, het daarbij verkregen bewijs buiten beoordeling moet blijven en het bewijs ontbreekt dat het bestuur rechtsgeldig heeft besloten een klacht tegen hem in te dienen. Verder heeft de gerechtsdeurwaarder de klachten inhoudelijk bestreden.   De kamer acht de KBvG bevoegd om een klacht in te dienen en alvorens dat te doen ook enig onderzoek mag verrichten. De KBvG is echter niet bevoegd nader (kantoor)onderzoek te doen indien de door de gerechtsdeurwaarder gegeven antwoorden onbevredigend zijn. Dit omdat het algemeen toezicht op de naleving van de gehele Gdw en de op die wet gebaseerde regelgeving, inclusief het toezicht op de integriteit van de gerechtsdeurwaarders en anderen die toegang hebben tot de ambtsuitoefening per 1 juli 2016 is opgedragen aan het BFT. Dat toezicht gaat gepaard met aan het BFT toekomende, op de Algemene wet bestuursrecht berustende bevoegdheden en aan de gerechtsdeurwaarder toekomende waarborgen. De KBvG komen deze bevoegdheden en te geven waarborgen niet toe. Door nader onderzoek te doen op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder, heeft de KBvG naar het oordeel van de kamer dan ook haar (onderzoeks-) bevoegdheden in het kader van het indienen van een tuchtklacht overschreden. Dat resulteert hierin dat de resultaten uit het kantooronderzoek niet bij de beoordeling van de klacht kunnen worden betrokken.   Als die resultaten buiten beschouwing worden gelaten, is wat er resteert van wat aan het eerste, tweede en derde klachtonderdeel ten grondslag is gelegd, onvoldoende om vast te stellen dat door de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Dat door de gerechtsdeurwaarder (al dan niet bewust) informatie aan de auditor is onthouden, kan door de kamer evenmin worden vastgesteld. Op gronden als in de beslissing vermeld ziet de kamer ook geen aanleiding om toepassing te geven aan de in artikel 34 lid 6 Gdw aan haar toegekende bevoegdheid.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:1 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-095

      Ongegronde klacht tegen een huisarts.  De huisarts was die dag waarnemer en heeft voor patiënte een cito D-dimeer aangevraagd. Volgens vast praktijkgebruik werd de cito aangevraagde uitslag die na 17.00 uur beschikbaar kwam doorgebeld naar de na 17.00 uur waarnemende huisartsenpost die indien nodig hierop actie ondernam. Naar het oordeel van het College mocht verweerder er in dat licht op vertrouwen dat ook nu de cito aangevraagde uitslag ten spoedigste zou worden doorgebeld naar de huisartsenpost indien de uitslag na 17.00 uur bekend zou worden. Dat de laboratoriumuitslag pas de volgende dag aan de praktijkassistente van de huisarts is doorgegeven kan verweerder niet worden verweten. Klacht afgewezen.