Zoekresultaten 13471-13480 van de 42647 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-279

    Deels gegronde klacht tegen een arts. De arts heeft conform de binnen de beroepsgroep geldende standaard gehandeld door echografisch onderzoek te verrichten toen tijdens de abortusbehandeling bleek dat er geen duidelijke vruchtzak in het curettement te zien was en dat het embryo mogelijk niet verwijderd was. De keuze voor een abdominale echo in plaats van een vaginale echo verdient niet de voorkeur, maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dat de arts een tweede echografisch onderzoek niet kon verrichten omdat klaagster op eigen initiatief de kliniek had verlaten, kan hem niet worden verweten. Wel had de arts vollediger kunnen zijn in de registratie in het medisch dossier. De arts heeft zich in de nazorg te passief opgesteld. Waarschuwing.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:115 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.294

    Klacht tegen een chirurg. Klager verwijt de chirurg dat hij 1) klager niet goed en niet volledig heeft geïnformeerd over de behandeling 2) ondanks toezeggingen niet aan ‘de mat’, die eerder bij een littekenbreuk-correctie is ingebracht, te zullen komen, dit toch heeft gedaan 3) klager onvoldoende nazorg heeft geboden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en de chirurg ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen. Tegen het oordeel van het Regionaal Tochtcollege dat klachtonderdeel 1 gegrond en dat de chirurg ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd, is de chirurg niet in beroep gekomen. Dit deel van de klacht (klachtonderdeel 1) is daarom in beroep niet meer aan de orde. Ter zake van de klachtonderdelen 2 en 3 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de chirurg niet ongeclausuleerd heeft gezegd niet aan de mat te zullen komen en dat geen sprake is van onvoldoende nazorg door de chirurg. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:109 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.235

    Klacht van een moeder tegen een psychiater, een huisarts en twee apothekers (verweerders) na overlijden dochter, hierna patiënte. Patiënte had een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Zij was hiervoor in behandeling bij een psychiater en kreeg hiervoor ook van de huisarts (C2018.233) medicatie. Deze is verstrekt door de apotheek waar twee apothekers werkzaam zijn die eveneens zijn aangeklaagd (C2018.235 en C2018.236). Klaagster had vanaf enig moment, ondanks verschillende pogingen daartoe van haar zijde, geen contact meer met patiënte. Twee maanden nadien is patiënte overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij patiënte te veel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. Klaagster vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt het navolgende: De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat of klaagster met het indienen van haar klacht de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt. Het college laat daarbij zwaar meewegen dat klaagster sinds een half jaar geen contact meer met haar dochter had. Het college kan er niet van uitgaan dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-330a

    Gegronde klacht tegen een kinderarts. Het lag op de weg van de kinderarts door te vragen naar het beloop van de koorts van het paar maanden oude zoontje van klaagster. Ook heeft de kinderarts onvoldoende gewicht toegekend aan de overige alarmsymptomen, zoals de vervellingen in de hals en op de oren, het urticarieel huidbeeld op de handen en de vingers en de lymfeklierzwelling in de hals. Ook bij deze onvolledige presentatie had de zeldzame ziekte van Kawasaki ten minste als differentiaal diagnose moeten worden meegewogen in de verdere beoordeling en behandeling. Klacht gegrond, geen maatregel.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:116 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.127

    Klacht tegen een bedrijfsarts die gedurende een half jaar verantwoordelijk was voor de verzuimbegeleiding van klager. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:79 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-230a

    Ongegronde klacht tegen een arts. Uit het medisch dossier is gebleken dat de arts op de SEH op de hoogte was van (de redenen van) de verwijzing van het kleinkind van klaagster door de huisarts en dat zij daar ook naar heeft gehandeld. Geen verwijt dat de arts geen kennis heeft genomen van de verwijsbrief. De anamnese, het lichamelijk onderzoek en de beoordeling zijn zorgvuldig en conform de richtlijnen uitgevoerd. Gezien de bevindingen en het ontbreken van alarmsymptomen was er geen indicatie om het kleinkind ter observatie op te nemen. Het kan de arts niet worden verweten dat zij de specialistenbrief heeft verstuurd aan de door de ouders, achteraf onjuist, opgegeven huisarts. Klacht afgewezen.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:110 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.236

    Klacht van een moeder tegen een psychiater, een huisarts en twee apothekers (verweerders) na overlijden dochter, hierna patiënte. Patiënte had een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Zij was hiervoor in behandeling bij een psychiater en kreeg hiervoor ook van de huisarts (C2018.233) medicatie. Deze is verstrekt door de apotheek waar twee apothekers werkzaam zijn die eveneens zijn aangeklaagd (C2018.235 en C2018.236). Klaagster had vanaf enig moment, ondanks verschillende pogingen daartoe van haar zijde, geen contact meer met patiënte. Twee maanden nadien is patiënte overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij patiënte te veel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. Klaagster vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt het navolgende: De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat of klaagster met het indienen van haar klacht de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt. Het college laat daarbij zwaar meewegen dat klaagster sinds een half jaar geen contact meer met haar dochter had. Het college kan er niet van uitgaan dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:78 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/181

    Klager verwijt verweerder het bewust achterhouden en manipuleren van de medische gegevens van klager en deze gegevens bewust en met opzet in het medisch verslag vermelden, zodat derden die klagers medisch verslag doornemen een onjuiste indruk krijgen die niet gebaseerd is op de werkelijkheid.   Ongegrond

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.155

    Klacht tegen een chirurg. Klager verwijt de chirurg dat hij een medische fout heeft gemaakt bij de operatie van 11 oktober 2012, waarbij een sutured haemorroidopexie is uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep wat betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van chirurg tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de keuze van de chirurg voor de uitgevoerde operatie, gelet op de omstandigheden, juist voorkomt, omdat herhaling van de standaard haemorroidectomie zeer veel kans geeft op incontinentie en andere klachten en ook de PPH methode veel complicaties kent. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:67 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-354

    Ongegronde klacht tegen een arts. De arts heeft voldoende onderbouwd dat de baring bij klaagster onvoldoende vorderde en dat de episiotomie en de fundusexpressie noodzakelijk waren. Niet gebleken dat de arts de wond niet lege artis heeft gehecht. De communicatie en de uitleg over de fundusexpressie en de episiotomie hadden wel zorgvuldiger kunnen verlopen, maar dit is niet zodanig dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Klacht afgewezen.