ECLI:NL:TGZCTG:2019:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.155

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2019:117
Datum uitspraak: 07-05-2019
Datum publicatie: 07-05-2019
Zaaknummer(s): c2018.155
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een chirurg. Klager verwijt de chirurg dat hij een medische fout heeft gemaakt bij de operatie van 11 oktober 2012, waarbij een sutured haemorroidopexie is uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van het schriftelijk en mondeling debat ter terechtzitting in beroep wat betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van chirurg tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen hier over. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de keuze van de chirurg voor de uitgevoerde operatie, gelet op de omstandigheden, juist voorkomt, omdat herhaling van de standaard haemorroidectomie zeer veel kans geeft op incontinentie en andere klachten en ook de PPH methode veel complicaties kent. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2018.155 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., chirurg, werkzaam te D.,

verweerder in beide instanties.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 2 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 maart 2018, onder nummer 17154a, heeft dat College de klacht afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in beroep gekomen.

De chirurg heeft een verweerschrift in beroep ingediend.

De zaak is in beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 26 maart 2019, waar is verschenen klager. De chirurg is deugdelijk opgeroepen maar niet verschenen. Klager heeft ter terechtzitting zijn standpunt nader toegelicht.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende.

Klager heeft sinds 2005 last van aambeien met geregeld bloedverlies, waarvoor hij diverse malen is geholpen met rubberbandligaties. In 2009 heeft klager een Milligan-Morgan operatie ondergaan, waarna hij forse (pijn)klachten heeft overgehouden hetgeen heeft geleid tot arbeidsverzuim. In 2012 zijn wederom rubberbandligaties aangebracht en heeft een recto-pexie operatie plaatsgevonden. Een en ander heeft niet tot een verbetering geleid, zodat klager voor het uitvoeren van een hemorroidopexie is verwezen naar verweerder. Verweerder heeft deze operatie uitgevoerd op 11 oktober 2012. ’s Avonds kon klager naar huis, maar diezelfde nacht heeft hij zich op de SEH gemeld met extreme pijnklachten, waarna op 12 oktober 2012 de hemorroidopexie operatief ongedaan is gemaakt door het losknippen van de hechtingen. Verweerder heeft klager hiervan op de uitslaapkamer verslag gedaan. Na genezing is klager verwezen naar een andere specialist om te beoordelen of er nog mogelijkheden bestonden, waaronder eventueel een stapled haemorroidopexie (PPH).

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij een medische fout heeft gemaakt bij de operatie van 11 oktober 2012, waarbij een sutured haemorroidopexie is uitgevoerd.

Klager heeft ter toelichting op zijn klacht onder meer aangevoerd dat het wel zo moet zijn geweest dat de operatie is uitgevoerd in het zenuwrijke pijnlijke gebied in plaats van het ongevoelige gebied. Dit is klager medegedeeld bij een controle na een week door een collega van verweerder. Toen klager werd doorverwezen voor een mogelijke PPH kon de specialist klager niet onderzoeken vanwege de pijn, zodat het onderzoek onder narcose moest plaatsvinden. Van deze specialist vernam klager dat hij niets voor klager kon doen. Ook nadien door klager geconsulteerde artsen hebben hem niet kunnen helpen. Men deelde klager wel mee dat sprake zou kunnen zijn van een zenuwbeschadiging. Klager ondervindt daarvan nog iedere dag de gevolgen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft betwist dat sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen en heeft zijn standpunt toegelicht als volgt.

Verweerder voert aan dat klager zijn klachten (deels) al had na de Milligan-Morgan operatie, die niet in het ziekenhuis van verweerder is verricht. Dat is een eenvoudige maar ingrijpende operatie die veel pijn kan veroorzaken en soms tot nare complicaties leidt. Klager is in 2012 voor een sutured haemorroidopexie of een stapled haemorroidopexie naar verweerder verwezen. Verweerder had ruime ervaring met de behandeling van (gecompliceerde gevallen van) haemorroïden, maar de PPH werd door hem niet verricht omdat deze ingreep soms ook tot ernstige complicaties kan leiden. Met klager heeft verweerder besproken dat hij de sutured haemorroidopexie zou uitvoeren. De operatie liep zoals gewenst, maar klager vertoonde na de operatie zeer extreem en heftig gedrag: hij had veel pijn maar vooral pijnlijke aandrang en extreem persgedrag. Omdat de klachten niet verbeterden is hij de volgende dag opnieuw geopereerd. Deze operatie is aangevangen door de assistent, maar verder uitgevoerd door verweerder. Bij inspectie werd een normale situatie na sutured haemorroidopexie gezien en de hechtingen waren op de goede plaats gezet ruim boven de linea dentata. Omdat geen oorzaak voor de extreme klachten werd gevonden en gelet op die klachten zag verweerder geen andere optie dan de hechtingen te verwijderen. Verweerder betwist dat klager is gezegd dat de hechtingen in het pijnlijke gebied zijn geplaatst in plaats van in het ongevoelige gebied. Waarschijnlijk is gezegd dat het te laag plaatsen van hechtingen kan leiden tot heftige pijnklachten. Er zijn echter ook mensen bij wie het distale rectum erg gevoelig is.

Omdat hechtingen in het distale rectum bij klager al zoveel pijnklachten gaven, meende verweerder dat elk verder operatief ingrijpen vermeden moest worden. Toch vond hij een second opinion op zijn plaats en heeft hij klager daartoe verwezen. De specialist die klager vervolgens heeft gezien, heeft geen afwijkingen gevonden bij zijn onderzoek onder narcose en geen oorzaak voor de klachten. Naderhand is ook nog een MRI zonder afwijkingen gemaakt. Van foutief medisch handelen is geen sprake geweest.

5. De overwegingen van het college

Het college stelt voorop dat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen niet gaat om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in zijn beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard. 

Vast staat dat klager na verschillende andere interventies, die geen of onvoldoende effect hebben gehad en zelfs tot invaliderende klachten hebben geleid, is verwezen naar verweerder voor een haemorroidepexie. Het college is van oordeel dat de keuze voor de uitgevoerde operatie, gelet op de omstandigheden, juist voorkomt, omdat herhaling van de standaard haemorroidectomie zeer veel kans geeft op incontinentie en andere klachten en ook de PPH methode veel complicaties kent. De extreme pijn- en andere klachten die klager heeft ondervonden na de operatie betreffen een zeldzaam maar niet onbekend fenomeen bij anale operaties. Dergelijke extreme klachten worden bij gebrek aan een andere diagnose of oorzaak geduid als zenuwpijn. Indien zich dergelijke klachten voordoen wil dat echter niet zeggen dat er bij de operatie een fout moet zijn gemaakt, of dat – zoals klager aanvoert – de hechtingen onjuist zijn geplaatst. Het dossier biedt daartoe in dit geval ook geen aanknopingspunten. Het college heeft ook geen aanleiding om vraagtekens te zetten bij de beslissing van verweerder om de hechtingen bij de tweede operatie weer te verwijderen. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten door verweerder is niet gebleken.

Op grond van het voorgaande wordt de klacht afgewezen als kennelijk ongegrond.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het beroep

4.1       In beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2       Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van stukken en het verhandelde ter terechtzitting in beroep wat betreft het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van chirurg tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt hetgeen het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ heeft overwogen hierover. Daarmee onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de keuze van de chirurg voor de uitgevoerde operatie, gelet op de omstandigheden, juist voorkomt, omdat herhaling van de standaard haemorroidectomie zeer veel kans geeft op incontinentie en andere klachten en ook de PPH methode veel complicaties kent.

4.3       De conclusie is dat dat de klacht terecht door het Regionaal Tuchtcollege is afgewezen en dat het beroep van klager dient te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: E.J. van Sandick, voorzitter; A.R.O. Mooy en

A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en G.J. Clevers en W.J.B. Mastboom, leden-beroepsgenoten en R. Blokker, secretaris.

Uitgesproken ter openbare zitting van 7 mei 2019.

Voorzitter  w.g.          Secretaris w.g.