Zoekresultaten 13061-13070 van de 42611 resultaten

  • ECLI:NL:TGDKG:2019:82 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/655670

    beslissing op verzet. Voldoende aanleiding om aan te nemen dat inventaris en handelsvoorraad op het betreffende adres aan de onderrneming toebehoorden.

  • ECLI:NL:TADRSHE:2019:94 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-096 DB/ZWB

    Het is de verantwoordelijkheid van een advocaat om sturing te geven aan de aanpak van een zaak. De keuze om de vele mails van klager tijdens een gesprek te bespreken is vanuit het oogpunt van efficiency en kostenbeheersing begrijpelijk is. Ook overigens is niet gebleken dat de advocaat onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en tekort is geschoten en de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Klacht ongegrond  

  • ECLI:NL:TADRAMS:2019:120 Raad van Discipline Amsterdam 19-256/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Het is niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de vraag of de door verweerder in de herzieningsprocedure bij het hof aangevoerde feiten zijn aan te merken als een novum. Voorts geen sprake van onnodig grievende uitlatingen en ook niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd die niet juist zijn. De wederpartij kan zich niet beroepen op Regel 7 van de Gedragsregels 1992 (thans Gedragsregel 15).

  • ECLI:NL:TSCTS:2019:1 Tuchtcollege voor de Scheepvaart 2019-01 (2018.V10-Jan Senior ARM7

    In de nacht van maandag 28 op dinsdag 29 augustus 2017 waren inspecteurs van de NVWA voornemens om een visserij-inspectie uit te voeren aan boord van het onder Nederlandse vlag varende zeevissersvaartuig ‘Jan Senior’, visserijnummer ARM 7. Betrokkene was schipper, tevens wachtdoend officier op dit schip (hierna: de ARM 7), dat toen in territoriale wateren van Frankrijk voer. Hem wordt onder meer verweten dat hij zich, althans de ARM 7, aan deze inspectie heeft willen onttrekken en daarbij een gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan. Dat laatste door de netten boven/binnen te halen en door te varen terwijl een RHIB (Rigid Hull Inflatable Boat), waarmee de inspecteurs aan boord van de ARM 7 werden/zouden worden gebracht, zich langszij van de ARM 7 bevond, waardoor de RHIB met haar schroef in de netten verstrikt raakte, daardoor een draaiende beweging maakte en, met toen nog de twee bemanningsleden en één van de inspecteurs aan boord, deels onder water, achterstevoren door de ARM 7 werd meegetrokken. Het handelen en nalaten van betrokkene is naar het oordeel van de inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 4, in verbinding met artikel 55a, van de Wet zeevarenden (eisen van goed zeemanschap).

  • ECLI:NL:TADRAMS:2019:121 Raad van Discipline Amsterdam 19-265/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop en voor het overige kennelijk ongegrond. Onder meer is niet gebleken dat verweerder feiten heeft geponeerd die onjuist zijn.

  • ECLI:NL:TSCTS:2019:2 Tuchtcollege voor de Scheepvaart 2019-02 (2018.V11-Jan Senior ARM7)

    In de nacht van maandag 28 op dinsdag 29 augustus 2017 waren inspecteurs van de NVWA voornemens om een visserij-inspectie uit te voeren aan boord van het onder Nederlandse vlag varende zeevissersvaartuig ‘Jan Senior’, visserijnummer ARM 7. J. S. was schipper, tevens wachtdoend officier op dit schip (hierna: de ARM 7), dat toen in territoriale wateren van Frankrijk voer. Hem is onder meer verweten dat hij zich, althans de ARM 7, aan deze inspectie heeft willen onttrekken en daarbij een gevaarlijke situatie heeft laten ontstaan. Dat laatste door de netten boven/binnen te halen en door te varen terwijl een RHIB (Rigid Hull Inflatable Boat), waarmee de inspecteurs aan boord van de ARM 7 werden/zouden worden gebracht, zich langszij van de ARM 7 bevond, waardoor de RHIB met zijn schroef in de netten verstrikt raakte, daardoor een draaiende beweging maakte en, met toen nog de twee bemanningsleden en één van de inspecteurs aan boord, deels onder water, achterstevoren door de ARM 7 werd meegetrokken. Het verwijt aan betrokkene P. G., die een officiersrang had en machinist was, is dat hij niet heeft ingegrepen teneinde de gevaarlijke situatie te voorkomen dan wel daar een einde aan te maken, door de schipper erop aan te spreken dat deze moest stoppen met diens gevaarlijke actie. Het nalaten van betrokkene is naar het oordeel van de inspecteur in strijd met het bepaalde in artikel 4 lid 4, in verbinding met artikel 55a, van de Wet zeevarenden (eisen van goed zeemanschap).

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2019:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/537

    Klager heeft een klacht ingediend tegen een arts, werkzaam bij FMMU, die de aanvraag van klager voor een kilometervergoeding in hoger beroep beoordeeld. Volgens klager voldoet de rapportage van de arts niet aan professionele standaard en heeft de arts zonder feitelijke grondslag en zonder externe toetsing een oordeel geveld met voor klager negatieve gevolgen. De arts voert verweer. Ongegrond

  • ECLI:NL:TACAKN:2019:41 Accountantskamer Zwolle 17/1482 Wtra AK

    Klacht curatoren (ingediend op 10 juli 2017) over het ten onrechte afgeven op 15 juli 2011 van een goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over 2010 van een vastgoedconcern (gefailleerd op 23 november 2012) en over het  vergaren van (onvoldoende/geschikte) controle-informatie bij de controle van het bestuursverslag en een groot aantal posten op de balans. Bij indienen klacht is de termijn van zes jaar in artikel 22 Wtra (oud) niet overschreden en ook niet de termijn van drie jaar. Of de termijn van zes jaar is overschreden is onderwerp van ambtshalve toetsing door de Accountantskamer, gezien de aard van de regel, die beschouwd moet worden als een bepaling van openbare orde. Bekendheid van klagers (als curatoren) met (posten in) de jaarrekening, het bestuursverslag, de goedkeurende controleverklaring en de administraties van de failliete vennootschappen houdt niet in dat klagers ook kennis droegen van alle gegevens die door betrokkene in aanmerking zijn genomen bij de controle en van de afwegingen en de beoordeling die betrokkene aan de hand van die gegevens heeft gemaakt, laat staan dat klagers daaraan enig vermoeden van tekortschieten bij die controle en bij het vastleggen van die gegevens en afwegingen in het controledossier konden ontlenen. Klacht in (vrijwel) alle onderdelen gegrond. Niet alle gegevens waarvan betrokkene in het verweerschrift stelt dat hij die in aanmerking heeft genomen bij zijn beoordeling van de aanvaardbaarheid van (de verwerking en de schatting van) posten op de jaarrekening, zijn (voldoende duidelijk) opgenomen in het controledossier. Betrokkene heeft naar voren gebracht dat de “interpretatie” van de Standaarden sinds 2010 stringenter is geworden en dat destijds nog niet was vereist dat elke overweging in het controledossier werd vastgelegd. De Accountantskamer kan betrokkene hierin niet volgen. Er is geen enkele reden om het verplichtend karakter van de voorschriften van de NVCOS te laten afhangen van het tijdsgewricht waarin het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden. Tijdelijke doorhaling voor een termijn van drie maanden, mede gelet op de lange duur van de klachtprocedure.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:156 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2018.297

    Klacht van broer tegen zijn zuster, die verpleegkundige is. Tussen klager en verweerster heeft nimmer een behandelrelatie bestaan. Verweerster heeft naar aanleiding van een politieonderzoek naar de wapens en de wapenvergunning van klager tezamen met diverse andere familieleden van klager in een brief aan de politie een verklaring over klager afgelegd. Klager verwijt verweerster - kort weergegeven - schending van het medisch beroepsgeheim, smaad/laster en valsheid in geschrifte. Het Regionaal Tuchtcollege acht klager ontvankelijk in zijn klacht, maar wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat bij het handelen van verweerster de familierelatie centraal heeft gestaan en dat dit handelen niet valt onder art. 47 van de Wet BIG. Tweede tuchtnorm niet van toepassing. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd en klager wordt alsnog niet‑ontvankelijk verklaard in zijn klacht.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:150 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2018.256 en C2018.257

    De vader van een meerderjarige wilsbekwame dochter (bekend met onder meer: tentamen suïcide, anorexia nervosa, borderline en persoonlijkheidsstoornis) heeft een klacht ingediend tegen de aangeklaagde psycholoog/psychotherapeut met name gebaseerd op whatsapp berichten gewisseld tussen de gz-psycholoog/ psychotherapeut en zijn dochter. De klacht is aanvankelijk niet in behandeling genomen omdat de dochter de klacht niet ondersteunde. Vervolgens is de klacht namens de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege doorgestuurd naar de IGJ. De klacht is vervolgens ter verdere behandeling doorgezonden aan een ander Regionaal Tuchtcollege. De behandeling heeft zich aanvankelijk beperkt tot de ontvankelijkheidvraag, waarbij het Regionaal Tuchtcollege de IGJ niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klacht. Nadat het Centraal Tuchtcollege bij beslissing van 16 januari 2018 heeft geoordeeld dat de IGJ kon worden ontvangen in haar klacht is de zaak terugverwezen naar het Regionaal Tuchtcollege voor een inhoudelijke behandeling. De IGJ verwijt de gz-psycholoog/psychotherapeut dat hij: 1. de grenzen van zijn professionele bekwaamheid heeft overschreden; 2. in onvoldoende mate actief deskundige hulp of consultatie en/of intercollegiale toetsing in deze zeer complexe casus heeft ingeroepen; 3. de (whatsapp) contacten met patiënte in onvoldoende mate heeft begrensd; 4. zich in die contacten onvoldoende professioneel heeft opgesteld door het vertrouwen in een collega en het netwerk te ondermijnen en irreële verwachtingen te wekken; 5. in onvoldoende mate het cliëntdossier heeft bijgehouden wat betreft de whatsapp contacten. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de aangeklaagde psychotherapeut /klinisch psycholoog de bevoegdheid ontzegd om, in het register ingeschreven staand als gz-psycholoog en psychotherapeut, op solistische wijze patiënten te behandelen en heeft bepaald dat deze beslissing onmiddellijk van kracht wordt. Het Centraal Tuchtcollege komt met betrekking tot het professioneel handelen van de gz-psycholoog/psychotherapeut tot een vergelijkbaar oordeel als het Regionaal Tuchtcollege. Mede vanwege onduidelijkheid bij zowel de gz-psycholoog/psychotherapeut als de IGJ over de precieze strekking van de in eerste aanleg opgelegde maatregel, komt het Centraal Tuchtcollege tot een voorwaardelijke schorsing van drie maanden, met de bijzondere voorwaarde dat de gz-psycholoog/psychotherapeut gedurende de proeftijd in supervisie gaat.