ECLI:NL:TGZRAMS:2019:97 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2018/537

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2019:97
Datum uitspraak: 07-06-2019
Datum publicatie: 07-06-2019
Zaaknummer(s): 2018/537
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klager heeft een klacht ingediend tegen een arts, werkzaam bij FMMU, die de aanvraag van klager voor een kilometervergoeding in hoger beroep beoordeeld. Volgens klager voldoet de rapportage van de arts niet aan professionele standaard en heeft de arts zonder feitelijke grondslag en zonder externe toetsing een oordeel geveld met voor klager negatieve gevolgen. De arts voert verweer. Ongegrond

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

AMSTERDAM

Beslissing naar aanleiding van de op 19 december 2018 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde: mr. H.D.L.M. Schruer, verbonden aan Priorij Thabor te Sint Odiliënberg,

tegen

C,

arts,

werkzaam in D,

v e r w e e r d e r

1.         De procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het verweerschrift met de op 15 februari 2019 nagezonden bijlage;

-          de correspondentie met betrekking tot het vooronderzoek;

-          de op 20 maart 2019 en 23 mei 2019 binnengekomen brieven van (de gemachtigde van) klager.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de hun geboden mogelijkheid in het kader van het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De klacht is op 24 mei 2019 op een openbare zitting behandeld. Verweerder was aanwezig. Klager en zijn gemachtigde waren afwezig met bericht van verhindering.

2.         De feiten

2.1       Verweerder is werkzaam bij E. E heeft als zelfstandig bestuursorgaan de bevoegdheid om besluiten te nemen op verzoeken om toekenning van een HPKB.

2.2       Klager heeft op 19 februari 2018 een aanvraag ingediend voor een Hoog Persoonlijk Kilometer Budget (HPKB). Deze aanvraag is afgewezen. Klager heeft daartegen bezwaar gemaakt. In dat kader heeft verweerder klager telefonisch gehoord op 23 maart 2018.

2.3       Verweerder heeft zijn bevindingen van de telefonische hoorzitting vastgelegd in een rapportage met dagtekening 23 maart 2018.  Met het oog op de aanvraag is medische informatie verstrekt door behandelaars, te weten de psychiater, de psychiatrisch verpleegkundige en de verpleegkundig specialist GGZ. Verweerder heeft deze informatie bij zijn beoordeling betrokken. Verweerder heeft geconcludeerd dat klager medisch gezien met een sociale begeleider gebruik kan maken van het openbaar vervoer (de trein).

2.4       In voornoemde rapportage van verweerder is onder meer vermeld:

                        Medische voorgeschiedenis

                         -           Bipolaire stoornis; kan overvraagd/-prikkelt worden, verlies van overzicht

                        Aangegeven functionele beperkingen

-           Zelf niet aangegeven

2.5       De conclusie van de rapportage luidt:

Wij hebben uw bezwaar bestudeerd. En wij hebben u telefonisch gehoord op 23-03-2018. Daarnaast hebben wij de brieven van de GGZ 03-01-2018 van F psychiater en van GGZ dd. 06-02-2018 van G en de brief van WMO dd. 28-10-2017.

In het bezwaar geeft u aan dat u klachten heeft van bipolaire stoornis en overprikkelt raken. Dit zijn klachten waar behandelingen voor bestaan. U heeft aangegeven dat u met uw auto kunt rijden binnen een straal van 15 km. Dan bent u ook blootgesteld aan prikkels en vergt aan dacht en concentratie. Dit geeft de ernst en mate van de klachten weer. U kunt zich ook met de auto begeven naar het station voor de trein. U geeft in het bezwaar aan dat u niet alleen kunt reizen met de trein in onze afweging zijn er ook vanuit gegaan dat u niet zelfstandig kunt reizen met de trein. Het is echter mogelijk om met behulp van de nodige begeleiding te reizen met de trein Bij de weging van uw klachten hebben wij ook meegenomen de mogelijkheden voor het reizen met een begeleider. Met een sociale begeleider heeft u mogelijkheden gezien uw klachten om met de trein te reizen.

Het regelen van een sociale begeleider hoort niet tot onze competentie veld.

Bij de beoordeling van uw bezwaar zijn uw punten aangevoerd in het bezwaarschrift en de hoorzitting meegewogen. Tevens is de door u bij de aanvraag aangeleverde informatie meegewogen.

Uw beperkingen zijn in samenhang bezien en beoordeeld, daarbij is uw gehele dossier besproken.

Om bovenstaande gegevens bestaan er geen redenen om het eerdere besluit te herzien.

3.         De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in:

1.    de bevindingen van verweerder voldoen niet aan de professionele standaard:

a.     de woordkeuze (“niets aan de hand behalve tussen de oren”);

b.    de beoordeling (stelling dat klager - in afwijking van expliciete informatie van behandelaars - wel met begeleiding kan reizen per OV) terwijl die in strijd is met expliciete informatie van behandelaars;

c.     verweerder ondertekent alleen als (basis)arts terwijl hij moet weten dat in dat geval een verzekeringsdeskundige zijn bevindingen moet nazien en medeondertekenen;

d.    nalatigheid (kenbaar) te toetsen aan toepasselijke verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis d.d. 19 mei 2006;

e.    ontoelaatbare slordigheid door met slechts een voorletter te tekenen, hetgeen een vermijdbaar verwarringsrisico schept.

2.    verweerder heeft zonder feitelijk grondslag en zonder externe toetsing een oordeel geveld, dat voor klager ingrijpende negatieve gevolgen heeft;

3.    verweerder werkt voor een organisatie waar de kwaliteitsborging onvoldoende is en heeft er niets aan gedaan om dat te verbeteren.

4.         Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.         De beoordeling

5.1       Bij de tuchtrechtelijke beoordeling van beroepsmatig handelen gaat het niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsbeoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het door klager klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm was aanvaard .

Klachtonderdeel 1, sub a

5.2       Klager is van mening dat de bevindingen van verweerder zoals neergelegd in zijn verslag d.d. 23 maart 2018 naar aanleiding van de op die dag telefonisch gehouden hoorzitting niet voldoet aan de professionele standaard. In dit verslag is onder het kopje “samenvatting telefonische hoorzitting” onder meer het volgende opgenomen “Lichamelijk niets aan de hand, alleen tussen de oren”. Verweerder heeft zowel in zijn verweerschrift als ter zitting aangegeven dat dit de letterlijke woorden waren van klager en dat in dit deel van het verslag wordt weergegeven wat er (min of meer) letterlijk door klager is gezegd. Dat wat onder het kopje “conclusie” staat zijn de woorden van verweerder. Verweerder heeft tijdens de behandeling ter zitting aangegeven voortaan in zijn verslaglegging, ter voorkoming van dit soort misverstanden, duidelijker aan te geven wanneer het gaat om een citaat van de woorden van de aanvrager.

Aangezien klager niet aanwezig was op de hoorzitting en derhalve geen verdere toelichting of duiding heeft gegeven, ziet het college geen reden om aan de uitleg van verweerder te twijfelen. Overigens vindt het college steun voor verweerders uitleg in de plek waar de bedoelde woorden in de rapportage zijn opgenomen.

Het college wijst dit klachtonderdeel dan ook af.

Klachtonderdeel 1, sub b

5.3       Het tweede klachtonderdeel van klachtonderdeel 1 ziet op de stelling van klager dat de beoordeling van verweerder in strijd zou zijn met expliciete informatie van behandelaars. Verweerder geeft aan bij zijn beoordeling alle door klager ingebrachte objectieve medische informatie te hebben beoordeeld en kennis te hebben genomen van de medische verklaringen van de behandeld artsen (met uitzondering van de verklaring van de psychiater de H: deze dateert van 4 juni 2018 en dus van ná de op 23 maart 2018 gehouden hoorzitting en ná de op 17 april 2018 verzonden beslissing op bezwaar). Het is vervolgens aan verweerder als deskundig arts – en niet aan behandelaars van klager – om een oordeel te vellen over de aanvraag van klager van een HPKB. Het criterium is dat de aanvrager door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard vanuit strikt medische optiek niet in staat is met de trein te reizen. Verweerder motiveert zijn beoordeling inzichtelijk en begrijpelijk. Het college heeft geen reden of aanwijzing om te concluderen dat verweerder zijn beoordeling niet op een professionele wijze heeft gedaan. Het enkele feit dat een of meer andere zorgverleners een andere mening zijn toegedaan doet daar niet aan af. 

5.4       Verweerder verwijst in dit kader in zijn verweer verder nog naar de KNMG-richtlijn ‘omgaan met medische gegevens’ en geeft aan dat in deze richtlijn staat beschreven dat een behandelend arts geen verklaringen dient af te geven over de voorzieningen voor een eigen patiënt omdat een behandelend arts niet in allerlei belangenconflicten dient te geraken. Daarnaast geeft verweerder aan dat een behandelend arts vaak niet op de hoogte is van de criteria die worden gehanteerd voor het al dan niet toewijzen van bepaalde voorzieningen. Ook deze redenering kan het college volgen. Het college wijst dit klachtonderdeel af.

Klachtonderdeel 1, sub c

5.5       Klager verwijt verweerder dat hij enkel ondertekent als (basis)arts en geen verzekeringsdeskundige laat meetekenen. Klager geeft in het klaagschrift niet aan waarom het vereist zou zijn dat een verzekeringsdeskundige meetekent bij een HPKB-advies. Er is geen wettelijke verplichting die daarop duidt. Volgens het Indicatieprotocol Hoog Persoonlijk Kilometer Budget wordt het onderzoek primair uitgevoerd door een daartoe opgeleide indicatie-adviseur met een paramedische of verpleegkundige achtergrond, danwel door een arts als er sprake is van een progressieve aandoening en onvoldoende zicht bestaat op de ontwikkeling daarvan. Het gaat in deze zaak om een beoordeling in bezwaar, waarbij het genoemde protocol voorschrijft dat bij de hoorzitting een arts aanwezig is. De eis van mede-ondertekening (contrasignering) geldt alleen bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in het kader van de WIA en ZW. Ook dit klachtonderdeel slaagt derhalve niet.

Klachtonderdeel 1, sub d

5.6       Naar mening van klager is verweerder nalatig geweest door de situatie van klager niet (kenbaar) te toetsen aan toepasselijke verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis d.d. 19 mei 2006. Hoewel klager in dit kader verwijst naar een bijlage 6 bij het klaagschrift, is deze bijlage niet door klager in het geding gebracht.

5.7       Ten aanzien van dit klachtonderdeel overweegt het college als volgt. De verzekeringsgeneeskundige protocollen hebben als doel het ondersteunen van de verzekeringsgeneeskundige beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Nederlandse sociale-zekerheidswetgeving, te weten Wet WIA, WAO en Wajong. De protocollen zijn niet van toepassing op de Wmo, in het kader waarvan klager een aanvraag heeft gedaan. Het college wijst dit klachtonderdeel dan ook af.

Klachtonderdeel 1, sub e

5.8       Dit klachtonderdeel ziet op een naar mening van klager ontoelaatbare slordigheid van verweerder door met slechts één voorletter te tekenen, hetgeen naar mening van klager een vermijdbaar verwarringsrisico schept. Verweerder heeft toegegeven dat hij per abuis niet met beide voorletters heft ondertekend. Onduidelijk is echter welk verwarringsrisico daarvoor zou zijn ontstaan. Klager licht dit in zijn klaagschrift ook niet nader toe. Naar oordeel van het college had verweerder, zoals hij ook zelf onderkend, met al zijn voorletters dienen te ondertekenen, maar het college acht het ondertekenen met slechts één voorletter niet klachtwaardig. Het college wijst dit klachtonderdeel dan ook af.

5.9 Gelet op het voorgaand concludeert het college dat verweerder niet tuchtrechtelijke laakbaar heeft gehandeld en wijst klachtonderdeel 1 dan ook op al haar onderdelen af.

Klachtonderdeel 2

5.10     Klager is van mening dat verweerder zonder feitelijk grondslag en zonder externe toetsing een oordeel heeft geveld dat voor klager ingrijpende negatieve gevolgen heeft. De beoordeling of klagers gezondheidstoestand voldoet aan de criteria voor toekenning van een HPKB is aan verweerder. Volgens de van toepassing zijnde regeling is het aan de aanvrager (i.c. klager) om de relevante gezondheidsgegevens aan te leveren op grond waarvan de beoordelend arts (i.c. verweerder) tot een oordeel kan komen. De stukken die door klager in het kader van de beoordeling zijn aangereikt, heeft verweerder bij zijn oordeel betrokken. Ook heeft verweerder klager telefonisch gehoord. Verweerder heeft zorgvuldig en adequaat onderzoek verricht en heeft zijn beoordeling inzichtelijk en begrijpelijk gemotiveerd. Het college ziet dan ook geen grond om dit klachtonderdeel toe te wijzen.

Klachtonderdeel 3

5.11     Klager verwijt verweerder dat hij voor een organisatie werkt waar de kwaliteitsborging onvoldoende zou zijn en verweerder zou er niets aan hebben gedaan om dat te verbeteren. Klager onderbouwt niet concreet wat er schort aan de kwaliteitsborging van de organisatie waar verweerder werkzaam is. Daarnaast ziet onderhavige zaak op het handelen van verweerder en is de organisatie waar verweerder werkzaam is geen onderwerp van tuchtrechtelijke toetsing. Ook dit klachtonderdeel wijst het college af.

5.12     Tot slot merkt het college nog op dat de bestuursrechtelijke uitspraak waarnaar de gemachtigde van klager verwijst in haar brief van 23 mei 2019 [1] lijkt te zien op een andere aanvrager met een ander feitencomplex. In die zaak wordt namelijk onder meer gesproken over “eiseres” terwijl in onderhavige tuchtzaak sprake is van een mannelijke klager. Ook komen de data van indi ening van de aanvraag voor HPKB en van de hoorzitting in beide zaken niet overeen. Daarnaast wordt er in die bestuursrechtelijke uitspraak gesproken over  het kunnen reizen met trein met een “vertrouwde begeleider” en heeft verweerder het over het reizen met de trein met behulp van de “nodige begeleiding”. In de brief van 23 mei 2019 licht klager niet nader toe waarover de aangehaalde bestuursrechtelijke zaak precies gaat en waarom en op welke wijze die in onderhavige tuchtzaak betrokken zou moeten worden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

6. De beslissing

Het college:

-          wijst de klacht af.

Aldus beslist door:

A. van Maanen, voorzitter,

A. Wewerinke, E.G. van der Jagt, P.G.J. Koch, leden-arts,

C. van Glabbeek, lid-jurist,

 bijgestaan door M.G. Verkerk, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

WG  secretaris                                                                                   WG  voorzitter


[1] Rb Gelderland 6 maart 2019, ECLI:NL:RBGEL:2019:1025