Zoekresultaten 511-520 van de 2792 resultaten

  • ECLI:NL:TNORSHE:2021:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2020/36 en 37

    Klaagster verwijt de notarissen dat zij met een beroep op hun geheimhoudingsplicht weigeren om inzage te verlenen in de aantekeningen die zijn gemaakt bij het opmaken/passeren van erflaters testament.  De kamer heeft de klachten ongegrond verklaard. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna is een notaris in beginsel verplicht tot geheimhouding van alle informatie waarvan hij/zij uit hoofde van zijn/haar werkzaamheden als zodanig kennis neemt. De vraag hoe ver de geheimhoudingsplicht van een notaris zich uitstrekt, wordt in beginsel door de betrokken notaris zelf beantwoord. Immers, alleen de notaris kan precies beoordelen of bepaalde gegevens onder zijn verschoningsrecht vallen. De (tucht)rechter moet het beroep van de notaris op diens verschoningsrecht aanvaarden zolang hij aan redelijke twijfel onderhevig acht of verstrekking van de gevraagde gegevens zou kunnen geschieden zonder dat (tegenover klaagster) geopenbaard wordt wat verborgen dient te blijven. De kamer heeft geen aanleiding om te veronderstellen dat notaris 1 - die als kandidaat-notaris betrokken was bij het opmaken van het testament en later het protocol van de oud-notaris heeft overgenomen en ook met betrekking tot hetgeen vóór zijn ambtsperiode werd toevertrouwd en aan de bij zijn protocol behorende archieven werd toegevoegd een geheimhoudingsplicht heeft - zich in de gegeven omstandigheden ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster beroept. Ten aanzien van notaris 2 overweegt de kamer dat de opgevraagde aantekeningen niet tot haar protocol behoren en dat zij reeds hierom niet bevoegd is klaagster inzage te verlenen in de aantekeningen en/of kopieën van deze aantekeningen aan klaagster te verstrekken.

  • ECLI:NL:TNORARL:2021:6 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/377342 KL RK 20-115

      De notaris heeft naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld met betrekking tot de derdengeldenrekening. De notaris heeft met zijn handelen bewust een bewaringstekort gecreëerd en dit niet ter stond aangezuiverd. Bovendien heeft de notaris het ontstane tekort niet onverwijld en volledig gemeld aan klager. Voorts zijn structurele onzorgvuldigheden geconstateerd ten aanzien van de financiële administratie. Op een gedeelte van deze onzorgvuldigheden is de notaris eerder door klager gewezen. Ook heeft de notaris het uitleenverbod geschonden.   De kamer heeft de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt opgelegd en dit als volgt gemotiveerd. Het gerechtshof Amsterdam heeft meermaals het uitgangspunt geformuleerd dat een inbreuk op de bewaringsplicht in beginsel leidt tot ontzetting uit het ambt, tenzij de omstandigheden van het specifieke geval aanleiding geven van dit uitgangspunt af te wijken. Naar het oordeel van de kamer zijn alleen al de feiten ten aanzien van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de notaris met betrekking tot de derdengeldenrekening zo ernstig dat ontzetting uit het ambt, overeenkomstig het hiervoor genoemde uitgangspunt, op zijn plaats is. De kamer licht dit hierna toe. De kamer stelt voorop dat de notaris in de maatschappij een positie bekleedt die mede is gegrond op vertrouwen in zijn ambt. Voor dat vertrouwen is onder meer voorwaarde dat de notaris zeer zorgvuldig omgaat met de hem toevertrouwde gelden en deze te allen tijde daadwerkelijk beschikbaar heeft. Een notaris moet dus onmiddellijk en zonder enige beperking over deze derdengelden kunnen beschikken. Door gelden van de derdengeldenrekening te gebruiken voor privédoeleinden, terwijl de notaris wist dat hierdoor onmiddellijk een bewaringstekort zou ontstaan, heeft de notaris willens en wetens gehandeld in strijd met zijn wettelijke verplichtingen. Dit handelen heeft op meerdere momenten plaatsgevonden. Desondanks is de notaris niet tot inkeer gekomen. Ook structureel is sprake van onzorgvuldig beheer van derdengelden. Op meerdere punten voldoet de notaris met zijn financiële administratie niet aan de geldende wet- en regelgeving, die er op gericht is om de belangen van derden te beschermen. Dit klemt te meer nu klager in 2014 en 2015 reeds onderzoek heeft gedaan en de bevindingen daaruit in een norm-overdragend gesprek met de notaris heeft besproken. Desondanks heeft de notaris geen dan wel onvoldoende verbeteringen doorgevoerd en heeft klager in het onderzoek van 2020 deels dezelfde bevindingen geconstateerd als in de onderzoeken uit 2014 en 2015. De notaris heeft met zijn handelen de belangen van derden onvoldoende gewaarborgd en het vertrouwen van de maatschappij in het notariaat in ernstige mate geschaad. De notaris heeft weliswaar enkele verbetermaatregelen doorgevoerd, maar de kamer acht deze, gelet op de ernst van de verwijten, onvoldoende. Daarbij weegt de kamer mee dat het verweer en de houding van de notaris bij de behandeling van de klacht niet duiden op besef van zijn verantwoordelijkheid als notaris. De notaris lijkt het laakbare van zijn handelen niet althans onvoldoende in te zien, hetgeen de kamer hem ernstig aanrekent. Op grond van het voorgaande komt de kamer dan ook tot de slotsom dat ter bescherming van het maatschappelijk vertrouwen in de integere en zorgvuldige vervulling van het notarisambt het noodzakelijk is de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2021:4 Kamer voor het notariaat Amsterdam 685232 / 20-22 en 684237 / 20-23

    Uit het voorgaande volgt reeds, dat sprake is van ernstige normschendingen. In het best mogelijke scenario is, indien alle ook door het BFT gevraagde informatie voor beoordeling beschikbaar zou zijn gekomen (hetgeen noch voor noch in deze procedure het geval is), denkbaar dat geoordeeld wordt dat zich geen ongeoorloofde transacties hebben voorgedaan en deze niet door notaris of kandidaat-notaris zijn gefaciliteerd. De essentie is echter dat, dit uit geen van de onderzochte dossiers voldoende blijkt, of blijkt dat daarnaar (voldoende) onderzoek is gedaan. Dat laatste is voldoende om een ernstige normschending vast te stellen. Ook als zich niets ongeoorloofds heeft voorgedaan, blijft overeind dat de notarissen zichzelf niet in de positie hebben gebracht om te bepalen of aanleiding bestond hun diensten te weigeren en deze zijn blijven verrichten zonder dat de verplichting tot het doen van (verscherpt) cliëntenonderzoek is nageleefd. Op grond van de gebrekkige vastlegging kan niet worden geverifieerd of sprake is van het vervullen van de poortwachtersrol. Het optreden in het algemeen als poortwachter tegen witwassen en criminaliteit is een wezenlijke maatschappelijke functie van het notariaat, zodat sprake is van een ernstig tekortschieten. Ook als ervan wordt uitgegaan dat notarissen over een beperkt instrumentarium beschikken om hun poortwachtersrol te vervullen, moet in dit geval worden geconcludeerd dat de notarissen de daarvoor wel voorhanden zijnde instrumenten vrijwel volledig onbenut hebben gelaten. Naar het oordeel van de kamer illustreren de vastgestelde normschendingen de lichtvaardige en onzorgvuldige wijze waarop de notarissen hun ambt hebben uitgeoefend. De notarissen hebben aangevoerd dat het onderzoek en de conclusies die het BFT daaraan gekoppeld heeft, als een ware schokgolf over kantoor zijn gespoeld. Gelet op de inhoud van de brief van 19 september 2019 in reactie op de vragen van het BFT vraagt de kamer zich echter af of de notarissen wel zijn doordrongen geraakt van de ernst van de geconstateerde normschendingen. Een zware maatregel lijkt daarom geboden.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:11 Kamer voor het notariaat Amsterdam 680436 / 20-3

    De kamer overweegt dat, hoewel sprake is van een beroepsfout en het weliswaar de verantwoordelijkheid van de notaris is om zijn kantoororganisatie zo in te richten dat dergelijke fouten worden voorkomen, niet iedere beroepsfout zonder meer tuchtrechtelijk verwijtbaar moet worden geacht. De notaris heeft weliswaar, gelet op de eerder gedane toezegging slechts tot uitkering over te gaan bij akkoord van partijen, een onjuiste beslissing genomen met betrekking tot het uitkeren van het beslagen bedrag, maar gelet op de omstandigheid dat hij op dat moment als vaste waarnemer in een andere standplaats werkzaam was, zijn medewerkster de desbetreffende e-mail niet op de juiste plaats in het dossier had verwerkt en hij dus niet wist dat aan klager was toegezegd dat het geld niet zou worden uitgekeerd, is het handelen van de notaris naar het oordeel van de kamer niet (ook) tuchtrechtelijk verwijtbaar. Daar komt bij dat de notaris zijn fout jegens klager heeft erkend, hij zijn kantoororganisatie direct daarna zodanig heeft ingericht dat dit soort (communicatie)fouten in de toekomst niet meer zullen plaatsvinden en dat klager het aan [B] uitgekeerde bedrag inmiddels heeft ontvangen. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:12 Kamer voor het notariaat Amsterdam 680437/NT 20-4 en 680438/NT 20-5

    De Stichting heeft als hypotheekhouder het recht van parate executie zoals bepaald in artikel 3:268 Burgerlijk Wetboek (BW). De notariële hypotheekakten dienen als executoriale titel zodat de Stichting op die basis bevoegd is executiemaatregelen tegen klager te treffen, tenzij zij misbruik maakt van die bevoegdheid. Op 9 mei 2018 heeft de Stichting executoriaal beslag gelegd ten laste van klager. Daaraan was op 2 mei 2018 een betalingsbevel voorafgegaan, zoals voorgeschreven in artikel 502 Rv. De veiling is aangezegd op 3 januari 2020, dus meer dan een jaar later. In artikel 503 Rv is voorgeschreven dat een betalingsbevel moet worden vernieuwd als de schuldeiser een jaar na het bevel heeft laten verlopen. In dit geval echter is de uitwinning na het betalingsbevel tijdig – immers 7 dagen later – gestart door het executoriaal beslag. Vervolgens is bij herstelexploot van 28 februari 2020 klager aangekondigd dat op 5 maart 2020 de twee percelen grond zouden worden geveild. Daarmee is – anders dan klager meent – de executoriale verkoop en openbaarmaking op juiste wijze door de notarissen vastgesteld en openbaar gemaakt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2020:13 Kamer voor het notariaat Amsterdam 685061 / NT 20-27

    De kamer overweegt dat de notaris er ook voor had kunnen kiezen om (klager uitdrukkelijk te adviseren) de overdracht uit te stellen, hetgeen - gegeven de omstandigheden - in het belang van klager was. In feite heeft klager de aandelen immers voor het bedrag van € 1,- geleverd terwijl de waarde daarvan € 16.022,- volgens de balans van 1 september 2016 bedraagt. Het is de taak en verantwoordelijkheid van de notaris om klager dan voor te lichten en klager te bevragen om welke reden hij het risico nam de aandelen in feite (bijna) voor niets weg te geven. Dat heeft de notaris niet gedaan. De kamer acht dit klachtonderdeel dus gegrond.    

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:25 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-07

    Door de werknemer van klagers was er conservatoir beslag gelegd op de overwaarde onder de notaris. Tot grote verbazing van klagers liet de notaris weten dat hij de gehele overwaarde onder zich zou houden. Dus ook het deel waar klaagster recht op had. Klagers waren het hier niet mee eens, maar volgens de notarisklerk was dit de normale gang van zaken.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:19 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-74 en 19-75

    Klager verwijt de notarissen het volgende: 1. de vereffenaars (de kandidaat-notarissen) hebben onnodig veel werkzaamheden verricht en onnodig veel kosten voor rekening van de nalatenschap gebracht; 2. de vereffenaars hebben de verkoop van de woning aan de koper van hun keuze tegen een ongehoord lage verkoopprijs ver beneden de marktconforme taxatiewaarde geforceerd, hetgeen uiteindelijk een substantiële schadepost voor de erfgenamen en schuldeisers heeft opgeleverd; 3. de vereffenaars hebben nodeloos zeer hoge kosten voor rekening van de nalatenschap gebracht ten behoeve van het indienen van hun eigen ontslagverzoek (dat bij voorbaat al werd toegekend); 4. op meerdere fronten hebben de vereffenaars gehandeld in strijd met de Wet op het notarisambt, zijn afspraken niet nagekomen en bedienen zij zichzelf van leugens, ten gevolge waarvan de erfgenamen onrecht is aangedaan en ernstige schade is toegebracht.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:26 Kamer voor het notariaat Den Haag 20-09

    De notaris heeft in de gegeven omstandigheden onvoldoende zorgvuldigheid betracht bij de beoordeling van de wilsbekwaamheid van moeder bij de totstandkoming van het testament.

  • ECLI:NL:TNORDHA:2020:20 Kamer voor het notariaat Den Haag 19-76

    Klaagster stelt dat de notaris niet heeft gehandeld zoals een goed notaris betaamt. Dit blijkt uit het volgende: 1. van de notaris mag verwacht worden dat hij dan wel zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekering eerder inhoudelijk reageert op de aansprakelijkheidstelling. Er wordt een onnodig lange termijn voor een inhoudelijke reactie genomen; 2. bij de overdracht van de onroerende zaken had de notaris bij gerede twijfel aan de bedoelingen van de cliënt zijn dienst moeten weigeren of nader onderzoek moeten verrichten.