Zoekresultaten 13451-13460 van de 42634 resultaten

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:118 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.199

    Klacht tegen chirurg, tevens gericht tegen drie andere chirurgen van dezelfde afdeling van het ziekenhuis. Klagers zijn de zoon en dochter van de overleden patiënt. Na een goed verlopen operatie en een aansluitend verblijf in een verpleeghuis wordt patiënt opnieuw met klachten opgenomen in het ziekenhuis. Klagers verwijten de vier chirurgen, onder wie verweerder als eerste operateur en hoofdbehandelaar, dat 1) patiënt na de operatie ten onrechte is ontslagen uit het ziekenhuis en zijn klachten werden gebagatelliseerd, 2) bij de acute heropname zes dagen later geen adequaat diagnostisch traject is gevolgd en dat is nagelaten een spoedecho te maken, 3) ondanks contra-indicatie vijf dagen nadien contrastvloeistof tot diagnostiek is toegediend hetgeen onherstelbare nierbeschadiging tot gevolg heeft gehad en dat 4) dat te lang is gewacht met het reageren op de ophoping van vocht in de buik van patiënt in de hoop op spontane genezing. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:112 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.445

    Klager verbleef in GGZ‑instelling waar verweerster als verpleegkundig specialist geestelijke gezondheidszorg werkzaam is. Verweerster was betrokken bij klagers behandeling en begeleiding. Klager verwijt verweerster dat zij over ‘rode vlaggetjes’ heeft gesproken. De symboliek van vlaggen maakt deel uit van het Crisis Signaleringsplan. Klager stelt dat het spreken over ‘rode vlaggetjes’ ertoe kan leiden dat de dosering van de Haldol die hij gebruikt weer wordt opgehoogd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen deze beslissing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:119 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.200

    Klacht tegen chirurg, tevens gericht tegen drie andere chirurgen van dezelfde afdeling van het ziekenhuis. Klagers zijn de zoon en dochter van de overleden patiënt. Na een goed verlopen operatie en een aansluitend verblijf in een verpleeghuis wordt patiënt opnieuw met klachten opgenomen in het ziekenhuis. Klagers verwijten de vier chirurgen, onder wie verweerder als eerste operateur en hoofdbehandelaar, dat 1) patiënt na de operatie ten onrechte is ontslagen uit het ziekenhuis en zijn klachten werden gebagatelliseerd, 2) bij de acute heropname zes dagen later geen adequaat diagnostisch traject is gevolgd, dat is nagelaten een spoedecho te maken, 3) ondanks contra-indicatie vijf dagen nadien contrastvloeistof  diagnostiek is toegediend hetgeen onherstelbare nierbeschadiging tot gevolg heeft gehad en dat 4) te lang is gewacht met het reageren op de ophoping van vocht in de buik van patiënt in de hoop op spontane genezing. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:113 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.471

    Klager heeft beroep ingesteld van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover daarbij zijn klachten zijn afgewezen. Klager formuleert in beroep drie beroepsgronden: 1. het Regionaal Tuchtcollege heeft de schijn van vooringenomenheid gewekt door, nadat de zitting was gesloten en klager en zijn echtgenote de zittingszaal hadden verlaten, met de neurochirurg in de zittingszaal achter te blijven, 2. de neurochirurg heeft in 2009-2010 verwijtbaar gehandeld in zijn conservatieve behandeling van de gevolgen van de door klager postoperatief opgelopen spondylodiscitis, omdat deze behandeling niet behoorlijk is gemonitord en belangrijke symptomen zijn genegeerd. Daarnaast heeft de neurochirurg de nekproblematiek los gezien van diens medische voorgeschiedenis en rugproblematiek en 3.  het medisch dossier van klager voldoet niet aan de eisen die de wet daar aan stelt. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:107 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.233

    Klacht van een moeder tegen een huisarts (verweerder), psychiater en twee apothekers na overlijden dochter, hierna patiënte. Patiënte had een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Zij was hiervoor in behandeling bij een psychiater (eveneens aangeklaagd: C2018.234) en kreeg hiervoor medicatie. Deze is verstrekt door de apotheek waar twee apothekers werkzaam zijn die eveneens zijn aangeklaagd (C2018.235 en C2018.236). Klaagster had vanaf enig moment, ondanks verschillende pogingen daartoe van haar zijde, geen contact meer met patiënte. Twee maanden nadien is patiënte overleden. Klaagster verwijt de huisarts dat hij patiënte te veel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. Klaagster vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt het navolgende: De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat of klaagster met het indienen van haar klacht de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt. Het college laat daarbij zwaar meewegen dat klaagster geen contact meer met haar dochter had. Het college kan er niet van uitgaan dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:114 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.319

    Klacht tegen een chirurg. Klager verwijt de chirurg a) dat hij niet gehandeld heeft naar de aanbevelingen van de landelijke richtlijn schildkliercarcinoom b) dat de dossiervorming onvoldoende is c) dat hij niet de operatie heeft uitgevoerd die met klager was afgesproken en de toegepaste operatietechniek niet kon leiden tot een in opzet radicale resectie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel b) gegrond verklaard en de chirurg ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege komt op grond van de stukken en hetgeen door partijen over en weer ter terechtzitting in beroep nog naar voren is gebracht - een en ander voor zover relevant in het kader van de voorliggende klachten en de tuchtrechtelijke beoordeling van de individuele gezondheidszorg - tot dezelfde bevindingen als het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege neemt datgene wat het Regionaal Tuchtcollege onder “5. De overwegingen van het college” heeft overwogen met betrekking tot de klachtonderdelen a.1 tot en met a.4 en c hier over. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan hieraan nog toe te voegen dat het beter was geweest als de chirurg nadrukkelijk melding had gemaakt in het medisch dossier van klager dat er aandacht is besteed aan de bijschildklieren. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:108 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.234

    Klacht van een moeder tegen een psychiater (verweerder), een huisarts en twee apothekers na overlijden dochter, hierna patiënte. Patiënte had een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Zij was hiervoor in behandeling bij een psychiater en kreeg hiervoor ook van de huisarts (C2018.233) medicatie. Deze is verstrekt door de apotheek waar twee apothekers werkzaam zijn die eveneens zijn aangeklaagd (C2018.235 en C2018.236). Klaagster had vanaf enig moment, ondanks verschillende pogingen daartoe van haar zijde, geen contact meer met patiënte. Twee maanden nadien is patiënte overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij patiënte te veel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. Klaagster vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt het navolgende: De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat of klaagster met het indienen van haar klacht de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt. Het college laat daarbij zwaar meewegen dat klaagster geen contact meer met haar dochter had. Het college kan er niet van uitgaan dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2019:77 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2018-279

    Deels gegronde klacht tegen een arts. De arts heeft conform de binnen de beroepsgroep geldende standaard gehandeld door echografisch onderzoek te verrichten toen tijdens de abortusbehandeling bleek dat er geen duidelijke vruchtzak in het curettement te zien was en dat het embryo mogelijk niet verwijderd was. De keuze voor een abdominale echo in plaats van een vaginale echo verdient niet de voorkeur, maar levert geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dat de arts een tweede echografisch onderzoek niet kon verrichten omdat klaagster op eigen initiatief de kliniek had verlaten, kan hem niet worden verweten. Wel had de arts vollediger kunnen zijn in de registratie in het medisch dossier. De arts heeft zich in de nazorg te passief opgesteld. Waarschuwing.  

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:115 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.294

    Klacht tegen een chirurg. Klager verwijt de chirurg dat hij 1) klager niet goed en niet volledig heeft geïnformeerd over de behandeling 2) ondanks toezeggingen niet aan ‘de mat’, die eerder bij een littekenbreuk-correctie is ingebracht, te zullen komen, dit toch heeft gedaan 3) klager onvoldoende nazorg heeft geboden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klachtonderdeel 1 gegrond verklaard en de chirurg ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing opgelegd en de klacht voor het overige afgewezen. Tegen het oordeel van het Regionaal Tochtcollege dat klachtonderdeel 1 gegrond en dat de chirurg ter zake daarvan de maatregel van waarschuwing moet worden opgelegd, is de chirurg niet in beroep gekomen. Dit deel van de klacht (klachtonderdeel 1) is daarom in beroep niet meer aan de orde. Ter zake van de klachtonderdelen 2 en 3 onderschrijft het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de chirurg niet ongeclausuleerd heeft gezegd niet aan de mat te zullen komen en dat geen sprake is van onvoldoende nazorg door de chirurg. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2019:109 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.235

    Klacht van een moeder tegen een psychiater, een huisarts en twee apothekers (verweerders) na overlijden dochter, hierna patiënte. Patiënte had een borderline-persoonlijkheidsstoornis. Zij was hiervoor in behandeling bij een psychiater en kreeg hiervoor ook van de huisarts (C2018.233) medicatie. Deze is verstrekt door de apotheek waar twee apothekers werkzaam zijn die eveneens zijn aangeklaagd (C2018.235 en C2018.236). Klaagster had vanaf enig moment, ondanks verschillende pogingen daartoe van haar zijde, geen contact meer met patiënte. Twee maanden nadien is patiënte overleden. Klaagster verwijt de psychiater dat hij patiënte te veel en te zware medicatie heeft voorgeschreven. Klaagster vermoedt dat deze medicatie heeft geleid tot de dood van patiënte. Het Regionaal Tuchtcollege overweegt het navolgende: De stukken in het dossier leveren in onderling verband en samenhang bezien zodanige aanwijzingen op dat gerede twijfel bestaat of klaagster met het indienen van haar klacht de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt. Het college laat daarbij zwaar meewegen dat klaagster sinds een half jaar geen contact meer met haar dochter had. Het college kan er niet van uitgaan dat klaagster met het voeren van deze tuchtprocedure de wil van de overleden patiënte vertegenwoordigt, zodat zij geen van de wil van patiënte afgeleid klachtrecht heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.