Zoekresultaten 41-50 van de 104 resultaten

  • ECLI:NL:TADRAMS:2019:91 Raad van Discipline Amsterdam 18-959/A/A

    Klacht over advocaat wederpartij in verband met beschuldigingen in verweerschrift enquêteprocedure. Uit het verweerschrift volgt dat klager daarin wordt beschuldigd van (onder meer) valsheid in geschrifte, diefstal en verduistering. Bij het uiten van dergelijke beschuldigingen mag van een advocaat worden verwacht dat hij zich er tevoren van vergewist dat hier voldoende grond voor bestaat. Naar het oordeel van de raad had verweerder terughoudend behoren te zijn met het presenteren van dergelijke beschuldigingen als vaststaand feit. Verweerder kan zich niet verschuilen achter zijn cliënten, aangezien verweerder de verdenkingen van zijn cliënten in het verweerschrift zonder voldoende afstand en zonder voldoende voorbehouden als feiten heeft gepresenteerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder daarmee jegens klager onbetamelijk en niet professioneel gehandeld. Klager is daardoor onevenredig in zijn belangen geschaad. Dat er ten onrechte een strafrechtelijke aangifte tegen klager is gedaan door (een medewerkster van het kantoor van) verweerder kan niet worden vastgesteld. Klacht deels gegrond, deels ongegrond. Waarschuwing en kostenveroordeling.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2019:46 Raad van Discipline Amsterdam 18-316/A/A 18-317/A/A

    Klacht over advocaten van de wederpartij. Gebruik van de term “fraude” op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zou anders kunnen zijn indien verweerders de gestelde fraude zouden hebben gepresenteerd als vaststaand feit terwijl er volstrekt onvoldoende grond voor een dergelijke beschuldiging zou zijn. Naar het oordeel van de raad is daarvan, gelet ook op de inhoud van de door de werknemers afgelegde getuigenverklaringen, waarin onder meer de term besodemieteren wordt gebruikt, evenwel geen sprake. Klacht in alle onderdelen ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRARL:2019:28 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-581

    In 2015 hebben klager en verweerder, ieder middelllijk (verweerder via zijn advocatenvennootschap), deelgenomen in een nieuw opgerichte investeringsvennootschap, klaagster, waarbij klager en verweerder  ieder mede-aandeelhouder en mede-bestuurder van klaagster zijn geworden. Doordat verweerder de derdengeldenrekening van zijn advocatenkantoor ter beschikking heeft gesteld voor betaling van gelden door investeerders ten behoeve van de activiteiten van klaagster, via het e-mailadres van zijn advocatenkantoor met de bij klaagster betrokken partijen heeft gecorrespondeerd en doordat voorts bij die betrokkenen ook het vertrouwen is gewekt door verwijzing naar de functie van verweerder als advocaat, zijn er naar het oordeel van de raad voldoende aanknopingspunten en is sprake van dusdanige verwevenheid met de praktijkuitoefening van verweerder als advocaat om de door klagers verweten gedragingen van verweerder te toetsen aan het tuchtrecht voor advocaten en dus aan de maatstaven genoemd in artikel 46 Advocatenwet. Voor zover klagers verweerder aanspreken op zijn tekortschietende optreden als (mede-)bestuurder van klaagster, raakt dit niet zijn handelen als advocaat en worden klagers ten aanzien van die verwijten niet-ontvankelijk verklaard. Voor zover klagers klagen over het (onjuiste) gebruik van de derdengeldrekening van verweerder, overweegt de raad dat tussen partijen niet ter discussie staat  dat de derdengeldrekening van verweerder is gebruikt voor het ontvangen en/of uitbetalen van geldbedragen die te maken hadden met de bedrijfsvoering van klaagster en niet met die van zijn advocatenpraktijk. Voor wat betreft het deelaspect ‘via zijn derdengeldrekening’ kunnen klagers niet als rechtstreeks belanghebbenden worden beschouwd, omdat dit aspect het algemeen belang betreft waarvan het klachtrecht aan de deken toekomt. In zoverre zijn klagers ten aanzien van dat verwijt dan ook niet-ontvankelijk. De juistheid van het verdere verwijt, dat verweerder gelden die aan klaagster toebehoren van zijn derdengeldenrekening zou hebben verduisterd voor eigen financieel gewin, kan de raad niet vaststellen. Die klacht is dan ook ongegrond.

  • ECLI:NL:TAHVD:2018:211 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180121 en 180122

    Klacht over eigen advocaat. Van de klacht van klagers tegen verweerders zien 7 onderdelen op de periode waarin klagers geen bestuurder van de stichting waren noch hebben zij de klacht niet ingediend namens de stichting, waardoor het hof oordeelt dat klagers niet-ontvankelijk zijn in deze klachtonderdelen. Voor zover klagers klagen dat verweerder sub 1 zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog door te handelen vanuit een procesfinanciering B.V. en daarover geen duidelijkheid gaf, oordeelt het hof dat dit vanuit tuchtrechtelijk oogpunt niet relevant is en klagers daarom niet-ontvankelijk zijn. Voor zover klagers klagen dat verweerder sub 1 onjuiste mededelingen heeft gedaan over de hoedanigheid van de tijdelijk bestuurder van de stichting, zijn klagers volgens het hof niet-ontvankelijk omdat zij de klacht niet indienen namens de stichting en daar dus geen rechtstreeks belang bij hebben. De klacht over het handelen van deze tijdelijk bestuurder is niet gericht op verweerders, waardoor klagers ook in dat klachtonderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard. Wat betreft de klacht dat verweerders stukken van de verzoekschriftprocedure niet naar klagers hebben gestuurd, oordeelt het hof dat klagers geen partij waren in de verzoekschriftprocedure en derhalve geen rechtstreeks belang hebben bij deze klacht en niet-ontvankelijk zijn. De overige klachtonderdelen, waarin klagers wel ontvankelijk zijn, zijn door het hof ongegrond verklaard wegens onvoldoende feitelijke onderbouwing. Gedeeltelijke vernietiging en bekrachtiging van de beslissing van de raad.

  • ECLI:NL:TADRARL:2018:185 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-923

    Klacht tegen eigen advocaat over het niet bespreken van toevoegingsmogelijkheden in strafzaak verzekeringsfraude. €50.000 gedeclareerd. Gedragsregel 24. Art 12 Wrb. Bedrijfsmatig belang. Strafdagvaarding op naam klager, niet op bedrijf. Geen uitzondering, geen goede gronden om aan te nemen dat cliënt niet in aanmerking kwam voor toevoeging. Klachtonderdeel gegrond. Verweerder mogelijk op verkeerde been gezet door klagers herhaalde beweringen dat hij veel, al dan niet zwart, geld had. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TAHVD:2018:129 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170307

    Dekenbezwaar. Bezwaar betreft het op ongeoorloofde wijze in ontvangst nemen en doorbetalen van contante gelden, het onvoldoende op orde hebben van de financiële administratie, het verrekenen van kosten met derdengelden zonder schriftelijke instemming van cliënt en het niet meewerken aan het dekenonderzoek. De raad heeft het bezwaar gegrond verklaard en de maatregel van schrapping opgelegd. Het hoger beroep van de advocaat richt zich tegen de maatregel. Het hoger beroep faalt. Verweerder heeft zich gedragen op een wijze die het vertrouwen in de advocatuur op grove wijze heeft beschaamd. Verweerder heeft met name de kernwaarde integriteit geschonden. Voor advocaten die de financiële regels met voeten treden, is binnen de advocatuur geen plaats. Schrapping en kostenveroordeling. Bekrachtiging.     

  • ECLI:NL:TADRSGR:2018:145 Raad van Discipline 's-Gravenhage 17-669/DH/RO

    Verweerder heeft zich in een arbitrageprocedure waarin klager geen partij was negatief over klager uitgelaten. De gewraakte uitlatingen zijn gedaan in een besloten procedure, waarin betrokkenen geheimhouding zijn overeengekomen en processtukken niet worden gepubliceerd. Voor verweerder golden minder beperkingen bij het doen van scherpe of kritische uitlatingen, dan in een openbare procedure. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2018:141 Raad van Discipline Amsterdam 18-374/A/A

    Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij met betrekking tot op 7 november 2017 door verweerder gestuurde e-mail aan klager bekende personen. De voorzitter acht het aannemelijk dat de cliënten van verweerder in een lastige bewijspositie verkeerden en dat verweerder met zijn e-mail van 7 november 2017 het belang van zijn cliënten heeft beoogd te dienen. Voorts zien de beschuldigingen jegens klager die in de e-mail van 7 november 2017 zijn vervat op de kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt. De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder namens zijn cliënten ingenomen stellingen - zoals de stelling dat klager tegoeden zou hebben weggemaakt – en het feit dat verweerder contact heeft gezocht met elf klager bekende personen door klager als een ernstige schending van zijn belangen is ervaren. Verweerder dient evenwel de belangen van zijn cliënten behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder heeft gehandeld en zich over klager heeft uitgelaten, niet onnodig grievend. Voorts is niet gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat de beschuldigingen onjuist waren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Anders dan klager lijkt te veronderstellen is voor het uiten van deze beschuldigingen in de gegeven omstandigheden tot slot niet vereist dat sprake is van een onherroepelijk vonnis. Kennelijk ongegrond.  

  • ECLI:NL:TADRARL:2018:133 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-684

    Klager verwijt verweerder documenten bij het gerechtshof te hebben ingediend waarvan hij wist, dan wel had kunnen weten, dat het gerechtshof daarmee op het verkeerde been gezet zou worden en dat tot een onjuiste voorstelling van zaken zou leiden. Niet is komen vast te staan wat tijdens de zitting bij het gerechtshof tussen partijen is besproken en afgesproken. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder door het zwartmaken van passages in zijn nagezonden documenten van zijn cliënte het gerechtshof op het verkeerde been heeft gezet, nu voor de raad onduidelijk is gebleven of het gerechtshof aandacht had voor de situatie met de paarden zoals die was ten tijde van de beslaglegging of juist voor de situatie van de paarden ten tijde van de zitting in hoger beroep. Klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRAMS:2018:86 Raad van Discipline Amsterdam 17-955/A/A 17-956/A/A

    Klacht deels niet-ontvankelijk vanwege het ontbreken van een rechtstreeks belang en voor het overige ongegrond.