ECLI:NL:TADRAMS:2018:141 Raad van Discipline Amsterdam 18-374/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:141
Datum uitspraak: 25-06-2018
Datum publicatie: 05-07-2018
Zaaknummer(s): 18-374/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij met betrekking tot op 7 november 2017 door verweerder gestuurde e-mail aan klager bekende personen. De voorzitter acht het aannemelijk dat de cliënten van verweerder in een lastige bewijspositie verkeerden en dat verweerder met zijn e-mail van 7 november 2017 het belang van zijn cliënten heeft beoogd te dienen. Voorts zien de beschuldigingen jegens klager die in de e-mail van 7 november 2017 zijn vervat op de kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt. De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder namens zijn cliënten ingenomen stellingen - zoals de stelling dat klager tegoeden zou hebben weggemaakt – en het feit dat verweerder contact heeft gezocht met elf klager bekende personen door klager als een ernstige schending van zijn belangen is ervaren. Verweerder dient evenwel de belangen van zijn cliënten behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder heeft gehandeld en zich over klager heeft uitgelaten, niet onnodig grievend. Voorts is niet gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat de beschuldigingen onjuist waren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet de grenzen van de hem toekomende vrijheid overschreden. Anders dan klager lijkt te veronderstellen is voor het uiten van deze beschuldigingen in de gegeven omstandigheden tot slot niet vereist dat sprake is van een onherroepelijk vonnis. Kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  25 juni 2018

in de zaak 18-374/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 9 mei 2018 met kenmerk 4017-321330, door de raad ontvangen op 14 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder stond de vader van klager, de heer P, tot diens overlijden bij als advocaat.

1.2 Op 18 mei 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

 “Tot mij wendde zich uw vader (…)

Na lang beraad is uw vader tot de conclusie gekomen dat hij weer over zijn eigen geld wil gaan beschikken, zonder last of ruggenspraak, en dat dus het familievermogen/doelvermogen zal moeten worden ontvlochten, (…)

Gaarne treden wij daarover met u en andere betrokkenen, maar in eerste instantie met u, in overleg. (…)

Zonder uitputtend te kunnen of willen zijn zal de bespreking in ieder geval betrekking moeten hebben op:

1. De opheffing van [vennootschap M] en de rechtsgeldigheid daarvan (…);

2. De in Zwitserland aangehouden gelden van [vennootschap M] en de aanwending daarvan;

3. De aflossing van de (…) hypotheek, de verstrekking van hypothecair krediet door [vennootschap C], en de gevolgen daarvan;

4. De gelden de zijn ondergebracht in doelvermogen en ontmanteling c.q. de ontvlechting van dat doelvermogen opdat cliënt vrijelijk over de hem toekomende vermogensbestanddelen kan beschikken;

5. Het beslag op het huis in België en de opheffing daarvan;

6. De uitkringen aan [de heer P] in het kader van zijn pensioenvoorziening (vergelijk ook het vonnis in de zaak van [vennootschap C] van (…);

 Mag ik op korte termijn va u vernemen waar en wanneer een bespreking u schikt?”

1.3 Op 18 mei 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met de heer G in gekopieerd, met onder meer de volgende inhoud:

“[voornaam de heer G],

Geef jij deze heren het bekende replic.”

1.4 Eveneens op 18 mei 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan de heer P, zijn vader met onder meer de volgende inhoud:

“Begint het gezeik nu weer.

Kom gewoon naar kantoor, waarom zo moeilijk en je weet precies hoe en wat.

Het gaat toch verder niet disclosed worden …… en ontvlochten wordt het ook niet.”

1.5 Op 20 mei 2016 heeft de heer P een e-mail gestuurd aan verweerder met onder meer de volgende inhoud:

“In 1967 heb ik [vennootschap M] opgericht (…) Er is ook en rekening geopend bij de bank (…)

Mijn aandelen van deze vennootschap heb ik nooit verkocht of weg gegeven.

Als iemand dus zwart op wit beweert dat hij alle aandelen van [vennootschap M] heeft is dat of een leugen of hij heeft ze gestolen.”

1.6 In september 2017 is de heer P overleden. Thans staat verweerder de dochter van de heer P (legataris in het testament van haar vader) bij en treedt verweerder tevens op als boedelgevolmachtigde in de boedel van wijlen de heer P, met de weduwe van de heer P als enig erfgename.

1.7 Op 3 november 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik zal met de deur in huis vallen.

[Weduwe] is enig erfgenaam van uw vader. U en uw zuster zijn legataris. De notaris heeft (u en uw zuster) gevraagd u voor 1 december aanstaande te verklaren, waar het de al dan niet aanvaarding van de legaten betreft. (…)

Ik vraag u derhalve (waar het vennootschappen betreft zal ik de bestuurders ook separaat aanschrijven; waar het trusts betreft zal ik ook de trustee aanschrijven enz. enz.) mij op korte termijn volledig inzicht te – doen- bieden in de navolgende – ik noem het – entiteiten. Het gaat dan om vermogenspositie, de schulden, de zakelijke lasten waaronder zakelijke rechten, de zeggenschap binnen de onderneming, de administratie van de onderneming en waar die berust (enz. enz.) alles opdat [weduwe] en [dochter] zich deugdelijk kunnen oriënteren op hun vermogensrechtelijke positie krachtens erfrecht en overigens.

Meer in het bijzonder verzoek ik u mij volledige openheid van zaken te geven terzake de navolgende entiteiten:

(…)

Daarnaast is van belang wat er in de loop van de tijd met de schepen is gebeurd. (…)

Met die schepen is behoorlijk wat geld verdiend. Tot op heden is niet afgerekend. Dat moet alsnog gebeuren, of althans als u zich richt naar de afspraken die eertijds zijn gemaakt (60-30-10), afspraken waar u zich anders zo gretig op beriep, toen uw vader zich wilde losmaken uit de wurggreep waarin u hem genomen had.

Graag een overzicht van inkomsten en uitgaven, waarbij ook van belang kan zijn administratie die is gevoerd binnen de entiteiten waarbinnen de scheepsactiviteiten waren ondergebracht (…).

Ik heb deze brief bewust kort gehouden, gegeven uw opstelling in het verleden. U heeft uw vader inzicht in de stukken onthouden, hem zelfs expliciet geschreven dat het niet zal worden disclosed.

Uw opstelling en uitlatingen na het overlijden van uw vader wekken niet de indruk dat u op die schreden bent teruggekeerd. Maar ik wil u de gelegenheid geven om openheid van zaken te geven. Als u daarvoor meer specifieke informatie benodigt dan bovenstaand is opgenomen dan kan ik u uiteraard van dienst zijn.

Wenst u geen inlichtingen te verstrekken, dan achten cliënten zich volledig vrij.”

1.8 Op 6 november 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“We zien de dagvaarding wel tegemoed. Gaarne verder in contact treden met (…)

U kunt de betreffende info via de openbare registers verkrijgen zover nodig.

Voorts kan uw opdrachtgever, mijn zuster u vertellen hetgeen in trust zit daar zij tot november 2014 diverse functies had en dus op de hoogte zal moeten zijn. Wat in een trust zit, heeft dus verder geen betrekking op de boedel van mijn vader.

Maar van dit al zal U zeker en vast al van op de hoogte zijn.”

1.9 Op 7 november 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan drie verschillende e-mailadressen, ter attentie van elf personen, met onder meer de volgende inhoud:

“In de loop van de jaren bent u, in diverse – zeer te onderscheiden – hoedanigheden betrokken geraakt bij het wel (…) en wee (…) van de familie (…).

[De heer P] is zoals u weet in september jl. overleden. Zijn enig erfgename is [weduwe]. Zij heeft de erfenis aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving. [Dochter] is legataris (inzake de trusts en diverse entiteiten, zoals (…)); zij heeft tot 1 december aanstaande om zich te verklaren waar het de al dan niet aanvaarding van de legaten betreft.

Aan [klager] is gevraagd inzicht te geven in de entiteiten waarvan bekend is dat die van belang zijn voor de bepaling van de omvang van de nalatenschap, alsmede inzicht te geven in de resultaten die zijn behaald met de scheepvaartactiviteiten.

Als bijlage gaat de brief die ik in dat verband (namens [dochter] en [weduwe]) heb geschreven aan [klager] en de reactie die daarop is gevolgd. Het komt erop neer dat [klager] géén informatie zal geven; hij laat het allemaal te raden over.

U allen weet (de één meer dan de ánder) dat [klager] zich heeft opgeworpen te zijn pater familias en dat hij meent dat naar zijn goeddunken over het familievermogen zal worden beschikt.

Ontegenzeggelijk is door erflater aan [klager] een aanzienlijke stem in het kapittel gegeven. De afspraak was dat er een verhouding zou zijn van 60% ([klager]), 30% ([dochter]) en 10% (sr.) en in dat licht bezien is niet zo vreemd dat [klager] zijn gezag in het verleden heeft willen doen gelden. Maar waar zijdens [de heer P] en [dochter] is aangedrongen op losmaking uit het familievermogen, verdeling van het familievermogen volgens afspraken, terugbetaling van schulden, het delen in de opbrengst van verkochte schepen, bleek dat bij [klager] aan dovemansoren gericht.

Meer in het bijzonder;

1. Is [klager] ertoe overgegaan [vennootschap M] te ontmantelen, onder valse voorstelling van zaken, met gebruikmaking van valse geschriften, met voorwenden dat het op naam van die vennootschap staand tegoed bij de bank (…) (rond de $10 miljoen) zou zijn ondergebracht in het trustvermogen van Sr., waar dat in werkelijkheid niet is gebeurd. [De heer P] heeft nog bij leven aangifte gedaan van diefstal/verduistering door in ieder geval [klager]. Er is overigens reden om aan te nemen dat er anderen betrokken waren bij die onrechtmatige liquidatie van [vennootschap M] en het aldus wegmaken van aanzienlijke tegoeden. Die dragen terzake eigen verantwoordelijkheid;

2. Is [klager] in gebreke gebleven zijn vader van het nodige te voorzien gedurende zijn laatste jaren. Rond 2013 waren dat nog redelijke bedragen (zou dat verband kunnen hebben houden met de verduistering van het [vennootschap M] tegoed?!), maar later is dat tot vrijwel 0 teruggebracht. U weet allen (in meer of mindere mate) dat [klager] beleed dat hij zijn vader van niets verstoken wilde laten zijn, maar dat bleken holle frasen. [Klager] was als de dood dat het geld zou worden aangewend voor juridisch advies aan [de heer P] (of zelfs het entameren van gerechtelijke procedures) en van dergelijke belangstelling wenste [klager] verschoond te blijven;

3. In weerwil van afspraken die zijn gemaakt, en waarvan u allen in meer of mindere mate op de hoogte bent, heeft [klager] ook [dochter] het hare onthouden. Zij is en was gerechtigd in het vermogen van de vennootschap(pen) waarin de aanzienlijke wisten van de maritieme activiteiten waren ondergebracht, maar zij heeft daarvan nimmer de vruchten geplukt. [Klager] schreef op een gegeven moment aan haar ‘bied ze maar aan aan een derde; nog niet voor 25% van de nominale waarde’. De kwade trouw van [klager] zet zich dus ook voort in zijn verhouding tot zijn zus;

4. [De heer P] heeft begin jaren 90, toen [klager] de jaren des onderscheid nog niet of nauwelijks had bereikt, en zelfs nog voor de instelling van de trusts (1994) een huis in België laten bouwen. Dat heeft hij uiteraard zelf gefinancierd. Niemand van u zal (althans niet met droge ogen) kunnen beweren dat [klager] zich op eigen kracht tot reder heeft kunnen ontplooien. Er is een achtergestelde lening gegeven van 4 miljoen voor het bedrijf in verband met de doorstart (de terugbetaling waarvan tot op de dag van vandaag op zich laat wachten), er zijn leningen gegeven voor schepen die nadien zijn aangeschaft, er is gefinancierd voor een aanzienlijke verbouwing (…) enz. Ten aanzien van het huis in België is een fictieve leningsovereenkomst opgemaakt, want zoals u allen weet (in meer of mindere mate) is fiscaliteit voor [klager] en [de heer P] (ik sluit hem daarvan nadrukkelijk niet uit) een gruwel. Dat is overigens allerwegen beschreven; dat zal nog wel een rol gaan spelen in de afwikkeling van de nalatenschap en de ontvlechting van het familievermogen voor het overige. [Klager] heeft het bestaan deze fictieve lening als argument te gebruiken voor beslaglegging in België van dat huis, dat [de heer P] en zijn echtgenote tot verblijf strekte.Dus hij heeft ook in dit opzicht zijn vader het vuur aan de schenen gelegd, waar zijn vader zich ten opzichte van hem zo goedertieren had betoond;

5. Toen vader in 2007 de schellen van de ogen begonnen te vallen, waar het de intenties van zijn zoon betrof, heeft hij de – noem het; sans prejudice – pensioenvoorziening van [weduwe] veilig willen stellen door vanuit [vennootschap C], het familie financieringsvehikel, een bedrag veilig te stellen op de derdenrekening van de notaris. In confesso is, of zou moeten zijn ([klager] schrijft aan zijn vader; uiteraard is jouw trust of een daarbij behorende entiteit daarvoor gedebiteerd) dat dat gelden betreft die alleen aan [de heer P] toebehoorden. [Klager] zag er echter geen been in de notaris aan te spreken, die zich met betrekking tot die gelden had gericht naar de instructies van de werkelijk rechthebbende, te weten [de heer P]. [Vennootschap C] had en heeft geen aanspraken in deze maar die wil [klager] wel te gelde maken. Dat deze procedure glansrijk is verloren bij de Rechtbank Rotterdam heeft [klager] niet afgehouden van het instellen van appel met alle inconvenienten voor – ook – [de heer P] en zijn weduwe als gevolg;

6. [Klager] heeft, in al zijn ‘goedheid’ ook gezorgd voor herfinanciering van de (…) hypotheek die door (…) was aangegaan. Dat bleek een dure betrokkenheid te zijn. Het rentepercentage is aanmerkelijk verhoogd, tot 5,7% en de lening is veel hoger dan eertijds gold. De lening is thans verstrekt door [vennootschap C]. De gedachte zou kunnen zijn dat dat vestzak/broekzak is, maar schijn bedriegt allicht, want [klager] zou weleens de UBO(ultimate beneficial owner) kunnen zijn van [vennootschap C] en aldus spint alleen hij garen bij dit hoge rentepercentage. (…)

Bovenstaande opsomming stemt de erfgename en legataris [dochter] bepaald niet vrolijk. Gezien de opstelling van [klager] gaan zij ook bij u te rade, zodat u, zij het als betrokken bij de mediation, zij het als betrokken bij één of meer entiteiten, zij het als betrokken bij (financiële) transacties, en met inachtneming van eventuele bijzondere verantwoordelijkheden die in dat kader gelden (bestuurderschap bij vennootschappen!), zoveel mogelijk informatie aan mij verstrekt, opdat de erfgename en de legataris zich op hun positie kunnen oriënteren.

[Klager] zal worden gedagvaard in kort geding als hij bij zijn opstelling blijft. Waar wetenschap wordt vermoed van één uwer en waar naar ons inzicht om die reden een rechtsplicht bestaat om informatie te delen, zal de dagvaarding ten aanzien van die persoon worden uitgebreid als die persoon niet genegen blijkt inlichtingen te geven.”

1.10 Bij brief van 27 december 2017 heeft (de gemachtigde van) klager bij de deken een  klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet, doordat hij met zijn e-mail van 7 november 2017 tekort is geschoten in de op hem als advocaat rustende plicht jegens derden, omdat hij zonder enig voorbehoud,  zonder verifieerbare onderbouwing en/of zonder dat sprake is van een daaraan ten grondslag liggend onherroepelijk vonnis, klager schriftelijk heeft beschuldigd van strafbare feiten en daarmee zijn eer en goede naam heeft aangetast.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij met zijn e-mail van 7 november 2017 tekort is geschoten in de op hem als advocaat rustende plicht jegens derden, omdat hij zonder enig voorbehoud en zonder verifieerbare onderbouwing en/of zonder dat sprake is van een onherroepelijk vonnis, klager heeft beschuldigd van strafbare feiten en daarmee zijn eer en goede naam heeft aangetast. Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat de in de e-mail van 7 november 2017 vervatte beschuldigingen het standpunt van zijn cliënten betreft. Ondanks dat klager meermalen in de gelegenheid is gesteld openheid van zaken te geven, heeft klager van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst verweerder onder meer naar de e-mailcorrespondentie zoals hiervoor weergegeven onder paragrafen 1.2 tot en met 1.4, 1.7 en 1.8. Aangezien de cliënten van verweerder in een lastige bewijspositie verkeerden, heeft verweerder de e-mail van 7 november 2017 gestuurd om informatie los te krijgen. Klager heeft dit op zichzelf afgeroepen, aldus steeds verweerder.

4.3 De voorzitter overweegt als volgt. De voorzitter acht het aannemelijk dat de cliënten van verweerder in een lastige bewijspositie verkeerden en dat verweerder met zijn e-mail van 7 november 2017 het belang van zijn cliënten heeft beoogd te dienen. Voorts zien de beschuldigingen jegens klager die in de e-mail van 7 november 2017 zijn vervat op de kern van het geschil dat partijen verdeeld houdt. De voorzitter begrijpt dat bepaalde door verweerder namens zijn cliënten ingenomen stellingen - zoals de stelling dat klager tegoeden zou hebben weggemaakt – en het feit dat verweerder contact heeft gezocht met elf klager bekende personen door klager als een ernstige schending van zijn belangen is ervaren. Verweerder dient evenwel de belangen van zijn cliënten behartigen. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan een advocaat dient te voldoen. De voorzitter acht de wijze waarop verweerder heeft gehandeld en zich over klager heeft uitgelaten, niet onnodig grievend. Voorts is niet gebleken dat verweerder wist of had moeten weten dat de beschuldigingen onjuist waren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder niet de grenzen van de hiervoor genoemde vrijheid (zie hiervoor onder paragraaf 4.1) overschreden. Anders dan klager lijkt te veronderstellen is voor het uiten van deze beschuldigingen in de gegeven omstandigheden tot slot niet vereist dat sprake is van een onherroepelijk vonnis. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 25 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 25 juni 2018 verzonden.