Zoekresultaten 14461-14480 van de 44989 resultaten
-
ECLI:NL:TACAKN:2019:68 Accountantskamer Zwolle 18/2250 Wtra AK
- Datum publicatie: 11-10-2019
- Datum uitspraak: 11-10-2019
- ECLI:NL:TACAKN:2019:68
Betrokkene heeft de geconsolideerde en enkelvoudige jaarrekeningen 2011 en 2012 van een holdingvennootschap gecontroleerd en daarbij een goedkeurende verklaring afgegeven. Ook heeft hij een goedkeurende verklaring afgegeven bij de jaarrekening 2011 van de grootaandeelhouder van deze vennootschap. Aan betrokkene wordt onder meer verweten dat zijn controlewerkzaamheden ten aanzien van verschillende jaarrekeningen tekort schoten op het punt van de waardering van activa. De klacht is gedeeltelijk gegrond. Betrokkene heeft ten aanzien van in een van de jaarrekeningen verwerkte activa vastgesteld dat sprake was van twee indicaties voor een bijzondere waardevermindering. Gelet op RJ 121.202 had hij daarom van het management moeten verlangen dat het de realiseerbare waarde hiervan zou bepalen in overeenstemming met de bepalingen van paragraaf RJ 121.3. Niet gebleken is dat betrokkene dit heeft gedaan. Daarnaast heeft betrokkene de goedkeurende controleverklaring bij diezelfde jaarrekening ondertekend voordat hij alle relevante stukken had ontvangen en daarmee in strijd met paragraaf 41 van Standaard 700 van de NV COS gehandeld. De holdingvennootschap heeft een lening verstrekt aan haar grootaandeelhouder die de lening op haar beurt heeft geïnvesteerd in twee vennootschappen in een risicovolle branche. Betrokkene is bij zijn onderzoek naar de waarde van deze investeringen voornamelijk afgegaan op de informatie die het management van de holdingvennootschap hem verstrekte. Gezien zijn constatering dat investeringen in de branche risicovol waren, het feit dat de lening aan de grootaandeelhouder niet schriftelijk was vastgelegd, van materiële omvang was en bovendien uit dividenduitkeringen zou moeten worden afgelost, had hij diepgravend onderzoek moeten doen naar de liquiditeit en solvabiliteit van de bedrijven waarin door de grootaandeelhouder werd geïnvesteerd. Omdat sprake was van objectieve aanwijzingen voor bijzondere waardeverminderingen van de financiële vaste activa bij zowel de holdingvennootschap als de grootaandeelhouder, had betrokkene van het respectieve management moeten verlangen een schatting te maken van de realiseerbare waarde van de financiële vaste activa en op basis daarvan de waardering in de respectieve jaarrekeningen te beoordelen. Dit heeft hij niet gedaan. Schending van het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid (art. 100.4 onder c VGC). Maatregel: berisping
-
ECLI:NL:TNORARL:2019:45 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/353437 KL RK 19-70
- Datum publicatie: 11-10-2019
- Datum uitspraak: 16-09-2019
- ECLI:NL:TNORARL:2019:45
Voor beantwoording van de vraag of klagers wel een afgeleid belang bij de onderhavige klacht hebben, wordt door de kamer het volgende in aanmerking genomen. Klagers hebben ter zitting verklaard de onderhavige klacht mede in te dienen omdat zij aandacht willen vragen voor een sluitende controle van de wilsbekwaamheid bij het opmaken van testamenten door het notariaat in het algemeen en de rol die notarissen daarbij kunnen vervullen, ter voorkoming van mogelijk leed bij nabestaanden. Hoewel het hiervoor genoemde begrip ‘belanghebbende’ ruim moet worden uitgelegd, overweegt de kamer dat de kring van belanghebbenden niet zo wijd is dat een ieder in het kader van het algemeen belang van bescherming van de rechtszekerheid en het vertrouwen in het notariaat een klacht kan indienen. De enkele omstandigheid dat klagers hebben aangevoerd aandacht te vragen voor de wijze waarop het notariaat de wil(sbekwaamheid) van partijen beoordeelt bij het voorbereiden en passeren van notariële akten, en dat zij mogelijk leed bij de nabestaanden willen voorkomen, maakt naar het oordeel van de kamer nog niet dat daarmee een afgeleid belang voor klagers is gecreëerd. Het feit dat een ouder van een (volwassen) kind zich emotioneel verbonden voelt, is - hoe belangrijk en invoelbaar ook - onvoldoende om een rechtstreeks of afgeleid belang vast te kunnen stellen. Een andere directe of indirecte betrokkenheid van klager(s) die aangemerkt zou kunnen worden als een belang van klagers in de zin van artikel 99 lid 1 Wna is naar het oordeel van de kamer niet c.q. onvoldoende aangetoond. De kamer is derhalve van oordeel dat klagers niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt in de zin van voornoemd wetsartikel en acht klagers dus niet ontvankelijk in het eerste klachtonderdeel.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2019:153 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-382 DB/ZWB
- Datum publicatie: 11-10-2019
- Datum uitspraak: 07-10-2019
- ECLI:NL:TADRSHE:2019:153
Niet gebleken dat advocaat bewust een offerte van een niet bij de KvK ingeschreven aannemer heeft meegezonden, met als doel om klager daarmee te misleiden. De kosten die klager heeft moeten maken, vloeien voort uit het geschil tussen partijen. Sommatiebrief was in zakelijke bewoordingen weergegeven en niet nodeloos grievend. Klacht ongegrond
-
ECLI:NL:TAHVD:2019:165 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180289
- Datum publicatie: 11-10-2019
- Datum uitspraak: 07-10-2019
- ECLI:NL:TAHVD:2019:165
Klacht over advocaat wederpartij. Klaagster is een gecertificeerde instelling als bedoeld in art. 1.1 Jeugdwet. Dochter en zoon van moeder zijn onder toezicht van klaagster gesteld en ingevolge een machtiging tot uithuisplaatsing bij grootouders geplaatst. Na omgangsweekeinde bij moeder zijn zij (15 en 13 jaar oud) niet teruggegaan naar grootouders. Terwijl klaagster de mogelijkheid tot herplaatsing/plaatsing elders onderzocht, heeft zij het verblijf bij moeder voorlopig in stand gelaten. Dochter was de beste vriendin van de stiefdochter van verweerder en was daar kind aan huis. Moeder heeft verweerder ingeschakeld omdat zij wilde dat de kinderen bij haar zouden blijven. Toen duidelijk werd dat klaagster daarmee niet instemde, heeft verweerder bij herhaling contact gezocht met klaagster om voor te stellen de zoon bij de ouders van een vriend van de zoon te plaatsen en de dochter bij de zwager en schoonzus van verweerder. Voordat dit contact tot stand was gekomen, heeft klaagster op woensdagmiddag een bezoek aan moeder gebracht om de kinderen op te halen om hen elders te plaatsen, maar zij waren niet aanwezig en hun verblijfplaats was niet bekend. Klaagster heeft de politie daarover geïnformeerd. Toen verweerder later die middag thuis kwam, bleken de dochter en de zoon in zijn woning aanwezig. De buurvrouw van moeder (secretaresse van verweerder) had de zoon - zonder medeweten van verweerder - bij zijn woning afgezet. Kort na zijn thuiskomst heeft de echtgenote van verweerder de zoon naar de ouders van de vriend van de zoon gebracht. De dochter is enkele dagen bij verweerder gebleven en later naar zijn schoonzus en zwager gegaan. Verweerder heeft klaagster niet geïnformeerd over de verblijfplaats van de kinderen en deze is ruim een week niet bekend geweest. Dat verweerder de verblijfplaats niet direct aan klaagster heeft gemeld, acht het hof onjuist. Het beroep van verweerder op zijn geheimhoudingsplicht gaat naar het oordeel van het hof niet op nu de verblijfplaats van de kinderen niet door moeder aan verweerder is toevertrouwd in zijn hoedanigheid van advocaat en de onttrekking van de kinderen aan de zorg van klaagster geen gevolg is van zijn dienstverlening van moeder. Het hof is van oordeel dat verweerder de wettelijke taakuitoefening van klaagster zonder redelijk doel onevenredig heeft belemmerd. Daarbij heeft verweerder zich kennelijk onvoldoende gerealiseerd dat door nauwe persoonlijke banden belangenverstrengeling kan ontstaan, die tot gevolg kan hebben dat een advocaat niet (langer) deugdelijk kan adviseren omdat de vereiste afstand ontbreekt. Ook had het verweerder gesierd als hij in de klachtprocedure eerder openheid van zaken had gegeven en zich daardoor eerder toetsbaar had opgesteld. Het hof vernietigt de beslissing van de raad, verklaart de klacht gegrond en legt aan verweerder een berisping op met veroordeling in de proceskosten.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2019:151 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-352/DB/OB
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 07-10-2019
- ECLI:NL:TADRSHE:2019:151
Advocaat heeft geen sluitende en gespecificeerde declaratie(s) voor door zijn cliënte betaalde voorschotten en evenmin een einddeclaratie verzonden. gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling
-
ECLI:NL:TAHVD:2019:163 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180327
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 06-09-2019
- ECLI:NL:TAHVD:2019:163
Klacht tegen voormalig advocaat. Verweerder is tegen klager opgetreden terwijl klager eerder zijn cliënt was en heeft geweigerd zich te onttrekken aan die zaak. Gelet op de geringe tijd van slechts enkele maanden die was verstreken sinds verweerder en zijn kantoorgenoot klager hadden bijgestaan, had de mogelijke schijn van belangenverstrengeling verweerder ervan moeten weerhouden om tegen klager op te treden. Onenigheid over openstaande facturen alsook een eventuele procedure daarover levert op zichzelf geen (schijn van) belangenverstrengeling op. De kantoorgenoot van verweerder heeft in de incassoprocedure onder de nieuwe cliënt echter derdenbeslag gelegd op een vordering van klager op de nieuwe cliënt. Vervolgens is, met steun van de nieuwe cliënt, het faillissement van klager aangevraagd. Het hof stelt vast dat verweerder zich willens en wetens in deze situatie heeft begeven, waarbij niet is vast te stellen welke informatie, op welk moment, van wie afkomstig is geweest. Verweerder heeft onder meer aangevoerd dat klager pas in een zeer laat stadium is gaan klagen over zijn optreden voor de nieuwe cliënt. Het hof overweegt dat het tijdstip van klagen op zichzelf niet afdoet aan de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de verweten gedraging. Bij het bepalen van de strafmaat had echter rekening moeten worden gehouden met de aard en inhoud van de tussen partijen gevoerde intensieve (schikkings)onderhandelingen en de in de tussenliggende periode tussen hen gevoerde procedure(s), waarin over het optreden van verweerder voor de nieuwe cliënt niet is geklaagd. Gedeeltelijke vernietiging beslissing van de raad (voor zover deze ziet op de oplegging van een maatregel). Klacht gegrond, geen maatregel.
-
ECLI:NL:TNORSHE:2019:23 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/15 en SHE/2018/35
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 16-09-2019
- ECLI:NL:TNORSHE:2019:23
Kern van de klacht is dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende te onderzoeken of de zus wilsbekwaam was toen hij zijn notariële werkzaamheden voor haar verrichtte in de periode van 2007 tot en met 2013. Een redelijke uitleg van artikel 99 lid 21 Wna brengt met zich dat de vervaltermijn pas begint te lopen, zodra van dat nalaten op enige wijze aan klaagster blijkt. Uit de brief van de advocaat van klaagster aan de oud-notaris van 27 februari 2015 kan naar het oordeel van de kamer slechts worden afgeleid dat klaagster uiterlijk op 27 februari 2015 kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van de door de oud-notaris verrichte werkzaamheden voor de zus. Daaruit volgt echter niet zonder meer dat klaagster op 27 februari 2015 ook kennis heeft genomen of redelijkerwijs kennis had kunnen nemen van het vermeende nalaten van de oud-notaris met betrekking tot het onderzoek naar de wilsbekwaamheid van de zus. Niet valt uit te sluiten dat klaagster pas door kennisneming van het medisch dossier van de zus op 14 augustus 2015 bekend is geraakt met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. In de toen verkregen informatie - over de volgens klaagster zeer gebrekkige gezondheidstoestand van de zus - ziet klaagster grond voor haar stelling dat de oud-notaris heeft nagelaten voldoende onderzoek te doen naar de wilsbekwaamheid van de zus. Ter zitting is niet gebleken dat klaagster eerder dan op 14 augustus 2015 bekend is geworden met de gezondheidstoestand van de zus in de periode van 2007 tot en met 2013. Gelet op het vorenstaande kan niet worden vastgesteld dat de klachttermijn eerder is aangevangen dan op 14 augustus 2015. Dit betekent dat de klacht, die op 28 februari 2018 bij de kamer is binnengekomen, tijdig is ingediend. Klaagster is dus ontvankelijk in haar klacht. De klacht wordt vervolgens ongegrond verklaard, omdat: - de oud-notaris naar het oordeel van de kamer kon en mocht concluderen dat de zus wilsbekwaam was om de in de periode van september 2007 tot en met oktober 2013 gepasseerde aktes te ondertekenen; - de oud-notaris naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door zich op zijn geheimhoudingsplicht te beroepen.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:258 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.073
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:258
Klacht tegen huisarts. Klager heeft verweerster om een bloedonderzoek en om een doorverwijzing naar een internist gevraagd. Verweerster heeft aangegeven het niet zinvol te achten zonder directe hulpvraag bloedonderzoek te verrichten en klager een gesprek met een praktijkondersteuner aangeboden. Klager verwijt verweerster – kort gezegd – dat zij geen bloedtest heeft aangevraagd en klager niet serieus heeft genomen. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2019:50 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1918
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZREIN:2019:50
Klacht van nabestaanden tegen huisarts na overlijden patiënte deels gegrond. In de laatste maand voor het overlijden bestond om meerdere redenen aanleiding voor verder onderzoek naar de lichamelijke klachten en een mogelijke depressie bij patiënte. Weliswaar had patiënte herhaaldelijk aangegeven geen onderzoek en/of behandeling meer te wensen, gegeven dat verweerder dacht aan een mogelijke depressie (in welk geval de uitlatingen van patiënte onder invloed van ziekte zouden kunnen zijn gedaan) en hij daarnaast ook andersluidende signalen van zowel patiënte zelf als haar dochters ontving, mocht van hem meer regie worden verwacht. Waarschuwing.
-
ECLI:NL:TADRSHE:2019:152 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-031/DB/ZWB
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 07-10-2019
- ECLI:NL:TADRSHE:2019:152
Klacht over advocaat in zijn hoedanigheid van deken. Bij de behandeling van een gezamenlijke klacht van klager en de advocaat van klager heeft de deken zich onvoldoende rekenschap gegeven van het eigen klachtrecht van klager. De deken heeft bij herhaling gepoogd te bemiddelen, ondanks dat klager meerdere malen te kennen had gegeven dat hij geen bemiddeling wenste. Gelet op de namens klager gegeven toelichting heeft de deken zich onnodig grievend uitgelaten over de aankondiging dat klager een bemiddelingsgesprek niet zou bijwonen. Verweerder is jegens klager voorbijgegaan aan de heersende tuchtrechtelijke jurisprudentie over het overleggen van confraternele correspondentie. gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:252 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.433
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:252
Klacht tegen psychiater. Klaagster is verwezen naar een behandelcentrum met de vraag of zij geïndiceerd was voor behandeling aldaar. De klacht houdt in dat de psychiater, destijds aios, tezamen met een andere psychiater (eveneens aangeklaagd), een onjuiste diagnose heeft gesteld en zijn bevindingen heeft neergelegd in een brief die inhoudelijk onjuist is. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert dat het recht om een klacht in te dienen door verjaring is vervallen en dat de klacht niet-ontvankelijk is. Ten overvloede overweegt dat college dat de psychiater zorgvuldig heeft gediagnosticeerd en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft vervolgens de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt dat de bevoegdheid tot het indienen van een klacht door verjaring is vervallen. Het onderzoek was reeds afgerond en de vraag van de verwijzer was beantwoord. De latere brief aan de verwijzer was in dit geval een louter administratieve handeling. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing omdat hierin de klacht is afgewezen en verklaart klaagster alsnog niet‑ontvankelijk in haar klacht.
-
ECLI:NL:TAHVD:2019:164 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180343W
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 23-09-2019
- ECLI:NL:TAHVD:2019:164
Wraking. Artikel 513 Sv bepaalt dat het wrakingsverzoek dient te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag worden gelegd aan de verzoeker bekend zijn geworden. Verzoeker baseert zijn verzoek op hetgeen ter zitting van 28 juni 2019 heeft plaatsgevonden. Een week later heeft verzoeker zijn verzoek ingediend. Verzoeker heeft toegelicht dat hij kapot was van de zitting en enige tijd nodig had om te beseffen wat er was gebeurd. Het hof acht de termijn van een week waarbinnen het verzoek is gedaan in het licht van deze omstandigheden voldoende tijdig. Het verzoek is dus ontvankelijk. Naar het oordeel van het hof zijn geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade heeft geleden. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of verweerders zich ter zitting achter verweerster hebben geschaard. Anders dan verzoeker heeft gesteld is verzoeker niet vergeleken met een moordenaar. Dat verweerders verzoeker niet zouden hebben begrepen is het hof niet gebleken. Dat verweerders ondeskundig dan wel onwetend waren is het hof evenmin gebleken, nog daargelaten dat die grond op zichzelf beschouwd geen reden voor wraking kan zijn. Tot slot levert ook het verloop van de zitting als blijkend uit het proces-verbaal geen aanwijzingen op voor het oordeel dat verweerders ten opzichte van verzoeker vooringenomen waren, althans dat de bij verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het wrakingsverzoek is ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:253 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.434
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:253
Klacht tegen psychiater. Klaagster is verwezen naar een behandelcentrum met de vraag of zij geïndiceerd was voor behandeling aldaar. De klacht houdt in dat de psychiater, tezamen met (destijds) een aios (eveneens aangeklaagd), een onjuiste diagnose heeft gesteld en zijn bevindingen heeft neergelegd in een brief die inhoudelijk onjuist is. Het Regionaal Tuchtcollege concludeert dat het recht om een klacht in te dienen door verjaring is vervallen en dat de klacht niet-ontvankelijk is. Ten overvloede overweegt dat college dat de psychiater zorgvuldig heeft gediagnosticeerd en geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft vervolgens de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege bevestigt dat de bevoegdheid tot het indienen van een klacht door verjaring is vervallen. Het onderzoek was reeds afgerond en de vraag van de verwijzer was beantwoord. De latere brief aan de verwijzer was in dit geval louter een administratieve handeling. Het Centraal Tuchtcollege vernietigt de bestreden beslissing omdat hierin de klacht is afgewezen en verklaart klaagster alsnog niet‑ontvankelijk in haar klacht.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:254 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2018.444
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:254
Klacht tegen apotheker. Door de apotheek, waarvan de apotheker mede-eigenaar is, is op enig moment een medicijn tegen Parkinson in en te lage dosering aan klager verstrekt. Klager heeft de apotheek aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade. Naar aanleiding hiervan heeft de apotheker aan klager dan wel diens jurist verschillende brieven en e-mails gestuurd. Klager verwijt de apotheker dat hij in strijd heeft gehandeld met de voor hem geldende zorgvuldigheidsnormen en gedragsregels en grensoverschrijdend heeft gehandeld, omdat hij 1) klager onheus heeft bejegend door het nalaten van het tijdig indienen van een schadeclaim en het doen alsof hij deze claim reeds had gemeld bij zijn verzekeringsmaatschappij en rechtsbijstandverzekering, terwijl dat niet het geval bleek te zijn, en 2) alle correspondentie met betrekking tot de schadeclaim op zijn privéadres heeft bewaard, terwijl het gaat om vertrouwelijke gegevens die zich er niet voor lenen om in een privéomgeving bewaard te worden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft beide klachtonderdelen gegrond verklaard en aan de apotheker de voorwaardelijke maatregel van schorsing van de inschrijving in het BIG-register voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verklaart in beroep klachtonderdeel 2 alsnog ongegrond, en verwerpt – met instandhouding van de in eerste aanleg opgelegde maatregel – het beroep van de apotheker voor het overige.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:255 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.002
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:255
Klacht tegen een huisarts. Klaagster meldt zich bij de huisarts met oedeem en krachtverlies aan beide onderbenen. De huisarts heeft klaagster verwezen naar een internist en dermatoloog. Klaagster wordt nadien in overleg met de huisarts tweemaal per week gezwachteld bij de huisartsassistente. Na een val worden op de SEH van het ziekenhuis op de CT-thorax bilaterale longembolieën gezien en uit de MRI blijkt een goedaardige tumor (meningeoom) die drukt op het ruggenmerg. Bij een operatie hieraan loopt klaagster een gedeeltelijke dwarslaesie op. Klaagster verwijt de huisarts dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld, waardoor zij blijvend invalide is geraakt. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt vervolgens het beroep van klaagster.
-
ECLI:NL:TGZRAMS:2019:196 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2019/200
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZRAMS:2019:196
Klaagster verwijt verweerster, huisarts, dat zij geen dan wel onjuiste zorg verleend. Zo zou verweerster (onder meer) ten onrechte geen spoedvisite in verband met heftige buikklachten bij klaagster hebben afgelegd, haar ten onrechte niet heeft doorverwezen toen klaagster kampte met lichtsensaties in haar ogen, zonder klaagster toestemming het CIZ heeft gevraagd om een uitbreiding van de zorgindicatie en ten onrechte klaagster wil doorverwijzen naar het geriatrieteam. Klaagster is het vertrouwen verloren in verweerster en is nu aangewezen op de SEH of de HAP wanneer de collega van verweerster niet aanwezig is in de praktijk. Verweerster voert verweer. Naar het oordeel van het college is de klacht in al haar onderdelen kennelijk ongegrond.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2019:48 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1904
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZREIN:2019:48
Medisch dossier van klager is na beëindiging praktijk van huisarts niet terechtgekomen bij diens praktijkopvolger, ook niet bij de nieuwe huisarts van klager, en dus niet correct overgedragen conform de KNMG-richtlijn. Verweerder heeft hiervoor geen verklaring gegeven, geen poging gedaan het dossier te (helpen) reconstrueren, klager met een kluitje in het riet gestuurd en zich niet toetsbaar opgesteld. Belangen klager ernstig verwaarloosd. Klacht gegrond, berisping.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:256 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.060
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:256
Verweerder, fysiotherapeut, is eigenaar van een fysiotherapiepraktijk met drie vestigingen. Klaagster werd door een andere in de praktijk werkzame fysiotherapeut behandeld met de methode genaamd ‘Muscle activation’. Deze andere fysiotherapeut heeft op enig moment de arbeidsovereenkomst met verweerder opgezegd. Onderdeel van die arbeidsovereenkomst was een concurrentie- en relatiebeding voor de periode van twee ja na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Klaagster verwijt verweerder dat hij in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg heeft gehandeld, door vast te houden aan het concurrentiebeding met zijn voormalige werknemer. Zij stelt dat de vrije keuze van zorgverlener voor haar in het geding is gekomen nu zij niet meer behandeld kan worden door de voormalige werknemer van verweerder. Het Regionaal Tuchtcollege heeft deze klacht afgewezen. Klaagster heeft voorts geklaagd over het feit dat verweerder eventuele hervatting van de behandeling afhankelijk heeft gesteld van het intrekken van de tuchtklacht. Ook dat klachtonderdeel is door het Regionaal Tuchtcollege afgewezen. Klaagster heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld. De fysiotherapeut heeft incidenteel beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover klaagster ontvankelijk is verklaard in haar klacht. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het incidenteel beroep en verklaart de klacht van klaagster met betrekking tot het vasthouden aan het concurrentie- en relatiebeding alsnog gegrond, maar legt aan de fysiotherapeut op dat punt geen maatregel op. Een niet door het Regionaal Tuchtcollege behandeld klachtonderdeel inzake een tussen partijen gevoerd telefoongesprek wordt door het Centraal Tuchtcollege afgewezen. Het klachtonderdeel betreffende het afhankelijk stellen van verdere behandeling van het intrekken van de tuchtklacht wordt gegrond verklaard. Ter zake wordt aan verweerder een waarschuwing opgelegd.
-
ECLI:NL:TGZREIN:2019:49 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Eindhoven 1990
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZREIN:2019:49
Klacht van echtgenote van overleden patiënt tegen huisarts betreft (avond)visite vanuit huisartsenpost. Het college acht aannemelijk dat in aanwezigheid verweerder de gemeten temperatuur 30.2 graden Celsius is geweest. Alleen al daarom, maar zeker in combinatie met het (afwijkend) klinisch beeld, had verweerder patiënt naar ziekenhuis moeten insturen. Mede gelet op wisseling van dienst op huisartsenpost kort na de visite van verweerder is ook het noteren van een onjuiste temperatuur (36 graden) in het medisch dossier onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar. Verweerder heeft zich niet toetsbaar opgesteld. Klacht gegrond, berisping.
-
ECLI:NL:TGZCTG:2019:257 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2019.072
- Datum publicatie: 10-10-2019
- Datum uitspraak: 10-10-2019
- ECLI:NL:TGZCTG:2019:257
Klacht tegen huisarts. De kinderen van klager zijn op enig moment onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst. Klager verwijt verweerder dat hij nalatig is geweest met betrekking tot het weghalen van de kinderen van klager en geen aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en van het feit dat kinderen van klager door derden zijn misbruikt. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.