ECLI:NL:TADRSHE:2019:152 Raad van Discipline 's-Hertogenbosch 19-031/DB/ZWB

ECLI: ECLI:NL:TADRSHE:2019:152
Datum uitspraak: 07-10-2019
Datum publicatie: 10-10-2019
Zaaknummer(s): 19-031/DB/ZWB
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over advocaat in zijn hoedanigheid van deken. Bij de behandeling van een gezamenlijke klacht van klager en de advocaat van klager heeft de deken zich onvoldoende rekenschap gegeven van het eigen klachtrecht van klager. De deken heeft bij herhaling gepoogd te bemiddelen, ondanks dat klager meerdere malen te kennen had gegeven dat hij geen bemiddeling wenste. Gelet op de namens klager gegeven toelichting heeft de deken zich onnodig grievend uitgelaten over de aankondiging dat klager een bemiddelingsgesprek niet zou bijwonen. Verweerder is jegens klager voorbijgegaan aan de heersende tuchtrechtelijke jurisprudentie over het overleggen van confraternele correspondentie. gegrond, waarschuwing, kostenveroordeling

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch

van 7 oktober 2019

in de zaak 19- 031/DB/ZWB

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde :

over:

verweerder

1                    Verloop van de procedure

1.1      De ( plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 23 maart 2018 de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant aangewezen voor onderzoek van een  klacht van klager over verweerder.

1.2      Per e-mail aan de raad van 17 januari 2019 met kenmerk K18-035, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de e-mail van de deken van 17 januari 2019, met bijlagen;

-     de e-mail van 11 augustus 2019 van de gemachtigde van klager, met bijlagen;

-     de e-mail van 21 augustus 2019 van de gemachtigde van klager.  

2                 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1     Op 10 november 2017 heeft de (voormalig) advocaat van klager mede namens klager bij verweerder een klacht ingediend over mr. X. De klacht had betrekking op het overleggen van confraternele correspondentie in een procedure en het informeren van de rechter over schikkingsonderhandelingen. Mr X heeft op 15 november 2017 geantwoord op de klacht. Verweerder heeft bij brief van 20 november 2017 aan de advocaat van klager en mr. X geschreven dat een bemiddelingsgesprek hem, gelet op de hem toegezonden stukken, zinvol leek. De advocaat van klager heeft verweerder per faxbrief van 21 november 2017 bericht dat klager de mogelijkheid tot bemiddeling afwees en dat zij niet over een mandaat beschikte om namens hem aan een bemiddelingsgesprek deel te nemen. De advocaat van klager gaf voorts te kennen dat zij in haar hoedanigheid van klaagster wel bereid was een bemiddelingsgesprek aan te gaan. Verweerder schreef bij brief van 23 november 2017 het volgende aan de advocaat van klager en mr. X: “Ik heb van mijn secretaresse begrepen dat een overleg binnen een tijdsbestek van drie weken niet mogelijk is. Nu daarnaast (klager) niet bereid is om aan een bemiddelingsgesprek deel te nemen, lijkt mij een dergelijk gesprek weinig zinvol. De schriftelijke procedure wordt derhalve voortgezet. Ik stel (naam advocaat van klager) in de gelegenheid te repliceren (…)”. De advocaat van klager heeft op 30 november 2017 haar repliek in de klachtzaak tegen mr. X toegezonden aan verweerder.  Op 7 december 2017 heeft overleg tussen de advocaat van klager en mr X plaatsgevonden. Tijdens dit overleg zijn de voorwaarden besproken waaronder klager en de advocaat van klager bereid waren de klacht tegen mr. X in te trekken. De advocaat van klager heeft de gestelde voorwaarden per e-mail van 7 december 2017 aan het kantoor van mr. X bevestigd. Mr. X kon zich niet vinden in de gestelde voorwaarden. De kantoorgenote van mr. X heeft vervolgens op 14 december 2017 namens mr. X  gedupliceerd. Verweerder schreef bij brief van 15 december 2017 het volgende aan de advocaat van klager en mr. X:

“In goede orde ontving ik de brief van (kantoorgenote van mr. X) van 14 december 2017 met bijlage. Zij zond (advocaat klager) gelijktijdig een kopie, zodat ik haar met de inhoud daarvan bekend veronderstel.

De standpunten over en weer zijn thans voldoende toegelicht. Ik zal de klacht nader onderzoeken en mijn bevindingen daarover geven. Ik streef ernaar dit binnen acht weken na heden te doen (…)”.

2.2     Verweerder schreef bij brief van 23 januari 2018 het volgende aan de advocaat van klager en mr. X:

“In goede orde ontving ik de brief van (kantoorgenote van mr. X) van 14 december 2017. Zij zond (advocaat klager) rechtstreeks een kopie zodat ik haar daarmee bekend veronderstel.

 Ik begrijp uit de brief van (kantoorgenote van mr. X) dat er overleg tussen (de advocaat van klager) en (mr. X) heeft plaatsgevonden. Gaarne verneem ik de uitkomst van dit overleg.

Voor het geven van mijn bevindingen aan u, zoals verwoord in mijn brief van 15 december 2017, nodig ik u uit voor een bespreking op mijn bureau. Dit mede gelet op het bepaalde in gedragsregel 17. Graag ontvang ik daartoe uw verhinderdata voor de komende vier weken”.

2.3     De advocaat van klager berichtte bij e-mail van 26 januari 2018 verweerder dat klager voor werkzaamheden in het buitenland verbleef en dat zijn terugkeer niet binnen vier weken zou zijn. De advocaat van klager heeft de e-mail van 24 januari 2018 van de gemachtigde van klager aan haar als bijlage bij haar voormelde e-mail bijgevoegd en tevens haar eigen verhinderdata aan verweerder doorgegeven. In die e-mail van 24 januari 2018 schrijft de gemachtigde van klager onder meer: “(Klager) is als militair langdurig uitgezonden voor een missie naar (…) en heeft mij in deze kwestie gemachtigd om voor hem als woordvoerder op te treden. Vanwege deze uitzending is (klager) niet binnen een redelijke termijn in de gelegenheid om bij het voorgestelde gesprek, om de bevindingen van (verweerder) aan te horen, fysiek aanwezig te zijn. Het is om die reden dat ik, in casu (klager), dan ook de bevindingen van (verweerder) op schrift wens(t) te ontvangen”.

2.4     Verweerder schreef per e-mail van 31 januari 2018 het volgende aan de advocaat van klager en het kantoor van mr. X: “Met inachtneming van de door u opgegeven verhinderdata heb ik een bespreking gepland op dinsdag 20 februari 2018 om 10.00 uur. Dit gesprek zal plaatsvinden op het Bureau van de Orde(…). Ik begrijp dat de cliënt van (advocaat klager), die in deze ook klager is, niet bij de bespreking aanwezig kan zijn. Ik betreur dat. De bespreking is er op gericht om in het kader van het door mij te verrichten onderzoek nadere informatie te verkrijgen, waarna ik in het geval partijen er niet anderszins uitkomen ten behoeve van de Raad van Discipline een visie zal opstellen. Ik heb die visie uiteraard ten behoeve van de cliënt van (advocaat klager) niet voor de bespreking gereed. Dat kan ook niet, omdat ik u nog wil horen. Dat de cliënt van (advocaat klager) daar geen gebruik van wil maken, is zijn keus“.

2.5      De advocaat van klager heeft haar klacht tegen mr. X bij brief van 12 februari 2018 ingetrokken. Zij heeft de klacht namens klager voortgezet. Zij schreef voorts geen toestemming te hebben om tijdens de bespreking op 20 februari 2018 namens klager aanwezig te zijn. De advocaat van klager schreef verder onder meer het volgende: ”Ik vertrouw erop dat u begrip zult hebben voor mijn standpunt dat ik gezien de door cliënt opgelegde beperking mij niet vrij voel om deel te nemen aan de bespreking. Namens cliënt verzoek ik u daarom ook nadere informatie schriftelijk op te vragen.“

2.6     Verweerder schreef per e-mail van 14 februari 2018 aan de advocaat van klager en het kantoor van mr. X onder meer het volgende: “Ik bevestig hierbij dat (advocaat klager) de klacht tegen (mr. X) heeft ingetrokken. De cliënt van (advocaat klager), (klager), handhaaft zijn klacht tegen (mr. X). Nu (klager) heeft aangegeven aan (advocaat klager) geen toestemming te geven om namens hem aanwezig te zijn tijdens de bespreking van 20 februari a.s., zal ik de klachtbehandeling schriftelijk voortzetten.

Ik ben thans voldoende geïnformeerd. Ik zal de klacht onderzoeken en mijn bevindingen daarover geven. Ik streef ernaar om dit binnen acht weken na heden te doen. (…)

Tot slot deel ik u mede dat ik de cliënt van (advocaat klager), althans zijn gemachtigde antwoord wil geven op zijn vragen in zijn e-mail aan (advocaat klager) van 24 januari 2018. Dit staat naar mijn oordeel buiten de behandeling van de klacht tegen (mr. X)”.

2.7     Verweerder heeft bij brief van 5 maart 2018 aan de gemachtigde van klager onder meer het volgende geschreven: “Ik betreur het dat een door mij op 20 februari 2018 geplande bespreking geen doorgang heeft gevonden. Ik had van die gelegenheid (ook) gebruik willen maken om te bezien of het geschil zich zou lenen voor een minnelijke regeling. Dit temeer daar de klacht van (klager) betrekking heeft op het in de procedure overleggen van confraternele correspondentie en ik mij afvraag of de klacht van (klager) in deze stand kan houden. (Klager) is immers geen advocaat en de gedragsregel over het overleggen van confraternele correspondentie betreft uitsluitend advocaten. Het is overigens de Raad van Discipline die hierover een oordeel moet geven. Ik laat aan u over of u thans alsnog een bespreking wenst.

Ik ontving van (advocaat van klager) uw e-mail van 24 januari 2018 aan (advocaat van klager). Ik had de inhoud daarvan ook graag met u tijdens het beoogde overleg besproken, doch nu de bespreking geen doorgang heeft gevonden, lijkt het mij correct om alsnog op de inhoud van voormelde e-mail in te gaan. (…)

U heeft mij in de hierboven bedoelde e-mail van 24 januari 2018 aangegeven dat het overleg tussen (advocaat klager) en (mr. X) niet tot overeenstemming heeft geleid, “daar door (mr. X) klaarblijkelijk geen bereidheid bestond om aan de door (klager) gestelde voorwaarden te voldoen”. Ik heb kennis genomen van voormeld voorstel en vraag mij af of dit een voorstel is dat een behoorlijk advocaat betaamt. Ik meen van niet. Ik zal daarover nog separaat met uw (voormalig) advocaat contact opnemen (…).”

3                 KLACHT

3.1      De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:  

1.   heeft aangedrongen op bemiddeling, terwijl klager duidelijk had aangegeven dat hij daarop geen prijs stelde,

2.   heeft gelogen over het doel van de bespreking, zoals aangekondigd bij brief van 23 januari 2018,

3.   zich badinerend en intimiderend heeft uitgelaten in zijn e-mail van 31 januari 2018,

4.   geen transparante klachtbehandeling heeft nagestreefd door zonder medeweten van klager met de beklaagde advocaat te spreken over de tegen haar ingediende klacht,

5.   de advocaat van klager heeft geïntimideerd, waarna zij zich als advocaat van klager heeft onttrokken,

6.   de advocaat van klager, zonder haar medeweten, bij klager in een negatief daglicht heeft geplaatst,

7.   leugenachtige standpunten heeft ingenomen en daarmee blijk heeft gegeven van gebrek aan juridische kennis,

8.   in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij verplicht was een dekenvisie op te stellen alvorens de klacht kon worden toegezonden aan de raad van discipline.

4                VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

4.1     Verweerder betwist dat hij met zijn brief van 31 januari 2018 intimiderend dan wel badinerend is geweest. Verweerder heeft in die brief enkel aangegeven te betreuren dat klager niet bij de bespreking aanwezig kon zijn. Het is aan een deken om te beslissen om een bespreking met partijen te beleggen. Een dergelijke bespreking is er niet alleen om te bezien of een minnelijke schikking mogelijk is (bemiddelen), maar is er ook op gericht nadere informatie van partijen te verkrijgen. Verweerder heeft bij brief van 5 maart 2018 aan de gemachtigde van klager uitgelegd waarom hij een bespreking zinvol achtte. Hij heeft in die brief ook getracht antwoord te geven op de vragen van de gemachtigde van klager in zijn    e-mail van 24 januari 2018 aan de advocaat van klager.

4.2     De klacht is in behandeling genomen conform de ‘Leidraad houdende regels inzake dekenale klachtenbehandeling’. In het kader van die leidraad heeft een deken de vrijheid om te bepalen hoe hij het onderzoek naar een klacht inricht. Verweerder heeft de klacht van klager over mr. X op een juiste, zorgvuldige en gebruikelijke manier behandeld en onderzocht. De raad van discipline Den Haag verlangt dat de deken een visie opstelt met daarin zijn bevindingen over de klacht. Nadat een visie is gegeven, kan de klager vragen de klacht voor te leggen aan de Raad van Discipline. De afronding van het onderzoek (waaronder het geven van een visie over de klacht) is door de opvolger van verweerder ter hand genomen.

4.3     Dat de advocaat van klager de klacht tegen mr. X heeft ingetrokken is een keuze van die advocaat geweest. Er heeft daaraan voorafgaand geen intimiderend gesprek tussen verweerder en die advocaat plaatsgevonden.

4.4     Verweerder heeft niet inhoudelijk over de klacht met mr. X gesproken. Evenmin heeft hij geprobeerd de advocaat van klager zwart te maken bij klager. Verweerder heeft klager enkel bericht dat de door de advocaat van klager geformuleerde voorstellen tot intrekking van de klacht tegen mr. X voorstellen zijn die een behoorlijk advocaat niet betaamt. De advocaat van klager had mr. X immers in de positie gebracht dat zij haar eigen belangen zou moeten laten prevaleren boven de belangen van haar cliënt door de civiele procedure van haar cliënt in te trekken. Verweerder heeft klager enkel bericht zijn advocaat daarop aan te zullen spreken. Ook dat behoort tot de taak van een deken. Er was geen sprake van vooringenomenheid.

4.5     Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de ontvankelijkheid van de klacht. Hij heeft zich enkel afgevraagd welk belang klager nog bij de voortzetting van de klacht had, nu deze betrekking had op het overleggen van confraternele correspondentie en de klacht door zijn advocaat inmiddels was ingetrokken. Verweerder heeft daarbij ook aangegeven dat het aan de raad van discipline was om daarover te oordelen.

4.5     De raad van discipline verlangt een dekenstandpunt alvorens het dossier naar de raad wordt doorgezonden. Indien de deken geen dekenstandpunt inneemt wordt het dossier aan de deken geretourneerd.

5                 BEOORDELING

5.1      De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken. De voorzitter stelt voorop dat het in de advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en een behoorlijke beroepsuitoefening beoogt te waarborgen. De advocaat die zijn taak als deken uitoefent is niet werkzaam in zijn hoedanigheid van advocaat. Het tuchtrecht voor advocaten is op een advocaat die in zijn hoedanigheid van deken handelt alleen dan van toepassing, indien die advocaat zich bij de vervulling van zijn taak als deken zodanig gedraagt dan wel misdraagt, dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van bovenstaand uitgangspunt beoordelen.

Ad onderdelen 1, 3 en 7

5.2       De raad zal de onderdelen 1, 3 en 7 gelet op de onderlinge samenhang gezamenlijk beoordelen.

5.3       Vaststaat dat klager op 21 november 2017 direct na het eerste verzoek van verweerder tot bemiddeling te kennen heeft gegeven geen bemiddelingsgesprek te wensen. De advocaat van klager had aangegeven in haar hoedanigheid van (mede)klaagster wel bereid te zijn tot een bemiddelingsgesprek. Omdat klager niet tot een bemiddelingsgesprek bereid was en een gesprek met de advocaat van klager en mr. X op korte termijn niet mogelijk bleek, heeft verweerder bij brief van 23 november 2017  te kennen gegeven dat de klachtprocedure schriftelijk zou worden voortgezet. Na ontvangst van de re- en dupliek schreef verweerder bij brief van 15 december 2017 aan de advocaat van klager en mr. X de klacht nader te zullen onderzoeken en zijn bevindingen daarover te zullen geven, waarbij hij ernaar streefde dit binnen acht weken te zullen doen. Op 23 januari 2018 zag verweerder desondanks klaarblijkelijk aanleiding om alvorens zijn bevindingen te geven de advocaat van klager en mr. X uit te nodigen voor een bespreking op zijn bureau. De raad stelt vast dat verweerder zowel in zijn brief van 15 december 2017 als in zijn brief van 23 januari 2018 als onderwerp bovenaan de brief enkel de klacht van de advocaat van klager tegen mr. X heeft vermeld. De raad begrijpt dat, zoals door verweerder ter zitting van de raad naar voren is gebracht, verweerder in zijn hoedanigheid van deken aanleiding zag om, gelet op het feit dat er sprake was van een klachtzaak tussen twee advocaat-stagiaires, waarbij verweerder zich zorgen maakte over de wijze waarop zij met elkaar omgingen, met het oog op de naleving van gedragsregel 17 met beide advocaat-stagiaires een gesprek aan te gaan. Naar het oordeel van de raad is verweerder daarbij ten onrechte voorbijgegaan aan het eigen klachtrecht van klager. Nu klager reeds op 21 november 2017 te kennen had gegeven een bemiddelingsgesprek niet op prijs te stellen, had van verweerder verwacht mogen worden, dat hij, zoals hij in zijn brieven van 23 november en 15 december 2017 ook had geschreven, de klacht van klager verder schriftelijk had afgerond. Dat verweerder, zoals door hem ter zitting van de raad is verklaard, andere redenen had om op een gesprek tussen de advocaat van klager en mr. X aan te (blijven) dringen, maakt dit niet anders. Het had op de weg van verweerder gelegen om de klachtzaak van klager binnen de door hem zelf gestelde termijn van acht weken schriftelijk af te ronden.

5.4       De advocaat van klager heeft in reactie op de brief van verweerder van 23 januari 2018 bericht dat klager niet bij een bespreking aanwezig kon zijn wegens verblijf in het buitenland, waarbij zij een afschrift van de e-mail van klager aan haar van 24 januari 2018 aan verweerder heeft toegezonden. Naar het oordeel van de raad moet uit de reactie van verweerder van 31 januari 2018, waarin hij stelde te betreuren dat klager niet bij de bespreking aanwezig zou zijn, worden afgeleid dat, hoewel hij hierover zelf geen duidelijkheid had gegeven, de uitnodiging van 23 januari 2018 klaarblijkelijk ook voor klager was bedoeld. Verweerder heeft ter zitting van de raad desgevraagd verklaard dat hij heeft aangedrongen op een bespreking, ook om informatie in te winnen met het oog op het indienen van een dekenbezwaar. De raad begrijpt dat verweerder met het oog op zijn taak als deken om toezicht te houden op een behoorlijke beroepsuitoefening door advocaten in zijn arrondissement, te meer waar het een klachtzaak tussen twee advocaat-stagiaires betrof, aanleiding zag tot een gesprek met beide advocaat-stagiaires. Dat liet echter onverlet dat er, naast de onderlinge klachtzaak tussen twee advocaat-stagiaires, tegelijkertijd sprake was van een zelfstandige klacht van klager die om een schriftelijke voortzetting van de klachtbehandeling vroeg. De raad begrijpt de reactie van verweerder in zijn brief van 31 januari 2018 aan de advocaat van klager ten aanzien van de verhindering van klager dan ook niet. Klager had reeds op 21 november 2017 te kennen gegeven geen bemiddelingsgesprek te willen, verweerder had klager in zijn brief van 23 januari 2018 niet uitdrukkelijk voor een gesprek uitgenodigd, het gesprek was gericht op de onderlinge verhouding tussen de twee advocaat-stagiaires en uit de aan verweerder toegezonden e-mail van 24 januari 2018 van klager aan zijn advocaat bleek dat verweerder in zijn functie van beroepsmilitair noodzakelijkerwijs in het buitenland verbleef. In acht nemende dat:

·         klager reeds op 21 november 2017 te kennen had gegeven geen bemiddelingsgesprek te willen,

·         verweerder klager in zijn brief van 23 januari 2018 niet uitdrukkelijk voor een gesprek had uitgenodigd,

·         het gesprek was gericht op de onderlinge verhouding tussen de twee advocaat-stagiaires, en

·         uit de aan verweerder toegezonden e-mail van 24 januari 2018 van klager aan zijn advocaat bleek dat verweerder in zijn functie van beroepsmilitair noodzakelijkerwijs in het buitenland verbleef,

was de toevoeging dat het de eigen keuze van klager was om niet bij de bespreking aanwezig te zijn onjuist en tevens onnodig grievend. 

5.5       De raad stelt vast dat verweerder in zijn brief van 5 maart 2018 aan klager opnieuw heeft geschreven  te   betreuren dat de door hem op 20 februari 2018 geplande bespreking geen doorgang had gevonden, omdat hij van die gelegenheid (ook) gebruik had willen maken om te bezien of het geschil zich zou lenen voor een minnelijke regeling. Hoewel klager op 21 november 2017 en 24 januari 2018 reeds te kennen had gegeven geen bemiddelingsgesprek te willen, heeft verweerder klager opnieuw betrokken in zijn poging om te komen tot een bemiddelingsgesprek. Verweerder voegde hier nog aan toe dat dit te meer gold omdat hij zich afvroeg of de klacht van klager wel stand zou houden omdat deze betrekking had op confraternele correspondentie, klager  geen advocaat is en de gedragsregel over het overleggen van confraternele correspondentie uitsluitend advocaten betreft. Verweerder ging hiermee voorbij aan de heersende tuchtrechtelijke jurisprudentie en heeft klager aldus onjuist geïnformeerd. Dat verweerder heeft gesteld dat uiteindelijk de raad van discipline hierover een oordeel geeft maakt dit niet anders.

5.6       De raad is van oordeel dat  verweerder zich bij de behandeling van de klacht van klager en de advocaat van klager tegen mr. X onvoldoende rekenschap heeft gegeven van het eigen klachtrecht van klager. Door klager te blijven betrekken in zijn pogingen om te komen tot een bemiddelingsgesprek tussen de twee advocaat-stagiaires is de behandeling van de klachtzaak van klager tegen mr. X , ondanks de herhaalde toezeggingen van verweerder (in zijn brieven van 15 december 2017 en 14 februari 2018) de klachtzaak schriftelijk te zullen afronden, nodeloos lang blijven liggen, waardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Hiervan valt verweerder tuchtrechtelijk een verwijt te maken.

5.7       Naar het oordeel van de raad zijn op grond van al het bovenstaande de klachtonderdelen 1, 3 en 7 (voor zover het klachtonderdeel ziet op het blijk geven van gebrek aan juridische kennis) gegrond. Dat verweerder, zoals hem in klachtonderdeel 7 ook wordt verweten, leugenachtige standpunten heeft ingenomen, is niet gebleken.

Ad onderdeel 2

5.8       De raad stelt vast dat verweerder in zijn brief van 23 januari 2018 heeft geschreven dat hij aanleiding zag partijen uit te nodigen voor een bespreking met het oog op gedragsregel 17 en dat hij vervolgens in zijn brief op 31 januari 2018 schreef dat de bespreking erop was gericht om in het kader van het door hem te verrichten onderzoek nadere informatie te verkrijgen. Aldus staat vast dat verweerder in zijn correspondentie meerdere redenen aan de door hem gewenste bespreking ten grondslag heeft gelegd. Hoewel verweerder zich niet steeds eenduidig heeft uitgelaten en de raad begrijpt dat dit bij klager tot verwarring heeft geleid, betekent dit niet dat verweerder zich leugenachtig heeft uitgelaten. Het is immers heel goed mogelijk dat er voor verweerder meerdere redenen ten grondslag hebben gelegen aan zijn verzoek tot een gesprek. Het tweede onderdeel van de klacht is ongegrond.

Ad onderdeel 4

5.9       Nu klager zijn stelling dat verweerder zonder medeweten van klager met mr. X over de klacht heeft gesproken niet met concrete feiten heeft onderbouwd en dit door verweerder wordt betwist zijn de feiten waarop dit onderdeel van de klacht berust niet komen vast te staan. De raad houdt klager ten overvloede voor dat, ook indien was komen vast te staan dat verweerder met mr. X over de klacht zou hebben gesproken, dit niet tot gegrondheid van dit klachtonderdeel zou hebben geleid, aangezien het een deken vrijstaat om met partijen afzonderlijk een gesprek over een bij hem ingediende klacht aan te gaan. Klachtonderdeel 4 is daarmee ongegrond.

Ad onderdeel 5

5.10    Tussen de advocaat van klager en verweerder heeft een gesprek plaatsgevonden. Verweerder betwist de advocaat van klager te hebben geïntimideerd en klager heeft deze stelling niet met concrete feiten onderbouwd. De gemachtigde van klager heeft ter zitting verklaard niet bekend te zijn met de inhoud van het gesprek tussen verweerder en de advocaat van klager. Derhalve zijn de feiten waarop dit klachtonderdeel berust niet komen vast te staan en zal de raad klachtonderdeel 5 ongegrond verklaren.

Ad onderdeel 6

5.11    De raad overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.12    Voor zover al zou komen vast te staan dat verweerder de advocaat van klager bij klager in een negatief daglicht heeft geplaatst, zou klager hierdoor niet in zijn belang zijn getroffen. Nu klager bij dit onderdeel van de klacht geen eigen belang heeft, zal de raad het zesde onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk verklaren.

Ad onderdeel 8

5.13    Hoewel een deken op grond van de Advocatenwet niet gehouden is om een dekenvisie te geven is het de raad ambtshalve bekend dat tussen de raad van discipline in het arrondissement Den Haag en de dekens in dit arrondissement de interne afspraak is gemaakt dat de deken, alvorens een klacht aan de raad door te sturen, zijn visie op de klacht schriftelijk aan de raad weergeeft. Verweerder heeft klager derhalve ter zake niet onjuist geïnformeerd. Het achtste onderdeel van de klacht is ongegrond.

6                 MAATREGEL

De raad acht de maatregel waarschuwing passend en geboden.

7                 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1     Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde   griffierecht van € 50,00 aan hem vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal   de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 750,00  kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

b)  € 500,00 kosten van de Staat.

7.3     Verweerder moet het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.4     Verweerder moet het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de  klachtonderdelen 1, 3 en 7 ( voor zover dit klachtonderdeel ziet op het blijk geven van gebrek aan juridische kennis) gegrond;

-    verklaart de klachtonderdelen 2, 4, 5, 7 (voor zover dit klachtonderdeel ziet op het innemen van leugenachtige standpunten) en 8 ongegrond;

-   verklaart klachtonderdeel 6 niet-ontvankelijk;

-    legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts , voorzitter, mrs. L.J.G. de Haas en A.A.M. Schutte , leden, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 oktober 2019.

Griffier                                                                                        Voorzitter