ECLI:NL:TGZCTG:2025:91 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2627
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:91 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-05-2025 |
Datum publicatie: | 27-05-2025 |
Zaaknummer(s): | C2024/2627 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ongegronde klacht tegen een fysiotherapeut. Klaagster is gedurende ongeveer 1,5 jaar in een fysiotherapiecentrum behandeld in verband met kaak- en nekklachten aan de voorzijde. De fysiotherapeut is drie keer als vervanger van de vaste behandelaar bij de behandeling van klaagster betrokken geweest. De eerste keer zou hij vanwege spierspanning dry needling hebben uitgevoerd in de wangkauwspier. Klaagster verwijt de fysiotherapeut onder meer dat hij geen informatie heeft gegeven over de uit te voeren behandeling en de risico’s daarvan en de behandeling niet goed heeft uitgevoerd waardoor zij sindsdien dagelijks heftige spierpijn heeft. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht kennelijk ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster tegen deze beslissing. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2627 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
hierna: klaagster,
tegen
C., destijds werkzaam in D., verweerder in beide instanties,
hierna: de fysiotherapeut,
gemachtigde: mr. C.J. van den Ham, werkzaam te Utrecht.
1. Kern van de zaak
1.1 Klaagster is in de periode van september 2020 tot en met januari 2022 in een fysiocentrum behandeld in verband met kaak- en nekklachten aan de voorzijde. De fysiotherapeut is drie keer als vervanger van de vaste behandelaar bij de behandeling van klaagster betrokken geweest. De eerste keer, op 21 oktober 2020, zou hij vanwege spierspanning dry needling hebben uitgevoerd in de masseter (de wangkauwspier). Volgens klaagster heeft zij als gevolg van deze behandeling sindsdien dagelijks heftige spierpijn. Hierdoor zijn haar leven en levensvreugde drastisch aangetast.
1.2 Het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met deze beslissing en zal het beroep verwerpen.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klaagster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle van 4 oktober 2024 met nummer Z2024/6987 (ECLI:NL:TGZRZWO:2024:109). Een afschrift van deze beslissing wordt aan de uitspraak gehecht.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het door het Regionaal Tuchtcollege samengestelde procesdossier, waaronder het medisch dossier van klaagster, het beroepschrift en het verweerschrift in beroep.
2.3 De zaak is op de zitting van 7 april 2025 behandeld. De fysiotherapeut was aanwezig en werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. C.J. van den Ham. Klaagster was om medische redenen zelf niet aanwezig. Op de zitting heeft haar partner E. namens haar het woord gevoerd. De spreekaantekeningen van beide partijen zijn aan het dossier toegevoegd.
3. Feiten
3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat net als het Regionaal Tuchtcollege uit van de volgende feiten.
3.2 Verweerder is sinds 2010 werkzaam als fysiotherapeut en sinds 2011 werkzaam bij F. te D. Hij houdt zich onder meer bezig met dry needling en de behandeling van hoofd- hals-, en nekklachten.
3.3 Klaagster heeft op 17 september 2020 een intake gehad bij een collega van de fysiotherapeut. Uit het medisch dossier volgt dat de hulpvraag van klaagster zag op kaak- en nekklachten aan de voorzijde. Van deze klachten had klaagster al langer (vier jaar) last. Bij klaagster is de anamnese afgenomen waarbij zij heeft aangegeven last te hebben van pijn bij slikken en dat haar klachten gedurende de hele dag aanwezig zijn in de algemeen dagelijkse verrichtingen. Daarnaast is lichamelijk onderzoek verricht. Geconcludeerd is dat er een indicatie was voor fysiotherapie.
3.4 Gezien de klachten van klaagster heeft de collega beoordeeld dat de heer G., een andere collega van verweerder, de behandeling bij klaagster zou uitvoeren. In het medisch dossier staat dat klaagster toestemming heeft gegeven ten aanzien van het behandelplan en de doelstellingen.
3.5 Klaagster is in de periode van 18 september 2020 tot en met 17 januari 2022 behandeld en gezien door verschillende zorgverleners van het fysiocentrum. Op 18 september 2020 is zij voor het eerst behandeld door de hierboven genoemde collega G. met dry needling. Op 24 september 2020 is genoteerd dat het therapiebeloop conform de verwachtingen is en dat het beleid is de behandeling conform het zorgplan voort te zetten. Op 29 september 2020 is door de collega ook dry needling toegepast. Op 5 oktober 2020 heeft de collega voor het eerst de m. (musculus) masseter bij klaagster aangeprikt. Hij heeft deze dry needling behandeling herhaald op 8 oktober 2020. Op 16 oktober 2020 is klaagster weer gezien door de collega die de intake had gedaan. Genoteerd is toen dat de m. masseter een triggerpoint was, alsmede “graag dry needling”.
3.6 Verweerder is als vaste vervanger van de behandelaar in de behandelperiode bij drie consulten, te weten op 21 oktober 2020, 26 oktober 2020 en 2 november 2020, bij de behandeling van klaagster betrokken geweest. In het dossier is genoteerd dat hij op 21 oktober 2020 de m. sternoleidomastoideus, de m. trapezius descendens en de m. levator scapulea heeft aangeprikt. Tijdens het tweede consult op 26 oktober 2020 is besproken dat de klachten niet afnemen en heeft verweerder naast de m. sternoleidomastoideus en de m. trapezius rechts ook de m. masseter aangeprikt. Op 2 november 2020 heeft verweerder klaagster opnieuw behandeld waarbij de m. sternoleidomastoideus en de m. trapezius zijn aangeprikt. Op 5, 12, 17 en 27 november 2020 is klaagster weer door de collega behandeld waarbij deze onder andere de m. masseter heeft aangeprikt.
3.7 De collega heeft op 1 december 2020 in het medisch dossier genoteerd dat de spier naast de tong van klaagster erg gevoelig is, via de binnenkant van de mond. Onder andere is toen ook de m. masseter door hem aangeprikt. Dit was de laatste keer dat dry needling is verricht bij klaagster. In de periode van december 2020 tot en met maart 2021 is klaagster nog verschillende keren behandeld in het fysiocentrum. Op 9 maart 2021 is in het medisch dossier door de collega genoteerd dat klaagster aangeeft dat bepaalde voeding een vervelend gevoel blijft geven in de tong. De vraag wordt gesteld: “verdikking in de tong?” Op 23 maart 2021 heeft de collega genoteerd dat het wat rustiger is rond de kaak en de nek maar dat er nog één plek zit waar klaagster last van ervaart op de tong.
3.8 Klaagster heeft in de periode oktober 2021 tot januari 2022 contact gehad met de collega van verweerder over de verdikking aan de rechterzijde en over haar pijnklachten. Omdat de therapie in het fysiocentrum onvoldoende resultaat gaf is klaagster doorverwezen naar een behandelaar in Groningen.
4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over
4.1 Klaagster verwijt de fysiotherapeut dat hij:
a) geen informatie heeft gegeven over de uit te voeren behandeling en de risico’s
daarvan;
b) de behandeling niet goed heeft uitgevoerd waardoor neuralgie aan de tong is ontstaan;
c) geen goede nazorg heeft geleverd met betrekking tot de pijnklachten;
d) de behandelverslagen onzorgvuldig heeft bijgehouden.
4.2 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. In beroep komt zij uitdrukkelijk op tegen het oordeel van dat college over de klachtonderdelen (a) en (b). Zij betoogt in beroep verder dat de fysiotherapeut in strijd met de geldende aanbevelingen van het KNGF geen melding heeft gemaakt van het incident dat ertoe heeft geleid dat zij nu chronisch heftige spierpijn ervaart, niet in het kader van een VIM-procedure, en niet in haar medisch dossier.
4.3 De fysiotherapeut heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij verzoekt het beroep voor wat betreft het laatste betoog van klaagster niet-ontvankelijk te verklaren en het beroep voor het overige te verwerpen.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is – anders dan de fysiotherapeut – van oordeel dat het betoog van klaagster in beroep dat de fysiotherapeut ten onrechte geen melding heeft gemaakt van een incident geen nieuwe klacht is. Het is in de kern een nadere onderbouwing van de klacht in eerste aanleg dat de fysiotherapeut de behandelverslagen onzorgvuldig heeft bijgehouden (klachtonderdeel d). Dit betekent dat in beroep niet alleen de klachtonderdelen a en b, maar ook klachtonderdeel d (deels) ter beoordeling voorliggen. Klachtonderdeel c is in beroep niet meer aan de orde.
Toetsingskader
4.5 Het Centraal Tuchtcollege kan zich voorstellen dat de pijn die klaagster nog dagelijks ervaart en waarvoor zij wordt behandeld voor haar ingrijpend is en haar belemmert in haar dagelijks functioneren. Het Centraal Tuchtcollege heeft daar oog voor, maar zal op een zakelijke manier moeten beoordelen of de fysiotherapeut heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De norm hiervoor is een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de voor de fysiotherapeut geldende beroepsnormen en andere professionele standaarden. Daarbij geldt als uitgangspunt dat zorgverleners alleen tuchtrechtelijk verantwoordelijk zijn voor hun eigen handelen.
Inhoudelijke beoordeling
4.6 Het Centraal Tuchtcollege komt op basis van de stukken en de mondelinge toelichting tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen (a), (b) en (d) terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege is het eens met dat wat het Regionaal Tuchtcollege onder ‘5. De overwegingen van het college’ over deze klachtonderdelen heeft overwogen en neemt deze overwegingen hier over. Daarmee sluit het Centraal Tuchtcollege aan bij het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat de fysiotherapeut niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De behandeling van de zaak in beroep geeft het Centraal Tuchtcollege wel aanleiding tot aanvullende opmerkingen.
4.7 Klaagster betoogt in beroep dat voorafgaand aan het dry needling-behandeltraject wel met haar is gesproken over het behandelplan en de verwachte uitkomst, maar dat zij niet is geïnformeerd over de risico’s van de behandeling, waaronder chronische spierpijn. Volgens haar is dan ook geen sprake van informed consent. Klaagster stelt daarbij dat in haar medisch dossier niet is vastgelegd welke informatie voorafgaand aan het behandeltraject aan haar is gegeven.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat klaagster op 17 september 2020 een intake heeft gehad bij een collega van de fysiotherapeut, waarbij een anamnese is afgenomen en lichamelijk onderzoek is verricht. De collega heeft toen geconcludeerd dat er een indicatie was voor fysiotherapie en klaagster heeft blijkens het medisch dossier toestemming gegeven voor het behandelplan en de doelstellingen. Bij de eerste behandeling op 18 september 2020 heeft een andere collega van de fysiotherapeut aan klaagster ook uitleg gegeven over de vastgestelde doelen en de behandelaanpak. Klaagster is vervolgens veelvuldig in de praktijk behandeld en gezien, voornamelijk door collega’s van de fysiotherapeut. Toen klaagster op 21 oktober 2020 voor het eerst bij de fysiotherapeut kwam, had zij al meermalen bij een collega van de fysiotherapeut een dry needling behandeling gehad, waarbij ook de masseter was aangeprikt. Net als het Regionaal Tuchtcollege, is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat er voor de fysiotherapeut, die niet betrokken was bij de gesprekken in het kader van het informed consent op 17 en 18 september 2020, geen aanleiding was om voorafgaand aan de door hem uitgevoerde behandelingen opnieuw met klaagster een gesprek over informed consent aan te gaan. Hij mocht ervan uitgaan dat klaagster nog steeds instemde met de door anderen gestarte dry needling behandeling en dat de risico’s met klaagster door deze collega’s waren besproken. Het is niet gebruikelijk en ook niet nodig dat een zorgverlener die een collega vervangt en een eerder gestarte behandeling voortzet opnieuw met de patiënt in gesprek gaat over (instemming met) de behandelaanpak en de mogelijke risico’s. De fysiotherapeut kan alleen al hierom ter zake van het informed consent geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Overigens is jarenlang aanhoudende (spier)pijn geen bekende complicatie van dry needling, zodat hiervoor in het gesprek met klaagster over informed consent ook niet hoefde te worden gewaarschuwd.
4.9 Klaagster stelt zich verder op het standpunt dat de fysiotherapeut de dry needling behandeling in het wanggebied niet goed heeft uitgevoerd. In beroep heeft zij naar voren gebracht dat de KNO‑artsen die zij in de afgelopen vier jaren hierover heeft gesproken aan haar hebben verteld dat het blind prikken in de masseter - zonder vooraf met een scan of een echografie de spier- en zenuwbanen in beeld te brengen onverantwoord is. Dit omdat het voor een behandelaar onmogelijk is om aan de buitenkant te zien waar de spier- en zenuwbanen van een patiënt precies lopen.
4.10 Het Centraal Tuchtcollege overweegt hierover dat binnen de beroepsgroep van fysiotherapeuten de door klaagster bedoelde vorm van ‘pre-scanning’ niet noodzakelijk wordt geacht voor een veilige toepassing van dry needling, ook niet als het gaat om het wanggebied. Dit blijkt ook uit de door klaagster zelf genoemde ‘Aanbevelingen voor de veilige toepassing van Dry Needling’ van de KNGF van februari 2022, waarin het vooraf maken van een scan of een echografie niet wordt geadviseerd. Het Centraal Tuchtcollege heeft geen aanleiding om hier anders over te oordelen. Belangrijk is dat patiënten voorafgaand aan de toepassing van dry needling zorgvuldig worden gescreend. Een anamnese en lichamelijk onderzoek zijn noodzakelijk om te bepalen of dry needling geschikt en veilig is en of er geen contra-indicaties zijn, zoals bepaalde onderliggende aandoeningen, voor het uitvoeren van deze behandeling. Uit onderzoek kan worden opgemaakt dat bij een zorgvuldige screening dry needling in het betrokken gebied veilig kan worden uitgevoerd zonder eerst met een echografie of een scan de spieren en zenuwbanen in beeld te brengen. Door het palperen van de spieren en de patiënt deze te laten bewegen en aanspannen, is de locatie van de spier die aangeprikt wordt goed vast te stellen. Dat een andere beroepsgroep hierover mogelijk anders denkt – klaagster heeft haar betoog verder niet onderbouwd – is onvoldoende reden voor een ander oordeel. De fysiotherapeut heeft dus niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door voorafgaand aan de dry needling bij klaagster geen scan of echografie te (laten) maken.
4.11 Tot slot verwijt klaagster de fysiotherapeut dat hij in strijd met de KNGF-richtlijn fysiotherapeutische dossiervoering van 2019 in haar medisch dossier geen aantekening heeft gemaakt van de ernstige pijnen die zij tijdens de dry needling behandeling in de masseter heeft ervaren en van de pijnen die zij ook nu nog ervaart. Zij meent dat sprake is van een incident dat ten onrechte niet is gemeld. Volgens de fysiotherapeut heeft klaagster echter tijdens de drie keren dat hij haar heeft behandeld niet aangegeven dat zij pijnscheuten ervaarde en heeft hij tijdens de behandeling ook anderszins geen signalen gekregen dat de dry needling behandeling pijnlijk was voor klaagster. Had zij dit aangegeven, dan was hij met de behandeling gestopt en had hij hier melding van gemaakt in het medisch dossier. Er is dan ook geen sprake geweest van een incident dat had moeten worden geregistreerd, aldus de fysiotherapeut. De fysiotherapeut wijst er verder op dat klaagster de pijnklachten in verband brengt met het aanprikken van de masseter op 21 oktober 2020 maar dat hij, zoals het Regionaal Tuchtcollege ook heeft vastgesteld, bij deze eerste behandeling de masseter niet heeft aangeprikt.
4.12 Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat partijen van mening verschillen over de vraag of klaagster tijdens de dry needling van de masseter heeft aangegeven dat zij pijn ervaarde. Nu er bij de behandeling geen andere personen aanwezig waren en in het medisch dossier geen melding wordt gemaakt van pijnklachten, kan het college niet vaststellen wat er precies is gebeurd en hoe de behandeling verlopen is. Wel blijkt uit het dossier dat klaagster na de behandelingen door de fysiotherapeut, laatstelijk op 2 november 2020, in november 2020 nog meermalen door de collega van de fysiotherapeut is behandeld, waarbij ook meermalen de masseter is aangeprikt. Pas op 1 december 2020 is door de collega in het medisch dossier genoteerd dat de spier naast de tong van klaagster erg gevoelig was. Verder wordt door deze collega geen melding gemaakt van bijzondere of nieuwe pijnklachten. Het betoog van klaagster vindt dus geen bevestiging in de aantekeningen van het medisch dossier van de collega van de fysiotherapeut. In hetgeen klaagster in beroep naar voren heeft gebracht ziet het Centraal Tuchtcollege dan ook geen reden om aan te nemen dat de fysiotherapeut niet heeft voldaan aan de in de KNGF-richtlijn fysiotherapeutische dossiervoering opgenomen verplichtingen.
Conclusie
4.13 De conclusie is dat de fysiotherapeut als een redelijk bekwame en redelijk handelende fysiotherapeut heeft gehandeld en dat het Regionaal Tuchtcollege de klachtonderdelen a, b en d terecht ongegrond heeft verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal het beroep tegen deze klachtonderdelen daarom verwerpen.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door Z.J. Oosting, voorzitter,
A.S. Gratama en J.M.T. van der Hoeven‑Oud, leden-juristen, en C.J. Smeets en A.H.C.M. Snel, leden‑beroepsgenoten, bijgestaan door E.D. Boer, secretaris.
Uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 mei 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.