ECLI:NL:TGZCTG:2025:178 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2024/2669
| ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:178 |
|---|---|
| Datum uitspraak: | 03-11-2025 |
| Datum publicatie: | 03-11-2025 |
| Zaaknummer(s): | C2024/2669 |
| Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
| Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
| Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een specialist ouderengeneeskunde. Klagers, de tweelingzus en zwager van de overleden patiënte, dienen een klacht in tegen verweerster, de arts die betrokken was bij de zorg van patiënte. Ze beschuldigen haar van het actief beëindigen van het leven van patiënte, het volgen van de wensen van de echtgenoot zonder eigen medische verantwoordelijkheid, en het niet geven informatie. De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers niet ontvankelijk in hun klacht namens de patiënte. De echtgenoot en zoon van patiënte staan niet achter de klacht en de echtgenoot vertegenwoordigt in beginsel de wil van patiënte. De eigen klachten van klagers zijn deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. De voorzitter heeft er begrip voor dat klagers hebben geleden onder het stervensproces van hun (schoon)zus maar de klacht die daarover gaat heeft geen betrekking op een handelen of nalaten tegenover klagers zelf op het gebied van het individuele gezondheidsrecht. Voorts acht de voorzitter het een juiste handelwijze dat verweerster haar informatieverplichtingen jegens de echtgenoot nakwam. Patiënte was niet meer wilsbekwaam en dan dienen op grond van de wet de verplichtingen jegens de echtgenoot te worden nagekomen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klagers niet-ontvankelijk in hun klacht namens patiënte en verklaart de eigen klachten van klagers deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klagers. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2024/2669 van:
A. en B., beiden wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg, hierna: klagers,
gemachtigde: D.,
tegen
E., werkzaam te F., verweerster in beide instanties, hierna: specialist ouderengeneeskunde,
gemachtigden: mr. P.P.R. Hoekstra mr. A.J. Oosterhoff.
1. Kern van de zaak
1.1 De specialist ouderengeneeskunde is betrokken geweest bij de zorg van patiënte,
de tweelingzus van klaagster. Klagers beschuldigen de specialist ouderengeneeskunde
van het actief beëindigen van het leven van patiënte, het volgen van de wensen van
de echtgenoot van patiënte zonder eigen medische verantwoordelijkheid, en het niet
geven informatie aan klagers.
1.2 De voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Hertogenbosch heeft klagers
kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in hun klacht namens patiënte en klagers in
hun eigen klachten deels kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en deze klacht deels
kennelijk ongegrond verklaard.
Klagers zijn van deze beslissing in beroep gekomen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt
het beroep van klagers.
2. Verloop van de procedure
2.1 Klagers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege
te
‘s-Hertogenbosch met nummer H2024/6969 (ECLI:NL:TGZRSHE:2024:127). De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze
beslissing.
2.2 Het Centraal Tuchtcollege heeft kennisgenomen van het beroepschrift en het
verweerschrift van de specialist ouderengeneeskunde.
2.3 De zaak is op de zitting van 22 september 2025 behandeld. Tijdens deze zitting
waren klagers aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook de specialist ouderengeneeskunde
was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigden. Partijen hebben vragen van het college
beantwoord en hun standpunten nader toegelicht. De spreekaantekeningen van klagers
en de spreekaantekeningen van de specialist ouderengeneeskunde zijn aan het dossier
toegevoegd.
3. Feiten
Net als het Regionaal Tuchtcollege gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende
feiten:
“2.1 Patiënte, geboren op 21 december 1952, is de tweelingzus van klaagster en de
schoonzus van klager. Zij leed aan een neurologische aandoening en is in januari 2023
opgenomen in het ziekenhuis, van waaruit zij op 21 februari 2023 is overgeplaatst
naar een verpleeghuis. Vanaf 1 maart 2023 was verweerster betrokken als arts op de
afdeling van patiënte. Op 24 april 2024 is patiënte door een onafhankelijk arts wilsonbekwaam
verklaard. Op 17 juni 2024 kreeg patiënte koorts en werd zij kortademig. Zij is op
19 juni 2024 overleden.
2.2 Klagers aan de ene kant en de echtgenoot en zoon van patiënte aan de andere
kant verschilden van mening over de zorg die patiënte nodig had.”
4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over
4.1 Klagers verweten de specialist ouderengeneeskunde bij het Regionaal Tuchtcollege
dat zij:
1. behandeling van de patiënte als medisch zinloos heeft gekwalificeerd en het
voornemen
had om haar in een proces van versterving te brengen;
2. geen eigen verantwoordelijkheid voor medische beslissingen heeft genomen maar
de
aanwijzingen en de verlangens van de echtgenoot heeft gevolgd;
3. ten onrechte wilsonbekwaamheid ten aanzien van patiënte heeft aangenomen en
daar
onjuiste informatie over heeft verstrekt;
4. patiënte als wilsonbekwaam heeft aangemerkt op basis van een beoordeling waarvan
zij
had moeten weten dat deze ontoereikend was gefundeerd;
5. ten onrechte medische informatie aan klagers heeft onthouden;
6. patiënte op een onjuiste afdeling heeft laten behandelen;
7. de diagnose van een collega op 18 en 19 juni 2023 niet heeft herroepen en
een behandeling
gericht op het overlijden heeft voortgezet en daarmee opzettelijk de dood van patiënte
bewerkstelligd;
8. patiënte voorafgaande aan haar dood ernstig heeft laten lijden;
9. een onjuiste verklaring heeft afgelegd over de doodsoorzaak van patiënte.
4.2 Klagers zijn het niet eens met de beslissing van de voorzitter van het Regionaal
Tuchtcollege. Het beroep heeft tot doel dat de klachtonderdelen alsnog gegrond worden
verklaard.
4.3 De specialist ouderengeneeskunde heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd
en
verzoekt het beroep te verwerpen.
Ontvankelijkheid
4.4 Het Centraal Tuchtcollege dient allereerst te beoordelen of klagers ontvankelijk
zijn in hun
klachten.
4.5 Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege van oordeel
dat
uitsluitend klachtonderdeel 5 (het niet verstrekken van medische informatie aan
klagers) een eigen klachtonderdeel van klagers betreft. De overige klachtonderdelen
betreffen een afgeleid klachtrecht. Daarom moet allereerst worden beoordeeld of klagers
ontvankelijk zijn in hun klacht.
4.6 In artikel 65 lid 1 sub a Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg
(Wet BIG)
is vastgelegd dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks
belanghebbende. Bij een rechtstreeks belanghebbende dient in de eerste plaats te worden
gedacht aan de patiënt van een zorgverlener.
4.7 Ook anderen dan de patiënt kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden
aangemerkt.
Tot die anderen behoren bijvoorbeeld de naaste betrekkingen van de patiënt, waaronder
zijn te verstaan zijn naaste bloed- en aanverwanten. Wanneer een patiënt zelf in staat
is een klacht in te dienen, is een naaste betrekking slechts klachtgerechtigd voor
zover hij door het handelen of nalaten van een zorgverlener is geschaad in een eigen
belang op het gebied van de individuele gezondheidszorg.
4.8 In de situatie dat de patiënt zelf niet (meer) in staat is een klacht in
te dienen, bijvoorbeeld
vanwege zijn overlijden, hetzij omdat hij niet (meer) in staat is of bemoeilijkt
wordt zijn belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg
van zijn ziekte of wilsonbekwaamheid, kan een naaste betrekking als rechtstreeks belanghebbende
worden aangemerkt. Het recht van een naaste betrekking om een klacht in te dienen
ten aanzien van een medische behandeling van een wilsonbekwame patiënt berust niet
op een eigen klachtrecht van de naaste betrekking, maar op een klachtrecht dat is
afgeleid van de in het algemeen veronderstelde wil van de patiënt.
4.9 Voor het antwoord op de vraag of een nabestaande rechtstreeks belanghebbend
is moet
aansluiting worden gezocht bij de vertegenwoordigingsregeling van artikel 7:465
lid 3 Burgerlijk Wetboek (BW). Als de patiënt een levensgezel had, is deze klachtgerechtigd
en als deze ontbreekt een ouder, kind, broer, zus, grootouder of kleinkind van de
patiënt.
4.10 Normaal gesproken wordt bij een door een nabestaande ingediende klacht aangenomen
dat de nabestaande de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Bijzondere
omstandigheden kunnen er echter toe leiden dat aanleiding bestaat te twijfelen of
de nabestaande daadwerkelijk de wil van de overleden patiënt vertegenwoordigt. Daarvan
zal, als uitgangspunt, sprake zijn wanneer de klagende nabestaande een ander is dan
de levensgezel van de overleden patiënt en de levensgezel niet achter de klacht staat.
4.11 Het college acht dergelijke bijzondere omstandigheden hier aanwezig. Waar
het in de kern
om gaat, is de vraag of klagers met het indienen van de klacht bij het college de
wil van patiënte vertegenwoordigen.
4.12 Daarbij is van belang dat de wettelijk vertegenwoordiger, de echtgenoot
van patiënte, en
ook hun zoon niet achter het indienen van een tuchtrechtelijke klacht over de behandeling
van patiënte staan. Uit de stukken en de verklaringen tijdens de zitting in beroep
blijkt juist dat er geen overeenstemming bestond over de behandeling van patiënte
tussen enerzijds de echtgenoot en de zoon van patiënte en anderzijds klagers. Uit
de stukken blijkt evenmin dat de echtgenoot van de patiënte en de zoon achter de door
klagers tijdens de behandeling van patiënte genomen acties in de richting van de specialist
ouderengeneeskunde stonden. Het Centraal Tuchtcollege onderschrijft in dit kader de
overwegingen 4.5 en 4.6 van de voorzitter van het Regionaal Tuchtcollege. In beroep
hebben klagers geen feiten of omstandigheden aangevoerd die kunnen leiden tot het
oordeel dat klagers de wil van patiënte vertegenwoordigen. Ook het door klagers overgelegde
beeldmateriaal leidt niet tot een ander oordeel, alleen al omdat uit deze beelden
niet dan wel onvoldoende blijkt dat patiënte het niet eens was met de behandeling
in de zorginstelling.
4.13 Het Centraal Tuchtcollege is gelet op het vorenstaande van oordeel dat klagers
niet
de wil van patiënte vertegenwoordigen en zal hen daarom niet-ontvankelijk verklaren
met betrekking tot de klachtonderdelen 1 tot en met 4 en 6 tot en met 9. Deze klachtonderdelen
worden om die reden niet inhoudelijk besproken.
Ten onrechte medische informatie aan klagers onthouden (klachtonderdeel 5)
4.14 De bespreking van dit klachtonderdeel in raadkamer na de mondelinge behandeling
in
beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot het vaststellen van andere
feiten of tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege.
Dat betekent dat het beroep van klagers ten aanzien van dit klachtonderdeel faalt.
Het Centraal Tuchtcollege voegt hier nog wel het volgende aan toe.
4.15 Anders dan klager aanvoeren, heeft de specialist ouderengeneeskunde juist
extra
onderzoek gedaan of zij medische informatie van patiënte aan klagers mocht verstrekken.
De specialist ouderengeneeskunde heeft daarbij onderkend dat sprake was van een complexe
familiesituatie, waarbij verschil van inzicht bestond over de behandeling van patiënte.
De specialist ouderengeneeskunde heeft toestemming gevraagd aan de echtgenoot van
patiënte om aan klagers medische informatie te verstrekken, maar de echtgenoot heeft
daarvoor geen toestemming gegeven. Daarnaast is de specialist ouderengeneeskunde bij
de huisarts en thuiszorg nagegaan of de echtgenoot wel daadwerkelijk de wil van patiënte
vertegenwoordigde. Bovendien heeft de specialist ouderengeneeskunde steeds ruggenspraak
gehad met het bestuur van de zorginstelling en een advocaat hoe zij in deze situatie
het beste te werk kon gaan. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de specialist
ouderengeneeskunde daarmee blijk heeft gegeven van een zeer zorgvuldige werkwijze.
Conclusie
4.16 De conclusie is dat klagers niet-ontvankelijk zijn in de klachtonderdelen
1 tot en met 4 en
6 tot en met 9 en dat klachtonderdeel 5 ongegrond is. Het Centraal Tuchtcollege
zal daarom het beroep verwerpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: verwerpt het beroep.
Deze beslissing is genomen door E.J. Daalder, voorzitter,
R.A. Boon en H. de Hek, leden-juristen, en D. Coppoolse en B.J.P. Vis-Janssens de
Varebeke,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door M. van Esveld, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.