ECLI:NL:TGZCTG:2025:111 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag C2025/2694
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2025:111 |
---|---|
Datum uitspraak: | 30-06-2025 |
Datum publicatie: | 02-07-2025 |
Zaaknummer(s): | C2025/2694 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond/Afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen een psychiater over handelen in de privésfeer. Tweede tuchtnorm. Klaagster is de zus van de psychiater. De verhoudingen tussen klaagster en haar familie is sinds jaren verstoord. De vader van klaagster en de psychiater (hierna: de vader) is in september 2012 opgenomen in een verpleeghuis. In augustus 2015 is vader overleden. Klaagster is daarna een erfrechtelijke procedure gestart tegen de psychiater en haar (andere) broer. De klacht van klaagster bestaat uit 6 klachtonderdelen. Zij verwijt de psychiater onder andere dat hij vader in 2012 wilsonbekwaam heeft verklaard en een geantedateerde schuldbekentenis heeft opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster in drie klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in één klachtonderdeel en de klacht voor het overige ongegrond. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2025/2694 van:
A., appellante, klaagster in eerste aanleg,
wonende in B.,
hierna: klaagster,
gemachtigde: E.,
tegen
C., psychiater, werkzaam in D.,
verweerder in beide instanties,
hierna: de psychiater,
gemachtigde: mr. L.F.W. van Zuijlen, werkzaam te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster is de zus van de psychiater. De verhoudingen tussen klaagster
en haar familie is sinds jaren verstoord. De vader van klaagster en de psychiater
(hierna: de vader) is in september 2012 opgenomen in een verpleeghuis. In augustus
2015 is vader overleden. Klaagster is daarna een erfrechtelijke procedure gestart
tegen de psychiater en haar (andere) broer. De klacht van klaagster bestaat uit 6
klachtonderdelen. Zij verwijt de psychiater onder andere dat hij vader in 2012 wilsonbekwaam
heeft verklaard en een geantedateerde schuldbekentenis heeft opgesteld.
1.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster in drie klachtonderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard. Het Centraal Tuchtcollege verklaart klaagster niet ontvankelijk in één klachtonderdeel en de klacht voor het overige ongegrond.
2. Verloop van de procedure in beroep
2.1 Klaagster heeft beroep ingesteld tegen de beslissing in raadkamer van
het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg in ’s-Hertogenbosch van 11 december
2024 met nummer H2024/6766 (ECLI:NL:TGZRSHE:2024:145). De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege is als bijlage toegevoegd aan deze
beslissing. De psychiater heeft een verweerschrift in beroep ingediend.
2.3 De zaak is behandeld op de openbare zitting van het Centraal Tuchtcollege van 7 mei 2025. De gemachtigde van klaagster, de psychiater en de gemachtigde van de psychiater waren daar aanwezig. De spreekaantekeningen die de heer E. heeft gebruikt zijn toegevoegd aan het dossier van het Centraal Tuchtcollege. De heer E. heeft op de zitting aangegeven dat hij het verweerschrift van de psychiater niet had ontvangen. Het verweerschrift is op de zitting aan de heer E. verstrekt en de heer E. is in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken op het verweerschrift te reageren. De repliek van de heer E. is ontvangen op 12 mei 2025. De dupliek van de psychiater is ontvangen op 27 mei 2025.
3. Feiten
3.1 Het Centraal Tuchtcollege gaat net als het Regionaal Tuchtcollege uit van de volgende feiten:
3.2 De psychiater is sinds 2000 als arts en sinds 2009 als psychiater BIG-geregistreerd. De psychiater is de broer van klaagster. De verhoudingen tussen klaagster en haar familie, waaronder de psychiater, is sinds jaren verstoord. Ook de relatie tussen de partner van klaagster en zijn schoonfamilie, waaronder de psychiater, is ernstig verstoord.
3.3 Er heeft nooit een behandelrelatie bestaan tussen de psychiater en klaagster, ook niet tussen de psychiater en de vader.
3.4 In juni 2012 heeft een psychologisch onderzoek van de vader plaatsgevonden. De psychiater was hierbij aanwezig en in het onderzoeksverslag is het volgende hierover vermeld (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) Zoon [verweerder] vult aan dat vader (…) nu erg de grip op de werkelijkheid aan het verliezen is (…).”
3.5 Sinds september 2012 is de vader opgenomen in een verpleeghuis.
3.6 In augustus 2015 is de vader overleden. Klaagster is daarna een erfrechtelijke procedure gestart tegen de psychiater en haar andere broer (hierna: (de) broer).
3.7 In het tussenvonnis van 14 juli 2021 van de erfrechtelijke procedure is genoteerd:
“(…) [Klaagster heeft] gesteld dat vader in een verzorgingstehuis voor ouderen met dementie opgenomen is geweest, hetgeen volgens (…) [klaagster] duidelijk maakt dat de stelling van (…) [de psychiater en broer] dat vader zijn (financiële) zaken zelf kon behartigen niet juist kan zijn. (…) De rechtbank overweegt dat tijdens de zitting aan [verweerder en broer] is gevraagd hoe het stond met de gezondheid van vader toen hij naar het verzorgingstehuis ging, waarop (…) [de psychiater en broer] hebben geantwoord dat vader, hoewel het lichamelijk wat moeilijker ging, nog steeds zelfstandig naar buiten ging, kon pinnen en dat hij altijd compos mentis is gebleven. Beide instellingen waarin vader verbleven heeft waren volgens (…) [de psychiater en broer] ‘gewone’ verzorgingstehuizen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om (…) [verweerder en broer] nog in de gelegenheid te stellen te reageren op de stelling van (…) [klaagster] dat vader in een verzorgingstehuis voor ouderen met dementie opgenomen is geweest. (…)”
3.8 Op 2 november 2022 is in de Conclusie na enquête tevens houdende akte uitlating van deze erfrechtelijke procedure het volgende genoteerd:
“(…) [de psychiater en broer] voegen hieraan toe dat (…) [vader] is ook nooit wils- en/of handelingsonbekwaam verklaard, noch onder curatele of onder bewind gesteld. (…)”
3.9 Op 29 juni 2023 heeft de partner van klaagster ook een tuchtklacht tegen de psychiater ingediend onder kenmerk H2023/5781.
3.10 In het verweerschrift, ontvangen op 22 september 2023 in de zaak met kenmerk H2023/5781 is het volgende opgenomen:
“(…) Voor zover de psychiater net als (…) [de broer] vond dat zijn vader compos mentis was, was dit zijn eigen beoordeling als zoon en staat het geheel los van zijn “arts-zijn.” (…) Van een medisch-inhoudelijke beoordeling door een (onafhankelijk) arts is daarbij geen sprake geweest noch is door verweerder die indruk gewekt. (…)”
3.11 Op 5 maart 2024 is er in deze erfrechtelijke procedure een schikking bereikt met een vaststellingsovereenkomst waarin is vermeld:
“(…) [de psychiater en broer] zeggen toe geen aangifte te doen tegen (…) [partner van klaagster] wegens meineed. (…) Partijen verlenen elkaar (…) finale kwijting van al hetgeen zij in het kader van deze procedure van elkaar gevorderd hebben en al hetgeen zij mogelijk nog van elkaar te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking die tussen hen heeft bestaan. (…) Partijen doen afstand van het recht een beroep te doen op de nietigheid, vernietigbaarheid of ontbinding van deze overeenkomst. (…)”
4. Beoordeling van het beroep
Waar gaat het in beroep over?
-
- Klaagster verwijt de psychiater dat hij:
A. de vader wilsonbekwaam heeft verklaard in 2012;
B. een geantedateerde schuldbekentenis heeft opgesteld;
C. heeft geweigerd duidelijke informatie te verschaffen over het welzijn van de vader en over zijn betrokkenheid als psychiater in de laatste jaren van het leven van de vader;
D. heeft gelogen over het handelen naar de vader;
E. zich onnodig positief heeft uitgelaten over de situatie van de vader;
F. op 5 maart 2024 klaagster tijdens de zitting bij het gerechtshof heeft gechanteerd met als doel klaagster te laten stoppen met het hoger beroep in de erfrechtelijke procedure.
4.2 Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht voor de klachtonderdelen A, E en F en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond verklaard.
4.3 Klaagster is het niet eens met de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. Zij verzoekt het Centraal Tuchtcollege om de klacht alsnog ontvankelijk en gegrond te verklaren. De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt het Centraal Tuchtcollege om het beroep van klaagster te verwerpen.
Inhoudelijke beoordeling
4.4 Het college stelt voorop dat er sprake is van een zeer ernstig verstoorde familierelatie.
4.5 De psychiater handhaaft in beroep zijn stelling dat er sprake is van misbruik van recht. Het Centraal Tuchtcollege deelt het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege dat van misbruik van recht geen sprake is. Het Centraal Tuchtcollege kan zich vinden in hetgeen het Regionaal Tuchtcollege in overweging 5.3 heeft overwogen en neemt dat hier over.
Klachtonderdeel A
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is net als het Regionaal Tuchtcollege van oordeel
dat dit klachtonderdeel is verjaard omdat de klacht ziet op handelen dat voor 2 januari
2014 heeft plaatsgevonden. De stelling van klaagster dat er geen sprake is van verjaring
omdat de psychiater vader op 4 januari 2014 opnieuw wilsonbekwaam heeft verklaard
wordt niet gevolgd. De dagboek/agenda notitie van 4 januari 2014 met de zin: “m. als
snel w. te klagen dat C. ‘m wilsonbekwaam hft. verklaard.” betreft hiervoor onvoldoende
bewijs. Klachtonderdeel A is
niet-ontvankelijk.
Klachtonderdelen B t/m F
4.7 De eerste tuchtnorm van artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG heeft betrekking op het tekortschieten ten opzichte van een patiënt of diens naaste betrekking. Vast staat dat de psychiater geen behandelrelatie heeft of heeft gehad met klaagster of de vader. De klacht kan daarom niet getoetst worden aan de eerste tuchtnorm.
4.8 De tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG betreft gedragingen die niet onder de eerste tuchtnorm vallen maar in strijd zijn met hetgeen een behoorlijk beroepsbeoefenaar betaamt. Voor het handelen in strijd met de tweede tuchtnorm is verder vereist dat dit voldoende weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg. Voldoende weerslag betekent volgens vaste rechtspraak dat er sprake is van (i) zeer ernstig verwijtbaar handelen in flagrante strijd met de algemene zorgplicht, (ii) handelen dat de waarden van het beroep in de kern raakt en (iii) handelen dat het vertrouwen in het handelen van een arts wezenlijk aantast.
4.9 Klaagster stelt dat de psychiater in strijd met de tweede tuchtnorm heeft gehandeld omdat
de psychiater misbruik heeft gemaakt van zijn BIG-registratie als psychiater en het handelen van de psychiater een ernstige schending is van de ethische normen die voor een psychiater gelden.
4.10 Het betreft hier handelingen van een BIG-geregistreerde in de beslotenheid van de privésfeer, waarbij duidelijk is dat psychiater handelde als zoon en broer.
4.11 Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat handelen dat plaatsvindt in de privésfeer en niet in de hoedanigheid van BIG-geregistreerd beroepsbeoefenaar in zeer uitzonderlijke gevallen onder de tweede tuchtnorm kunnen worden getoetst. In de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat per 1 april 2019 leidde tot de nieuw geformuleerde tweede tuchtnorm is de beoogde invulling van die norm toegelicht: “De wijziging beoogt te verduidelijken dat het tuchtrecht tevens van toepassing is in de volgende situaties. (…) als een BIG-geregistreerde in de privésfeer of in de hoedanigheid van een ander beroep dan waarvoor hij is geregistreerd zich schuldig maakt aan misdragingen van dien aard en ernst dat hij een gevaar voor patiënten vormt of het vertrouwen in de beroepsbeoefening ernstig schaadt. Hier moet gedacht worden aan levens-, gewelds-, en zedendelicten, zoals seksueel misbruik of ernstige mishandeling.” (Kamerstukken II, 2016/17, 34629, 3 (MvT), p. 22). Het Centraal Tuchtcollege heeft ten aanzien van klachtonderdelen B t/m F niet kunnen vaststellen dat van dergelijke uitzonderlijke misdragingen door de psychiater sprake is geweest. De klachtonderdelen B t/m F zijn daarom ongegrond.
Conclusie
4.12 Het Centraal Tuchtcollege komt tot de conclusie dat klachtonderdeel A niet-ontvankelijk is en de overige klachtonderdelen ongegrond zijn. Dit betekent dat het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal vernietigen voor zover klachtonderdelen E en F niet-ontvankelijk zijn verklaard en die klachtonderdelen ongegrond zal verklaren.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep, voor zover klachtonderdelen E en F niet-ontvankelijk zijn verklaard en doet voor dat deel opnieuw recht:
verklaart klachtonderdelen E en F ongegrond;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is genomen door E.J. Daalder, voorzitter,
J. Legemaate en T.W.H.E. Schmitz, leden-juristen, en I.A. de Boer en J.J. de Jong,
leden-beroepsgenoten, bijgestaan door K.M. ten Pas, secretaris.
Uitgesproken ter openbare zitting van 30 juni 2025.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.