ECLI:NL:TGZRSHE:2024:145 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg 's-Hertogenbosch H2024/6766
ECLI: | ECLI:NL:TGZRSHE:2024:145 |
---|---|
Datum uitspraak: | 11-12-2024 |
Datum publicatie: | 11-12-2024 |
Zaaknummer(s): | H2024/6766 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | Ongegrond, kennelijk ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Verweerder, psychiater, wordt door klaagster zus van verweerder, verweten dat verweerder de vader van klaagster en verweerder wilsonbekwaam heeft verklaard. Daarnaast heeft verweerder volgens klaagster, zijn schuldbekentenis jegens de erven van de vader geantedateerd. Verweerder heeft volgens klaagster onduidelijke informatie gegeven over het welzijn van de vader en onwaarheden geuit over zijn handelen naar de vader. Ook zou verweerder klaagster hebben gechanteerd in een erfrechtelijke procedure. Het college beoordeelt dat klaagster geen misbruik maakt van het tuchtrecht. Het college toetst de klacht aan beide tuchtnormen en beoordeelt de klaagster deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG TE ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing in raadkamer van 11 december 2024 op de klacht van:
[A],
wonende in [B],
klaagster,
gemachtigde [C],
tegen:
[D],
psychiater,
werkzaam in [E],
verweerder,
gemachtigde mr. L.F.W. van Zuijlen te Utrecht.
1. De zaak in het kort
1.1 Klaagster, zus van verweerder, verwijt verweerder samengevat dat hij de vader
van klaagster en verweerder (hierna: (de) vader) wilsonbekwaam heeft verklaard. Daarnaast
heeft verweerder zijn schuldbekentenis jegens de erven van de vader geantedateerd.
Verweerder heeft volgens klaagster onduidelijke informatie gegeven over het welzijn
van de vader en onwaarheden geuit over zijn handelen naar de vader. Ook zou verweerder
klaagster hebben gechanteerd in een erfrechtelijke procedure.
1.2 Verweerder stelt dat klaagster niet-ontvankelijk moet worden verklaard vanwege
verjaring en misbruik van recht. Ook kan de klacht volgens verweerder niet worden
getoetst aan de eerste en de tweede tuchtnorm. Ook daarom zou klaagster in haar klacht
niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Klaagster is bovendien volgens verweerder
geen rechtstreeks belanghebbende. Bij een inhoudelijke beoordeling dient de klacht
volgens verweerder (kennelijk) ongegrond te worden verklaard.
1.3 Het college komt tot het oordeel dat klaagster kennelijk niet-ontvankelijk is
in haar klacht voor zover het de klachtonderdelen A, E en F betreft. De overige klachtonderdelen
B tot en met D zijn kennelijk ongegrond. ‘Kennelijk’ betekent dat het niet nodig is
om nog vragen aan de partijen te stellen en dat duidelijk is dat klaagster niet kan
worden ontvangen in haar klacht. Hierna licht het college toe hoe het tot deze beslissing
is gekomen.
2. De procedure
2.1 Het dossier bevat de volgende relevante stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 2 januari 2024;
- de brief van 14 februari 2024 van de secretaris aan klaagster;
- de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 19 februari 2024;
- de aanvulling op het klaagschrift, ontvangen op 21 februari 2024;
- de brief van 25 april 2024 van de secretaris aan klaagster;
- de aanvulling op het klaagschrift met de bijlagen, ontvangen op 1 mei 2024;
- het verweerschrift met de bijlagen, ontvangen op 25 juni 2024;
- de aanvulling op het klaagschrift van 10 juli 2024 met de bijlagen, ontvangen
op 10 juli 2024;
- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek, gehouden op 15 augustus 2024.
2.2 Het college heeft de klacht in raadkamer behandeld. Dit betekent dat het college
de zaak heeft beoordeeld op basis van de stukken zonder dat de partijen daarbij aanwezig
waren.
3. De feiten
3.1 Verweerder is sinds 2000 als arts en sinds 2009 als psychiater BIG-geregistreerd.
Verweerder is de broer van klaagster. De verhoudingen tussen klaagster en haar familie,
waaronder verweerder, is sinds jaren verstoord. Ook de relatie tussen de partner van
klaagster en zijn schoonfamilie, waaronder verweerder, is ernstig verstoord.
3.2 Er heeft nooit een behandelrelatie bestaan tussen verweerder en klaagster, ook
niet tussen verweerder en de vader.
3.3 In juni 2012 heeft een psychologisch onderzoek van de vader plaatsgevonden.
Verweerder was hierbij aanwezig en in het onderzoeksverslag is het volgende hierover
vermeld (alle citaten voor zover van belang en letterlijk weergegeven):
“(…) Zoon [verweerder] vult aan dat vader (…) nu erg de grip op de werkelijkheid
aan het verliezen is (…).”
3.4 Sinds september 2012 is de vader opgenomen in een verpleeghuis.
3.5 In augustus 2015 is de vader overleden. Klaagster is daarna een erfrechtelijke procedure gestart tegen verweerder en haar broer (hierna: (de) broer).
3.6 In het tussenvonnis van 14 juli 2021 van de erfrechtelijke procedure is genoteerd:
“(…) [Klaagster heeft] gesteld dat vader in een verzorgingstehuis voor ouderen met
dementie opgenomen is geweest, hetgeen volgens (…) [klaagster] duidelijk maakt dat
de stelling van (…) [verweerder en broer] dat vader zijn (financiële) zaken zelf kon
behartigen niet juist kan zijn. (…) De rechtbank overweegt dat tijdens de zitting
aan [verweerder en broer] is gevraagd hoe het stond met de gezondheid van vader toen
hij naar het verzorgingstehuis ging, waarop (…) [verweerder en broer] hebben geantwoord
dat vader, hoewel het lichamelijk wat moeilijker ging, nog steeds zelfstandig naar
buiten ging, kon pinnen en dat hij altijd compos mentis is gebleven. Beide instellingen
waarin vader verbleven heeft waren volgens (…) [verweerder en broer] ‘gewone’ verzorgingstehuizen.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om (…) [verweerder en broer]
nog in de gelegenheid te stellen te reageren op de stelling van (…) [klaagster] dat
vader in een verzorgingstehuis voor ouderen met dementie opgenomen is geweest. (…)”
3.7 Op 2 november 2022 is in de Conclusie na enquête tevens houdende akte uitlating
van deze erfrechtelijke procedure het volgende genoteerd:
“(…) [Verweerder en broer] voegen hieraan toe dat (…) [vader] is ook nooit wils-
en/of handelingsonbekwaam verklaard, noch onder curatele of onder bewind gesteld.
(…)”
3.8 Op 29 juni 2023 heeft de partner van klaagster ook een tuchtklacht tegen verweerder
ingediend onder kenmerk H2023/5781.
3.9 In het verweerschrift, ontvangen op 22 september 2023 in de zaak met kenmerk H2023/5781
is het volgende opgenomen:
“(…) Voor zover verweerder net als (…) [de broer] vond dat zijn vader compos mentis
was, was dit zijn eigen beoordeling als zoon en staat het geheel los van zijn “arts-zijn.”
(…) Van een medisch-inhoudelijke beoordeling door een (onafhankelijk) arts is daarbij
geen sprake geweest noch is door verweerder die indruk gewekt. (…)”
3.10 Op 5 maart 2024 is er in deze erfrechtelijke procedure een schikking bereikt
met een vaststellingsovereenkomst waarin is vermeld:
“(…) [verweerder en broer] zeggen toe geen aangifte te doen tegen (…) [partner van
klaagster] wegens meineed. (…) Partijen verlenen elkaar (…) finale kwijting van al
hetgeen zij in het kader van deze procedure van elkaar gevorderd hebben en al hetgeen
zij mogelijk nog van elkaar te vorderen hebben in het kader van de rechtsbetrekking
die tussen hen heeft bestaan. (…) Partijen doen afstand van het recht een beroep te
doen op de nietigheid, vernietigbaarheid of ontbinding van deze overeenkomst. (…)”
4. De klacht en de reactie van verweerder
4.1 Klaagster verwijt verweerder dat hij:
A. de vader wilsonbekwaam heeft verklaard in 2012;
B. een geantedateerde schuldbekentenis heeft opgesteld;
C. heeft geweigerd duidelijke informatie te verschaffen over het welzijn van de
vader en over zijn betrokkenheid als psychiater in de laatste jaren van het leven
van de vader;
D. heeft gelogen over het handelen naar de vader;
E. zich onnodig positief heeft uitgelaten over de situatie van de vader;
F. op 5 maart 2024 klaagster tijdens de zitting bij het gerechtshof heeft gechanteerd
met als doel klaagster te laten
stoppen met het hoger beroep in de erfrechtelijke procedure.
4.2 Verweerder heeft het college verzocht de klaagster kennelijk niet-ontvankelijk te verklaren en de klacht dus niet inhoudelijk te behandelen. Voor het geval het college de klacht wel inhoudelijk gaat beoordelen, heeft verweerder het college verzocht de klacht ongegrond te verklaren.
4.3 Het college gaat hieronder voor zover nodig in op de standpunten van partijen.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college onderzoekt hieronder allereerst het beroep van verweerder op misbruik
van het tuchtrecht. Daarna beoordeelt het college het beroep van verweerder op verjaring.
Vervolgens toetst het college of de klachtonderdelen vallen onder de eerste en/of
de tweede tuchtnorm. Voor zover het college er aan toekomt, boordeelt het college
de klacht inhoudelijk.
Misbruik van tuchtrecht
5.2 Verweerder heeft een beroep gedaan op misbruik van tuchtrecht. Verweerder heeft
hiervoor aangevoerd dat het tuchtrecht als doel heeft de kwaliteit van de individuele
gezondheidszorg te bewaken en te bevorderen en om de patiënt te beschermen tegen ondeskundig
en onzorgvuldig handelen van een zorgverlener. Het tuchtrecht is er niet om klagers
onbeperkt de ruimte te geven hun onvrede over zorgverleners steeds opnieuw in een
procedure aan de orde te stellen na de gevoerde erfrechtelijke procedure. Klaagster
is volgens verweerder kennelijk niet-ontvankelijk wegens misbruik van procesrecht
omdat klaagster de kwestie over de nalatenschap op alle mogelijke manieren wenst aan
te vallen, terwijl het klachtrecht daarvoor niet is bedoeld.
5.3 Het college stelt voorop dat het klachtrecht een groot goed is dat slechts in
uitzonderlijke gevallen dient te worden beperkt. Dat neemt niet weg dat ook in het
tuchtrecht sprake kan zijn van misbruik van recht en dat ook het tuchtrecht bescherming
behoort te bieden tegen gerechtelijke procedures die uitsluitend of overwegend het
oogmerk hebben om een ander te schaden. Omdat slechts in bijzondere omstandigheden
sprake kan zijn van misbruik van recht dient verweerder de bijzondere feiten en omstandigheden
te stellen en te onderbouwen waaruit het misbruik van recht zou blijken. Het enkele
feit dat er een civiele procedure is gevoerd over de nalatenschap is onvoldoende om
als bijzonder feit te dienen. Het college is niet gebleken dat in de civiele procedure
dezelfde klacht is voorgelegd als waarover klaagster klaagt bij het college. Evenmin
blijkt van een persoonlijk belang van klaagster dat enkel het doel heeft om verweerder
te schaden. Dat het feitencomplex in de civiele en in deze procedure overeenkomsten
heeft, maakt niet dat er sprake is van misbruik van het tuchtrecht. Duidelijk is dat
een aantal klachtonderdelen de gezondheidszorg raken.
Dit betekent dat er geen sprake is van misbruik van het recht zodat klaagster in
zoverre kan worden ontvangen in haar klacht.
Verjaring en klacht A: vader wilsonbekwaam verklaard in 2012
5.4 Het voorgaande laat overigens onverlet dat verweerder ook heeft aangevoerd dat
de klacht deels is verjaard. Volgens artikel 65 lid 5 Wet op de beroepen individuele
gezondheidszorg (hierna: Wet BIG) vervalt de bevoegdheid tot het indienen van een
klaagschrift na afloop van 10 jaar na de dag waarop het desbetreffende handelen of
nalaten heeft plaatsgevonden. Het klaagschrift is ontvangen op 2 januari 2024. Dat
betekent dat al hetgeen voor 2 januari 2014 heeft plaatsgevonden, is verjaard. Voor
zover klaagster klaagt over handelen of nalaten van verweerder dat heeft plaatsgevonden
voor 2 januari 2014 is klaagster in haar klacht in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk.
Dat betekent dat klachtonderdeel A over de verklaring tot wils(on)bekwaamheid onbesproken
zal blijven.
De eerste tuchtnorm en klacht B tot en met F
5.5 Met betrekking tot de beoordeling van de klachtonderdelen B tot en met F geldt
dat eerst moet worden vastgesteld of deze klachtonderdelen vallen onder de eerste
tuchtnorm. Het college stelt vast dat uit het overgelegde medisch dossier van de vader
niet is gebleken dat verweerder op enig moment de behandelaar van de vader is geweest.
Verweerder heeft de vader weliswaar begeleid bij arts-bezoeken maar het college is
niet gebleken dat verweerder daarbij heeft gehandeld of geoordeeld in zijn hoedanigheid
van psychiater. Dit betekent dat de eerste tuchtnorm op onderstaande klachtonderdelen
niet van toepassing is.
De tweede tuchtnorm en klacht B tot en met F
5.6 Het voorgaande betekent dat moet worden beoordeeld of de klachtonderdelen B
tot en met F onder de tweede tuchtnorm van artikel 47 lid 1 aanhef en onder b Wet
BIG vallen. Voor zover het college kan vaststellen, betreffen de handelingen die verweerder
worden verweten, handelingen in de privésfeer. Immers verweerder heeft gehandeld als
zoon van de vader en als broer van klaagster. Volgens vaste rechtspraak vallen handelingen
van BIG-geregistreerden die in de privésfeer plaatsvinden in beginsel niet onder het
tuchtrecht, tenzij het handelen niet los van de hoedanigheid van BIG-geregistreerden
kan worden gezien en het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele
gezondheidszorg.
5.7 Voldoende weerslag betekent dat er sprake is van (i) zeer ernstig verwijtbaar
handelen in flagrante strijd met de algemene zorgplicht, (ii) handelen dat de waarden
van het beroep in de kern raakt en (iii) handelen dat het vertrouwen in het handelen
van een arts wezenlijk aantast. Voor zover het handelen als genoemd in de klachtonderdelen
B t/m D al onder de tweede tuchtnorm zou vallen en klaagster rechtstreeks belanghebbende
is, geldt het volgende.
De tweede tuchtnorm en klacht B: schuldbekentenis
5.8 Met betrekking tot klachtonderdeel B, de schuldbekentenis die door de vader
is opgesteld, verwijt klaagster dat verweerder deze geantedateerd heeft. Verweerder
heeft dit betwist en verwezen naar een rapport van een handschriftdeskundige. Daarin
is geconcludeerd dat het handschrift zeer veel waarschijnlijker van de vader is dan
van de verweerder. Daarmee is de schuldbekentenis zeer waarschijnlijk niet door verweerder
geantedateerd zo is uit het rapport op te maken. Klaagster heeft nog aangevoerd dat
het woord ‘erven’ in deze bekentenis was opgenomen terwijl de vader bij het opstellen
van deze schuldbekentenis in 2009 leefde. Kennelijk bedoelt klaagster te stellen dat
daarmee duidelijk is dat de schuldbekentenis op een ander moment zou zijn opgemaakt
maar klaagster heeft deze stelling verder niet onderbouwd.
5.9 Het college stelt vast dat niet is gebleken dat verweerder de schuldbekentenis heeft geantedateerd. Dit blijkt in ieder geval niet uit het door verweerder ingebrachte rapport, integendeel, daaruit blijkt dat het handschrift zeer waarschijnlijk van vader was. Ook uit de enkele stelling dat het woord erven is gebruikt, kan niet worden opgemaakt dat er zou zijn geantedateerd. Voor zover dit klachtonderdeel al onder de tweede tuchtnorm zou vallen omdat het handelen – zo daarvan sprake zou zijn – in flagrante strijd zou zijn met de individuele zorgplicht, is het klachtonderdeel B in ieder geval kennelijk ongegrond.
De tweede tuchtnorm en klacht C: geen duidelijke informatie over vader en klacht D:
gelogen over het handelen naar de vader
5.10 Klaagster heeft deze klachtonderdelen niet op enigerlei wijze onderbouwd. Gelet
op de inhoud van de klacht, kan voorshands enkel ervan worden uitgegaan dat klaagster
bedoeld heeft dat verweerder haar onvoldoende vaak, onjuist dan wel onvolledig heeft
geïnformeerd over de toestand van de vader. Dit heeft verweerder, zo daar al sprake
van was, dan enkel gedaan in zijn rol als zoon van de vader en niet als psychiater.
Dat valt niet onder de tweede tuchtnorm. In zoverre zou klaagster niet-ontvankelijk
zijn in deze klachtonderdelen. Ook als ervan uit wordt gegaan dat klaagster heeft
bedoeld te stellen dat verweerder als psychiater haar onvoldoende op de hoogte heeft
gehouden, kunnen deze klachtonderdelen niet gegrond worden bevonden omdat klaagster
op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarover verweerder dan zou hebben nagelaten
haar te informeren. Voor zover het handelen als genoemd in de klachtonderdelen C en
D onder de tweede tuchtnorm zou vallen, zijn deze klachtonderdelen kennelijk ongegrond.
De tweede tuchtnorm en klacht E: uitlating dat vader compos mentis was
5.11 Het college stelt vast dat klaagster dit klachtonderdeel onvoldoende heeft
gespecificeerd. Naast dat niet is komen vast te staan hoe verweerder zich concreet
zou hebben uitgelaten over de vader, kan deze uitlating niet worden getoetst aan de
tweede tuchtnorm. Klaagster is in dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk.
De tweede tuchtnorm en klacht F: chantage tijdens de erfrechtelijke procedure
5.12 Klaagster stelt te zijn gechanteerd in de erfrechtelijke procedure. Klaagster
heeft ter onderbouwing daarvan de vaststellingsovereenkomst in de erfrechtelijke procedure
overgelegd. Uit deze overeenkomst is gebleken dat verweerder heeft toegezegd geen
aangifte wegens meineed te doen. Verweerder heeft aangevoerd dat dit een schikking
betreft waarop niet meer kan worden teruggekomen.
5.13 Het college overweegt dat het treffen van een dergelijke overeenkomst in rechte een handeling in de privésfeer betreft. Er is daarmee geen sprake van één van de uitzonderingen als genoemd in randnummer 5.7. Het college is van oordeel dat klachtonderdeel F niet kan worden getoetst aan de tweede tuchtnorm. Klaagster is daarmee voor klachtonderdeel F ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Slotsom
5.14 Uit de overwegingen hiervoor volgt dat klaagster in de klachtonderdelen A,
E en F kennelijk niet-ontvankelijk is en de klacht voor het overige kennelijk ongegrond
is.
Publicatie
5.15 In het algemeen belang zal deze beslissing worden gepubliceerd in de Staatscourant
en ter publicatie worden aangeboden aan Medisch Contact. Dit algemeen belang is erin
gelegen dat andere artsen mogelijk van deze zaak kunnen leren. De publicatie zal plaatsvinden
zonder vermelding van namen of andere tot personen of instanties herleidbare gegevens
(artikel 71 Wet BIG).
6. De beslissing
Het college:
- verklaart klaagster kennelijk niet-ontvankelijk in haar klacht voor de klachtonderdelen
A, E en F;
- verklaart de klacht voor het overige kennelijk ongegrond;
- bepaalt dat deze beslissing, nadat deze onherroepelijk is geworden, zonder vermelding
van namen of andere herleidbare gegevens in de Nederlandse Staatscourant zal
worden bekendgemaakt en ter publicatie zal worden aangeboden aan Medisch Contact.
Deze beslissing is gegeven op 11 december 2024 door K.A.J.C.M. van den Berg Jeths-
van Meerwijk, voorzitter, en L.A.J. Stouthamer, M.A.C. Meijssen, leden-beroepsgenoten,
bijgestaan door F.A.C. Bergervoet, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op
11 december 2024.