ECLI:NL:TDIVBC:2021:8 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2021/13

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2021:8
Datum uitspraak: 24-12-2021
Datum publicatie: 11-01-2022
Zaaknummer(s): VB 2021/13
Onderwerp: Katten, subonderwerp: Therapie
Beslissingen: Verwerpt het beroep
Inhoudsindicatie: Kat. Behandeling. In het voorliggende geval is duidelijk dat partijen een verschillende lezing geven over hetgeen tussen hen is besproken over de mogelijkheid van een röntgenologisch onderzoek. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de dierenarts niet heeft aangeboden of zelfs heeft geweigerd een dergelijk onderzoek te (laten) verrichten en om die reden evenmin dat haar in dit opzicht een verwijt te maken valt. Er is geen reden om de vaste jurisprudentie op dit punt niet te volgen.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2021/13                                                                                            24 december 2021    

                                                                                                            

Uitspraak op het beroep van:

X, wonende te A, appellante
gemachtigde: mr. P.R.Th. Schulting

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 28 april 2021 in zaak nr. 2020/33 in het geding tussen:

appellante

en

Y, te B, dierenarts
gemachtigde: mr. I. Boissevain

Procesverloop

Bij uitspraak van 28 april 2021 (ECLI:NL:TDIVTC:2021:25) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van appellante tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 juni 2021 beroep ingesteld.

Bij brief van 22 juli 2021 heeft de dierenarts op het beroepschrift gereageerd.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 oktober 2021, waar appellante, vergezeld van haar partner en bijgestaan door haar gemachtigde, en de dierenarts, bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen.

De klacht

Appellante verwijt de dierenarts, samengevat, dat zij op zondag 16 februari 2020 geen gedegen onderzoek heeft verricht naar de braakklachten van haar kat en in de diagnosestelling tekort is geschoten. Meer specifiek wordt de dierenarts verweten dat zij geen röntgenfoto heeft gemaakt, waardoor niet tijdig is onderkend dat er sprake was van een obstructie in de darmen in de vorm van een hazelnoot, die tijdens een operatie bij de opvolgende dierenarts is geconstateerd.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         Appellante was eigenaar van een jonge kater met de naam Bohdi, geboren op 4 november 2019. Op zondag 16 februari 2020 heeft appellante de praktijk van de dierenarts bezocht en heeft de dierenarts Bohdi onderzocht. Partijen zijn het erover eens dat appellante aan de dierenarts heeft verteld dat zij niet had gezien dat de kat iets ongebruikelijks had gegeten,   de kat braakte en dat het braaksel naar ontlasting rook. Partijen verschillen van mening over de algemene toestand van de kat. Volgens appellante was de kat zeer lusteloos, terwijl zij volgens de dierenarts levendig was. In de patiëntenkaart is ter zake opgenomen: ai (algemene indruk) prima, wel snel liggen op tafel.

2.         In de patiëntenkaart is verder onder andere vermeld dat de kat niet had gegeten, maar wel had gedronken, en het water had binnengehouden. Ook is vermeld dat de buik soepel was en niet pijnlijk en er geen afwijkende structuren waren te voelen. De temperatuur was normaal. Volgens de dierenarts pleitten deze omstandigheden, in aanmerking genomen dat er geen sprake was van een verslechtering sinds de dag ervoor, tegen een obstructie/ileus, hoewel die ook niet voor 100% was uit te sluiten. Als waarschijnlijkheidsdiagnose heeft de dierenarts een virus-, dan wel darminfectie genoemd. De aantekening in de patiëntenkaart eindigt met de opmerking: in overleg met eigenaar besloten tot symptomatische behandeling -> injectie Prevomax.

3.         Duidelijk is dat bij het consult over de mogelijkheid van een röntgenologisch onderzoek is gesproken en dat dit onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Over de inhoud van de bespreking op dit punt verschillen partijen van opvatting. Appellante stelt dat zij om een dergelijk onderzoek heeft gevraagd en dat de dierenarts dit heeft geweigerd. De dierenarts stelt dat appellante zelf vaneen dergelijk onderzoek heeft afgezien.

4.         Na het bezoek aan de dierenarts heeft appellante zich  daar niet meer gemeld voor de behandeling van de kat.. Appellante is, zo blijkt uit de stukken op maandag 17 februari 2020 naar haar eigen dierenarts gegaan, die na het maken van een röntgenfoto een maagovervulling/vergroting vermoedde en tijdens de daarop gedane operatie op een darmafsluiting door een hazelnoot stuitte. De toestand van de kat verslechterde na de operatie, waarschijnlijk als gevolg van een aspiratiepneunomie, waarna is besloten de kat te euthanaseren.  


Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

5.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat, uitgaande van de door de dierenarts beschreven klinische onderzoeksbevindingen, het op zichzelf niet onlogisch is geweest dat de dierenarts als waarschijnlijkheidsdiagnose in de eerste plaats dacht aan een virus-, dan wel darminfectie. Gelet op de omstandigheid dat dat een ileus niet voor 100% was uit te sluiten – waarover ook tussen partijen is gesproken – en omdat appellante had verteld dat het braaksel naar ontlasting stonk, had nader onderzoek in de vorm van het maken van een röntgenfoto, althans radiologisch onderzoek naar het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege moeten worden aangeboden.  Omdat de lezingen die partijen hebben gegeven over  de bespreking van de mogelijkheid van een röntgenologisch verschillen en bij gebreke van aanvullend bewijs, heeft het Veterinair Tuchtcollege vervolgens geconstateerd dat niet is komen vast te staan dat de dierenarts dit nader onderzoek niet heeft willen verrichten en dit niet heeft aangeboden.

Het Veterinair Tuchtcollege zag verder geen aanleiding de door de dierenarts ingestelde symptomatische medicamenteuze behandeling en het advies tot dwangvoeren tuchtrechtelijk verwijtbaar te achten.


Beoordeling van de beroepsgronden

6.         Aan de orde is de vraag of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van appellante, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 gelezen in samenhang met artikel  4.2 van de Wet dieren. Bij de beoordeling van een klacht wordt naar vaste jurisprudentie niet getoetst of de meest optimale zorg is verleend, maar wordt als criterium aangehouden of beklaagde in de specifieke omstandigheden van het geval en in retrospectief bezien, als redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot is opgetreden.

7.         Appellante is het niet eens met de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Hiertoe voert zij aan dat het de dierenarts voldoende duidelijk had moeten zijn dat er sprake zou kunnen zijn van een ileus bij de kat. Ze stelt dat zij dit als verpleegkundige ook onderkende en daarom de dierenarts heeft gevraagd een röntgenfoto te maken. Die liet echter weten niet in staat te zijn een röntgenfoto te beoordelen en er bovendien van overtuigd te zijn dat het om een virusinfectie ging. Volgens appellante vond ook het Veterinair Tuchtcollege dat een röntgenfoto moest worden gemaakt.

8          De dierenarts heeft daartegen aangevoerd dat de kat bij haar werd aangeboden met maag/darmklachten waarvoor vele oorzaken kunnen bestaan. Zeker bij een redelijk jonge kat hoeven dergelijke klachten, op zichzelf staand, niet te leiden tot alarmerende conclusies. Omdat de kat een soepele buik had, levendig was en geen andere alarmerende verschijnselen vertoonde, bestond er geen reden een ernstige situatie te vermoeden. De mogelijkheid van een röntgenfoto is met appellante besproken. Volgens de dierenarts heeft appellante haar gevraagd of zij radiologe was, wat de dierenarts ontkende. Daarop weigerde appellante volgens de dierenarts het nemen van een röntgenfoto, omdat er dan “toch niemand is die de foto kan beoordelen”. De dierenarts stelt dit laatste te hebben ontkend door te antwoorden: “zo is het niet, en ik kan de foto altijd nog doorsturen”. De dierenarts wijst er verder op dat de assistente op de patiëntenkaart heeft vermeld dat appellante haar op dinsdag 18 februari 2020 - daags na het overlijden van de kat - heeft gebeld en daarbij heeft verteld dat de dierenarts heeft gezegd dat ze “wel een röntgenfoto wilde maken”. 

9.         Het Veterinair Beroepscollege wijst er met het Veterinair Tuchtcollege op dat in gevallen waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, het vaste tuchtrechtspraak is (zie onder andere de uitspraken van het Veterinair Beroepscollege van 2 september 2016, ECLI:NL:TDIVBC:2016:4, en 31 december 2020, ECLI:NL:TDIVBC:2020:15) dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

10.        In het voorliggende geval is duidelijk dat partijen een verschillende lezing geven over hetgeen tussen hen is besproken over de mogelijkheid van een röntgenologisch onderzoek. Gelet hierop kan niet worden vastgesteld dat de dierenarts niet heeft aangeboden of zelfs heeft geweigerd een dergelijk onderzoek te (laten) verrichten en om die reden evenmin dat haar in dit opzicht een verwijt te maken valt. Er is geen reden om de vaste jurisprudentie op dit punt niet te volgen. De omstandigheid dat de dierenarts niet uitdrukkelijk op de patiëntenkaart heeft aangetekend dat zij bij het consult heeft aangeboden een röntgenfoto te (laten) maken en dat appellante dit heeft geweigerd betekent niet dat zij dat niet heeft gedaan. Overigens komt aan de aantekening door de assistente op de patiëntenkaart dat appellante haar daags na het overlijden van de kat heeft gebeld en daarbij heeft medegedeeld dat de dierenarts heeft gezegd dat ze wel een röntgenfoto wilde maken” in dit verband geen doorslaggevende betekenis toe. Ook als deze mededeling niet zou zijn gedaan, zou immers niet vaststaan dat de dierenarts geen röntgenologisch onderzoek heeft aangeboden. Er is dan ook geen reden om de assistente hierover als getuige te horen.  Ten overvloede en vooral ter voorlichting van appellante wijst het Veterinair Beroepscollege erop dat een röntgenfoto hier niet per se duidelijk zou hebben gemaakt dat de kat met een ileus te maken had. Een dergelijke verstopping hoeft niet zichtbaar te zijn op een röntgenfoto.

11.       Voor zover appellante de dierenarts zelfstandig verwijt dat niet op de patiëntenkaart is vermeld dat appellante heeft geweigerd een röntgenfoto te laten maken, wijst het Veterinair Beroepscollege erop dat op de patiëntenkaart wel is vermeld:

“besproken:

- symptomatische behandeling

- ro-foto”

en vervolgens
 

“iom eigenaar

besloten nu tot symptomatische behandeling -> injectie Prevomax”

Hoewel het wellicht verstandig was geweest duidelijker weer te geven wat er volgens de dierenarts bij het consult op dit punt is gezegd, ziet het Veterinair Beroepscollege niet in dat met de gemaakte aantekening onvoldoende verslag is gelegd, in elk geval niet zodanig dat dit nadelige gevolgen heeft gehad voor de zorg die een dierenarts dient te betrachten ten opzichte van een dier.

Slotsom

12.       Op grond van het vorenstaande falen de beroepsgronden.  Het VBC zal het beroep verwerpen.
 

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. J.L.W. Aerts en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. C de Ruijter en dr. M.A. van Zuijlen , dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. I.F. Schouwink als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                         w.g. mr. I.F. Schouwink            

voorzitter                                                                                 secretaris

Uitgesproken in het openbaar op 24 december 2021

Voor eensluidend afschrift,

mr. I.F. Schouwink

secretaris