ECLI:NL:TDIVBC:2016:4 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 16/01

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2016:4
Datum uitspraak: 02-09-2016
Datum publicatie: 10-05-2017
Zaaknummer(s): VB 16/01
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie: Hond. Nalatig handelen bij onder narcose brengen en bij de operatie.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 2 september 2016

in de zaak VB 16/01  van

X, dierenarts te A,

beklaagde  in eerste aanleg, appellante van een uitspraak

van 26 november 2015 van het Veterinair Tuchtcollege (2014/49),

hierna te noemen: dierenarts,

tegen

Y, wonende te A,

klaagster in eerste aanleg, verweerster in hoger beroep,

hierna te noemen: klaagster.                       

1      Het geding in beroep

Bij beroepschrift van 23 januari 2016, nader aangevuld bij brief van 21 februari 2016, is de dierenarts bij het Veterinair Beroepscollege in beroep gekomen tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 26 november 2015. Bij die uitspraak is de klacht tegen de dierenarts, inhoudende dat zij bij het onder narcose brengen c.q. bij de operatie van de hond van klaagster nalatig heeft gehandeld, als gevolg waarvan het dier is komen te overlijden, gedeeltelijk gegrond verklaard en is haar de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren opgelegd.

Klaagster heeft hierop schriftelijk gereageerd.

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van het Veterinair Beroepscollege op 24 juni 2016, waar de dierenarts haar standpunt heeft toegelicht. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen..

Hierna is de uitspraak bepaald.

2      De uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege

2.1  Het Veterinair Tuchtcollege heeft de voorgeschiedenis van de zaak als volgt weergegeven, waarbij de dierenarts is aangeduid als beklaagde:

“3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Mini Keeshond met de naam Prince, geboren op 4 december 2010.

3.2. Op 12 juni 2014 heeft klaagster de hond naar de praktijk van beklaagde gebracht in verband met een operatieve ingreep ter verwijdering van de anaalklieren, waarbij tevens onder narcose een gebitsreiniging zou plaatsvinden, naast dat een chemische castratie zou worden uitgevoerd. Beklaagde heeft de hond ter voorbereiding op de operatie onder narcose gebracht en daarbij intramusculair 0,2 ml Domitor en 0,1 ml Ketamine  toegediend. Na ruim een half uur is nog eens 0,1 ml Domitor intramusculair toegediend.

3.3. Na het verwijderen van tandsteen is de hond verder voorbereid op de operatie ter verwijdering van de anaalklieren. Tijdens die voorbereiding heeft de hond een ademstilstand en hartstilstand gekregen en heeft er beademing en reanimatie plaatsgevonden. De hond heeft Antisedan en Atropine toegediend gekregen. In de stukken wordt vermeld dat na enige tijd weer een zwakke polsslag voelbaar was en de hond weer begon te ademen, waarna het dier vrij snel uit de narcose ontwaakte, maar wel piepende geluiden maakte en angstig was. Van de voorgenomen operatie met betrekking tot de anaalklieren is vervolgens afgezien. Klaagster heeft, nadat ze door de praktijk is gebeld, haar hond diezelfde middag opgehaald en mee naar huis genomen. Volgens klaagster was haar hond bij het ophalen erg aan het trillen en aan het kermen, had hij nog een waas voor de ogen en reageerde hij niet op haar komst.

3.4. Uit het klaagschrift volgt dat klaagster de hond thuis in een mand heeft geplaatst en dat het dier omstreeks 17:30 uur op stond en probeerde te lopen. De hond wilde alleen drinken en niet eten en heeft enkele keren gebraakt. De volgende ochtend, omstreeks 7:15 uur, signaleerde klaagster dat haar hond slap op de grond onder de tafel lag.

3.5. Klaagster heeft gesteld dat zij hierna naar de praktijk van beklaagde heeft gebeld, maar via het antwoordapparaat te horen kreeg dat de praktijk gesloten was in verband met Pinksteren, welk weekend echter al achter de rug was. Vervolgens heeft klaagster de dierenambulance gebeld, die haar het telefoonnummer van een spoedkliniek heeft verstrekt, waar ze met haar hond terecht kon.  Aldaar is de hond klinisch onderzocht en is geconstateerd dat er sprake was van hersenschade. De hond heeft een infuusbehandeling gekregen en er is Valium toegediend. De hond kreeg epileptische aanvallen en stopte op enig moment met ademen, waarna intubatie en beademing heeft plaatsgevonden. Na enkele minuten trad echter een hartstilstand op. Reanimatie bood onvoldoende resultaat en vanwege de slechte prognose zijn na overleg de reanimatiepogingen gestaakt en is het dier overleden. Er is geen sectie verricht.”

2.2  De beslissing van het Veterinair Tuchtcollege berust op de volgende beoordeling:

“5.1. In het geding is de vraag of beklaagde tekort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten aanzien van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college ziet geen reden om beklaagde in tuchtrechtelijk zin te verwijten dat is besloten tot een operatie ter verwijdering van de anaalklieren. Uit de stukken is gebleken dat er bij de hond in 2013 sprake was van e en anaalklierabces en dat sedertdien recidiverende klachten ten aanzien van de anaalklieren waren opgetreden. Om dergelijke klachten voor de toekomst te voorkomen was een advies tot een operatie ter verwijdering van de anaalklieren naar het oordeel van het college veterinair niet onjuist. Daarbij is tevens voorgesteld, omdat de hond toch onder narcose zou zijn, een gebitsreiniging uit te voeren. In verband met het optreden van een bacteriemie na een gebitsreiniging, verdient het de voorkeur om een dergelijke ingreep niet te combineren met een chirurgische ingreep. Echter gezien de aard en de locatie van de ingreep, acht het college die keuze in dit geval niet verwijtbaar, hetgeen tevens geldt ten aanzien van de chemische castratie. Het college volgt klaagster dan ook niet in haar betoog dat tot een onnodige operatieve ingreep met betrekking tot de anaalklieren is geadviseerd.

5.3.  Beklaagde heeft op 12 juni 2014, voorafgaande aan de voorgenomen operatie, een klinisch onderzoek uitgevoerd.  In aanmerking genomen de beschreven klinische bevindingen zijn daaruit geen contra indicaties voor het onder narcose brengen van de hond en de operatie  naar voren gekomen. De hond heeft vervolgens eerst intramusculair 0,2 ml Domitor toegediend gekregen en 0,1 ml Ketamine, hetgeen ook in relatie tot het gewicht van de hond op zichzelf geen afwijkende doseringen zijn geweest. Omdat de hond vervolgens toch niet voldoende in slaap bleek te zijn, is na ongeveer een half uur nogmaals 0,1 ml Domitor toegediend.

5.4. Uit de stukken is verder gebleken dat de hond ten tijde van de reanimatie behalve Antisedan ook Atropine toegediend heeft gekregen. Deze toedieningen waren veterinair gezien niet onjuist, waarbij overigens wel intraveneuze toediening de voorkeur had gehad. Overigens is voor het college niet duidelijk geworden of de hond is geïntubeerd, hetgeen in de rede had gelegen. Hiernaast gaat het college er mede gelet op de beschreven toestand en het tijdstip waarop de hond naar huis is gegeven vanuit dat het dier op dat moment nog niet voldoende uit de narcose was ontwaakt. Weliswaar kan Domitor met Antisedan worden geantagoneerd, echter geldt dit niet voor Ketamine. Aldus had de hond in de visie van het college nog enige tijd in opname behoren te blijven en eerst op een later tijdstip aan klaagster mee naar huis worden gegeven, op een moment dat zeker was dat hij niet meer onder narcose en voldoende wakker was. In zoverre wordt de klacht gegrond geacht.

5.5. Met betrekking tot het verwijt dat klaagster, toen zij op 13 juni 2014 naar de praktijk belde en via het antwoordapparaat vernam dat de praktijk in verband met Pinksteren –welk weekend  reeds achter de rug was- gesloten was, geldt dat deze kwestie veeleer de praktijk aangaat en niet beklaagde persoonlijk. Door het college wordt daarom volstaan met de meer algemene opmerking dat het voor de hand ligt om, als een praktijk gesloten is, juiste informatie naar buiten te verstrekken althans duidelijkheid te verschaffen over waar men met een eventuele hulpvraag buiten openingstijden terecht kan.

5.6. Op grond van het vorengaande is de klacht deels gegrond. Na te melden maatregel wordt door het college passend en geboden geacht.”

3     De beoordeling van het beroep

3.1  De dierenarts heeft ter zitting - in aanvulling op hetgeen zij in haar beroepschrift naar voren heeft gebracht - verklaard, dat zij de oproeping voor de zitting van het Veterinair Tuchtcollege niet heeft ontvangen, omdat deze naar een dependance is gestuurd, die inmiddels was opgeheven. Zij heeft voorts verklaard ermee akkoord te gaan dat de zaak in beroep verder alleen inhoudelijk wordt behandeld.

3.2  De dierenarts heeft als grief tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege aangevoerd dat ten onrechte is overwogen dat zij de hond te snel mee naar huis heeft gegeven. De hond was alert, was klinisch in orde en liep steeds naar de deur van de opnamekamer maar was wel erg angstig, nerveus en onrustig, hetgeen onder meer tot uitdrukking kwam doordat hij vlak na het wakker worden de assistente in haar hand heeft gebeten. De dierenarts vond het onder deze omstandigheden beter de hond aan klaagster mee te geven naar huis in de verwachting dat deze in zijn eigen vertrouwde omgeving sneller tot rust zou komen. Zij heeft aangegeven een en ander uitvoerig met klaagster te hebben besproken en haar de instructie te hebben gegeven onmidddellijk contact op te nemen als de hond niet zou willen eten of drinken of als er anderszins iets met de hond niet in orde zou zijn.. Zij heeft in dit verband tevens melding gemaakt van de mogelijkheid om - zo nodig - contact op te nemen met een spoedkliniek.

3.3  Klaagster heeft in haar verweerschrift in beroep verklaard, dat de hond, toen zij hem kwam ophalen, nog niet bij kennis was en zeker niet door de praktijkruimte liep en dat haar de hond was meegegeven, omdat het beter zou zijn dat hij in een vertrouwde omgeving zou bijkomen.

3.4  Het Veterinair Beroepscollege constateert, dat de verklaringen van de dierenarts en klaagster over de gang van zaken na de narcose en reanimatie uiteen lopen. In gevallen waarin partijen een verschillende lezing geven van de voor de beoordeling van de klacht relevante feiten en omstandigheden, is het vaste tuchtrechtspraak (zoals onder andere neergelegd in de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 20 december 2011, ECLI:NL:TDIVBC:2011:17) dat, wanneer op grond van de beschikbare gegevens niet kan worden vastgesteld van welke lezing moet worden uitgegaan, de klacht met betrekking tot het desbetreffende onderdeel niet gegrond kan worden bevonden. Dit rechtsoordeel berust niet op de opvatting dat het woord van de klager minder geloof verdient dan dat van beklaagde, doch op het uitgangspunt dat het oordeel omtrent de tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van handelen of nalaten waarover is geklaagd, zijn grondslag behoort te vinden in feiten en omstandigheden die als vaststaand kunnen worden aangenomen. Een tuchtrechtelijke sanctie kan slechts worden gebaseerd op zodanige feiten en omstandigheden.

3.5  Uit het vorenstaande vloeit voort dat in dit geval niet kan worden vastgesteld – anders dan waarvan het Veterinair Tuchtcollege is uitgegaan – dat de hond van klaagster op het moment dat hij door de dierenarts naar huis werd meegegeven nog onvoldoende was ontwaakt uit de narcose. Hoewel één en ander er niet aan af doet dat – zoals uit de aangevallen uitspraak blijkt – in het algemeen in gevallen waarin zich complicaties als hier aan de orde voordoen, zeer voorzichtig moet worden omgegaan met het naar huis meegeven, ziet het Veterinair Beroepscollege in dit specifieke geval niet in dat de dierenarts op dit punt een onjuiste afweging heeft gemaakt. Daarbij is in het bijzonder van belang geacht dat de opvatting van de dierenarts dat de hond van klaagster beter verder thuis kon herstellen van de ingreep en de complicaties, op zichzelf te billijken valt. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege had het daarbij, gelet op al hetgeen was voorgevallen, wel op de weg van de dierenarts gelegen ter zake zeer duidelijke instructies te geven en de nodige nazorg te betrachten.

In het voorliggende geval had de dierenarts niet mogen volstaan met de enkele instructie aan klaagster contact op te nemen als zij de indruk zou hebben dat er iets verontrustends met de hond aan de hand zou zijn, omdat zij, de dierenarts, aldus de beoordeling van de gezondheidstoestand van de hond geheel aan klaagster heeft overgelaten. Het had naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege op de weg van de dierenarts gelegen wat de nazorg betreft een actievere houding aan te nemen en klaagster in elk geval hooguit enkele uren na het meegeven van de hond telefonisch moeten benaderen of de eigenaar zelf te laten terugbellen om haar te bevragen over de gezondheidstoestand van de hond. Door dit na te laten is de dierenarts verwijtbaar tekortgeschoten in de zorg, die zij had behoren te betrachten met betrekking tot de hond van klaagster.

3.6  Hoewel het Veterinair Beroepscollege omtrent het aan de dierenarts te verwijten gedrag tot een iets andere conclusie komt dan het Veterinair Tuchtcollege, is het niettemin op grond van het onder 3.5 overwogene van oordeel dat de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, onderdeel a, van de Wet dieren in dit geval passend en geboden is. Het beroep zal derhalve worden verworpen.

  4      De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

verwerpt het beroep.

Aldus gewezen door mr. W. Sorgdrager, voorzitter, en de leden mr. G. van der Wiel,

mr. J.L.W. Aerts, dr. L.M. Derkx-Overduin (dierenarts) en drs. M.I. de Nijs (dierenarts), in tegenwoordigheid van mr. C.M. Lubbers, secretaris, en in het openbaar uitgesproken door de voorzitter te Den Haag op 2 september 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.

w.g. secretaris                                                                        w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

secretaris