ECLI:NL:TDIVBC:2020:2 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2019/10 VB 2019/11 VB 2019/12 VB 2019/13 VB 2019/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:2
Datum uitspraak: 08-05-2020
Datum publicatie: 12-05-2020
Zaaknummer(s):
  • VB 2019/10
  • VB 2019/11
  • VB 2019/12
  • VB 2019/13
  • VB 2019/14
Onderwerp: Klachtambtenaarzaken
Beslissingen: Gegrond met boete
Inhoudsindicatie: Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat het in deze zaak gaat om overtredingen van wettelijke voorschriften. De dierenartsen hebben in de onderzochte periode ieder de voorschriften minstens 10 maal overtreden; vier van de vijf dierenartsen hebben in die periode de voorschriften zelfs meer dan 20 maal overtreden. Deze gedragingen bergen een risico in zich, want zij kunnen leiden tot resistentieontwikkeling en daardoor de volksgezondheid in gevaar brengen. Alles afwegende acht het Veterinair Beroepscollege een onvoorwaardelijke geldboete passend.

Veterinair Beroepscollege

Uitspraak van 8 mei 2020

in de zaken VB 2019/10, VB 2019/11, VB 2019/12, VB 2019/13 en VB 2019/14 van

de ambtenaar als bedoeld in artikel 8.15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren,  

klager in eerste aanleg, appellant van de uitspraak van 23 mei 2019 van het Veterinair Tuchtcollege (zaaknummers 2018/57, 2018/58, 2018/59, 2018/60 en 2018/61),

hierna te noemen: de klachtambtenaar;

gemachtigde: X;

tegen

Y, Z , U, V, W , dierenartsen te A,

beklaagden in eerste aanleg, verweerders in beroep,

hierna te noemen: de dierenartsen.

1.         De procedure

Het Veterinair Tuchtcollege heeft bij uitspraak van 23 mei 2019 (ECLI:NL:TDIVTC:2019:13) de klachtambtenaar niet-ontvankelijk verklaard in de klachten.

Bij beroepschrift van 18 juli 2019 is de klachtambtenaar tijdig van deze uitspraak in beroep gekomen.  

De dierenartsen hebben op 23 oktober 2019 allen een reactie op het beroep ingediend.  

De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter openbare zitting van het Veterinair Beroepscollege op 22 november 2019. Op die zitting is uitsluitend het ontvankelijkheidsoordeel van het Veterinair Tuchtcollege besproken.

Het Veterinair Beroepscollege is in zijn tussenuitspraak van 20 december 2019 (ECLI:NL:TDIVBC:2019:7) tot het oordeel gekomen dat de klachten tegen de dierenartsen wel degelijk ontvankelijk waren. Om die reden is het beroep van de klachtambtenaar gegrond verklaard en is de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege vernietigd. Gelet op artikel 8:39, tweede lid, van de Wet dieren is besloten op een volgende zitting over te gaan tot de inhoudelijke behandeling van de klachten.

Deze zitting van het Veterinair Beroepscollege was gepland op 3 april 2020 en partijen hebben daarvoor een uitnodiging ontvangen. Vanwege de uitbraak van het coronavirus en de als gevolg daarvan door de overheid getroffen maatregelen heeft deze zitting geen doorgang kunnen vinden. Partijen hebben er desgevraagd mee ingestemd dat geen zitting wordt gehouden en dat wordt beslist op grond van de schriftelijke processtukken.

2.         De klacht

De klachtambtenaar voert het volgende aan.

Begin december 2015 is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) gestart met een aselecte controle van elf gezelschapsdierenpraktijken in Nederland. De bedoeling van deze controles was het verkrijgen van een nalevingsbeeld op het uitvoeren van een gevoeligheidsbepaling voorafgaand aan de toepassing van derde keuzemiddelen en/of humane antibiotica bij honden en katten en handhavend optreden waar overtredingen werden geconstateerd. In dat kader is de praktijk van de dierenartsen geselecteerd en is deze praktijk op 1 december 2015 en 22 februari 2016 door twee inspecteurs van de NVWA bezocht. Van dat bezoek hebben de inspecteurs ten aanzien van ieder van de dierenartsen rapport opgemaakt. In deze rapporten is ook verslag gedaan van het verhoor dat op 30 mei 2016 heeft plaatsgevonden.

Uit het onderzoek is gebleken dat de dierenartsen in de periode van juli tot en met december 2015 diergeneesmiddelen bij dieren hebben ingezet die behoren tot de derde keuze antibiotica. De in dit geval gebruikte derde generatie cefalosporinen en fluoroquinolonen worden in de humane geneeskunde als laatste middel tegen multiresistente bacteriën ingezet. De dierenartsen hebben onvoldoende aangetoond dat sprake was van diergeneeskundige noodzaak tot het inzetten van een derde keuze antibioticum. Zij hebben dus gehandeld in strijd met artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen en daarmee in strijd met artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren, aldus de klachtambtenaar.

3.         Het verweer

De dierenartsen voeren bij het Veterinair Tuchtcollege allen hetzelfde verweer. In hun verweerschriften van 10 juli 2018 erkennen zij dat de bevindingen van de NVWA juist zijn. Zij betogen dat:

- zij niet op de hoogte waren van de huidige richtlijnen;

- zij direct na het bezoek van de NVWA in december 2015 hun beleid hebben aangepast en tot op heden de regels stipt hebben opgevolgd;

- door de NVWA-ambtenaren tijdens het onderzoek het woord controle niet is gebruikt, maar is gezegd dat het om een pilot ging. Die mededeling heeft hen ertoe aangezet om openheid van zaken te geven en het onderzoek zoveel mogelijk te ondersteunen in het belang van de volksgezondheid. Achteraf hebben zij het gevoel dat hun goede intentie tegen hen wordt gebruikt. 

4.         De beoordeling

bevindingen NVWA

4.1.      Het onderzoek van de NVWA leidde ten aanzien van de verschillende dierenartsen tot de volgende bevindingen.

Y heeft een aantal – derde keuze antibioticum bevattende – middelen  toegepast bij honden en katten zonder dat een bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is uitgevoerd: Otiderm met als werkzame stof enrofloxacine, dat behoort tot de fluoroquinolonen, Convenia (met als werkzame stof een derde generatie cefalosprorine) en Baytril (met als werkzame stof enrofloxacine, dat behoort tot de fluoroquinolonen). Voor dat gebruik heeft Y in de vragenlijsten van de NVWA de volgende verklaringen gegeven.

Otiderm:

- de goede ervaringen met dit middel 

- een antibiogram van 5 maanden eerder                         

- purulent exsudaat in gehoorgang

Convenia:

- toedieningsgemak/eigenaar kan geen orale medicatie geven                        

- therapietrouw                        

- eerder goede resultaten                         

- geen orale medicatie te geven

 Baytril:      

- sepsis met onbekende oorzaak/Stomorgyl had niet de gewenste werking,                        

- goede ervaring bij ernstige ziekte (in geval van peritonitis) en                        

- levensbedreigende situatie.

Z heeft Convenia, Baytril en Aurizon (met als werkzame stof marbofloxacine, dat behoort tot de fluoroquinolonen) toegepast bij honden en katten zonder dat een bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is uitgevoerd. Voor dat gebruik heeft hij de volgende verklaringen gegeven.

Convenia:

- behandelgemak                        

- orale medicatie niet mogelijk in verband met pijnlijke bek                        

- geen orale medicatie toe te dienen door eigenaar                        

- enige langwerkende middel

Baytril:       

- een eerdere behandeling met Clavubactin bracht geen verbetering.

Aurizon:    

- uit ervaring bekend dat er een goede werking is bij purulente ontsteking         

- volgens bijsluiter goede werking bij purulente otitis externa                        

- toedieningsgemak.

U heeft Convenia, Otiderm, en Aurizon toegepast bij honden en katten zonder dat een bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is uitgevoerd. Voor dat gebruik heeft zij de volgende verklaringen gegeven.

Convenia:

- therapietrouw,                        

- geen andere optie voor langwerkend antibioticum                        

- pillen niet toe te dienen/agressief dier                        

- pijnlijke kaak waardoor orale medicatie niet mogelijk was

Otiderm:   

- goede ervaringen met dit middel tegen gisten                       

- geen Aurizon op voorraad                        

- Otiderm is mild

Aurizon:    

- volgens bijsluiter goede werking/doordringbaarheid in purulent materiaal in gehoorgang

- pijnlijke purulente otitis externa waarbij andere middelen minder goed werken                 

- Surolan had geen effect.

V heeft Otiderm, Convenia, Baytril, Aurizon toegepast bij honden en katten zonder dat een bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is uitgevoerd. Voor dat gebruik heeft zij de volgende verklaringen gegeven.

Otiderm:   

- breed spectrum antibioticum en cortisol

- voorheen goed effect

Covenia:  

- orale medicatie is niet mogelijk/agressief dier

- pijnlijke bek/ moeilijk slikken

- breedspectrum antibioticum/langwerkend middel

- injectiemiddel geeft minder stress (patiënt met ernstige hartruis)

Baytril:       

- de goede ervaringen met dit middel bij een gecontamineerde wond

Aurizon:    

- lijkt beste keuze bij aanwezigheid pus

- eerder goede resultaten met dit middel

- goede werkzaamheid bekend

- had al een antibioticumzalf bij collega gehad, kwam voor second opinion.

W heeft Otiderm, Convenia en Aurizon toegepast bij honden en katten zonder dat een bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is uitgevoerd. Als reden voor toepassing heeft hij de volgende verklaringen gegeven.

Otiderm:   

- bij purulente otitis de beste keuze

Covenia:  

- therapietrouw

- pillen niet toe te dienen/agressief dier

Aurizon:    

- goede werking in purulent materiaal in gehoorgang

- goede ervaring met dit middel bij purulente otitis externa

- andere middelen werken minder goed bij purulente uitvloeiing.

Het Veterinair Beroepscollege gaat uit van de juistheid van deze bevindingen van de NVWA, nu deze door de dierenartsen verder niet zijn betwist.

de overtredingen

4.2.      Uit het onderzoek van de NVWA en de daarin opgenomen verklaringen van de dierenartsen blijkt dat zij niet hebben aangetoond dat er sprake was van een diergeneeskundige noodzaak voor de toepassing van de gebruikte derde keuze antibiotica. De dierenartsen hebben tevoren geen bacteriologisch onderzoek en/of een gevoeligheidsbepaling uitgevoerd en evenmin aangetoond dat eerste en tweede keuze antibiotica niet effectief waren. Uit de rapporten blijkt niet dat het onmogelijk was om een gevoeligheidsbepaling te doen of dat onmiddellijke toepassing van het derde keuze middel noodzakelijk was. De dierenartsen hebben daarmee naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege gehandeld in strijd met artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen j° art. 5.8 van de Regeling diergeneeskundigen. (De bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.)

4.3.      De dierenartsen hebben bovendien niet gehandeld conform de criteria van de zogenoemde Goede Veterinaire praktijk, zoals geformuleerd in het ‘Formularium Gezelschapsdieren Hond en Kat’ (november 2013) van de werkgroep Veterinair Antibioticum beleid. De dierenartsen hebben ook niet gehandeld conform de Richtlijn ‘Toepassen van antimicrobiële middelen’ (24 maart 2015) van de KNMvD. In zowel het ‘Formularium’ als de ‘Richtlijn’ staat dat - met uitzondering van de in de wet beschreven situaties - derde keuze antimicrobiële middelen op grond van de wet alleen mogen worden voorgeschreven bij individuele dieren nadat uit een verplicht bacteriologisch onderzoek en gevoeligheidsbepaling is gebleken dat dat eerste en tweede keuze middelen niet werkzaam zijn en derde keuze middelen wel. 

artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren

4.4.      Nu vastgesteld is dat de dierenartsen hebben gehandeld in strijd met het besluit Diergeneeskundigen en de aanbevelingen en richtlijnen van de KNMvD over het gebruik van antibiotica, moet worden beoordeeld of dit gebruik tuchtrechtelijk verwijtbaar is in de zin van artikel 4.2, tweede lid, van de Wet dieren. In de Memorie van Toelichting bij de Wet dieren (Kamerstukken II 2007/08, 31 389, nr. 3, p. 113, MvT) is daarover het volgende opgenomen:

“Zoals al eerder gemeld in paragraaf 4.8, is de zorgvuldige gezondheidszorg voor dieren van grote betekenis voor de bescherming van publieke belangen. Daarbij gaat het niet alleen om de bescherming van de diergezondheid en het dierenwelzijn, maar ook om de volksgezondheid of het milieu, bijvoorbeeld wanneer het onzorgvuldig gebruik van diergeneesmiddelen schadelijke residuen in dierlijke producten of mest achter laat. Ook voor de nationaal economische belangen is het maatschappelijk en internationaal vertrouwen in de goede gezondheidszorg van dieren van betekenis. Gezien dit belang dienen gedragingen die afbreuk doen aan de bescherming van die belangen of aan het vertrouwen in de kwaliteit van de gezondheidszorg, te worden tegengegaan. Zoals hiervoor is aangegeven, onder meer in paragraaf 5.2.3, zullen overtredingen van het bij of krachtens deze wet gestelde ten aanzien van de verrichting van diergeneeskundige handelingen kunnen worden gehandhaafd in het kader van het commune strafrecht. Naast deze wijze van handhaving kunnen gedragingen van leden van op grond van artikel 4.1 toegelaten beroepen zoals dierenartsen en paraveterinairen ook in rechte worden getoetst aan de zorgplicht in het voorgestelde artikel 4.2. Deze zorgplicht houdt in dat eenieder die is toegelaten op grond van artikel 4.1 tot de beroepsmatige uitoefening van de diergeneeskunde, gehouden is de zorg te verlenen die van hem of haar in zijn hoedanigheid mag worden verwacht als het gaat om de gezondheidszorg voor het individuele dier, alsmede als het gaat om het belang van de gezondheidszorg voor dieren in het algemeen. De criteria om te bepalen wat een goede en zorgvuldige uitoefening van de diergeneeskunde is, zijn moeilijk te vangen in de strikte begripsomschrijvingen, waar het strafrecht zich van bedient. Zo zal de beoordeling of een dierenarts op verantwoorde wijze diergeneesmiddelen heeft voorgeschreven, afhankelijk zijn van de ziekte waarvoor het middel is voorgeschreven, het doel van de behandeling alsmede de bekendheid van de dierenarts met de gezondheids- en welzijnstoestand van de betreffende dieren dan wel de dierziektesituatie op het bedrijf.”

4.5.      In de Nota van Toelichting bij het Besluit van 13 december 2012 tot wijziging van het Besluit diergeneesmiddelen (gevoeligheidsbepaling) (NvT) staat:

“Het belang van therapeutisch gebruik van antibiotica op basis van goede diagnostiek geldt voor de gehele diergeneeskunde. Ook de resistentieontwikkeling bij gezelschapsdieren is zorgelijk en moet worden tegengegaan. De Gezondheidsraad wijst daarbij op de risico’s van het innige contact tussen houder en dier. Bij gezelschapsdieren spelen tevens aspecten mee die leiden tot overmatig en onnodig gebruik van geavanceerde antibiotica. Zo zijn geavanceerde antibiotica vaak gemakkelijker toe te dienen en langer werkzaam dan andere antibiotica. Geavanceerde antibiotica worden ook bij aandoeningen ingezet die niet levensbedreigend zijn en waar geen zwaarwegende diergeneeskundige redenen bestaan om een gevoeligheidsbepaling achterwege te laten. De voorschriften die door onderhavige wijziging van het besluit worden geïntroduceerd gelden dan ook eveneens voor de gezelschapsdierenartsen.”

4.6.      Uit de hiervoor in 4.4. geciteerde passage uit de MvT blijkt dat de beoordeling van de vraag of een dierenarts op verantwoorde wijze diergeneesmiddelen heeft voorgeschreven, expliciet is genoemd als voorbeeld van diergeneeskundig handelen dat aan de zorgplicht wordt getoetst. Hoewel de minister kennelijk vooral het oog heeft gehad op het gebruik van diergeneesmiddelen bij landbouwhuisdieren, leidt het Veterinair Beroepscollege af uit de MvT, gelezen in samenhang met de in 4.5. geciteerde passage van de NvT, dat ook het voorschrijven van diergeneesmiddelen aan gezelschapsdieren, voor zover dat gevolgen kan hebben voor de volksgezondheid, onder de reikwijdte van het tuchtrecht valt.   De conclusie moet zijn dat het toepassen van derde keuze antibiotica bij honden en katten in strijd met artikel 5.7 van het Besluit diergeneeskundigen j° art. 5.8 van de Regeling diergeneeskundigen een overtreding is die tuchtrechtelijk verwijtbaar is, zodat de klacht gegrond is.

4.7.      Het verweer van de dierenartsen dat zij de (nieuwe) regels voor het gebruik van derde keuze antibiotica niet kenden, kan hen niet helpen. De regels zijn duidelijk en zij zijn bovendien in de berichtgeving aan de beroepsgroep aan de orde geweest ( zie T. Bosje “Antibiotica: een makkelijke upgrade voor de gezelschapsdierenpraktijk, Tijdschrift voor Diergeneeskunde, nr. 9, september 2014, blz. 313 e.v.). De dierenartsen hebben – naar eigen zeggen – inmiddels hun protocollen aangepast. Zij hebben dus adequaat gereageerd, maar dat mocht ook van hen worden verwacht.

Het betoog van de dierenartsen dat zij bij het onderzoek van de NVWA openheid van zaken hebben gegeven in de veronderstelling dat het om een pilot ging, kan hen evenmin baten. Uit de berechtingsrapporten blijkt dat de NVWA in eerste instantie heeft gesproken over een inventarisatie, maar ook te kennen heeft gegeven dat handhavend zou kunnen worden opgetreden bij structurele overtredingen. De aanleiding voor het onderzoek was mede daarin gelegen, zo is in de berechtigingsrapporten telkens vermeld, dat handhavend zou worden opgetreden tegen overtredingen.

de op te leggen maatregel

4.8.      De klachtambtenaar verzoekt de tuchtrechter om aan ieder van de dierenartsen een onvoorwaardelijke geldboete van € 750,00 op te leggen.

Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat het in deze zaak gaat om overtredingen van wettelijke voorschriften. De dierenartsen hebben in de onderzochte periode ieder de voorschriften minstens 10 maal overtreden; vier van de vijf dierenartsen hebben in die periode de voorschriften zelfs meer dan 20 maal overtreden. Deze gedragingen bergen een risico in zich, want zij kunnen leiden tot resistentieontwikkeling en daardoor de volksgezondheid in gevaar brengen. Alles afwegende acht het Veterinair Beroepscollege een onvoorwaardelijke geldboete als na te melden passend.

5.         Wijze van uitspraak

De secretaris zal een afschrift van deze beslissing onverwijld aan partijen zenden en aan de overige in artikel 8.40, tweede lid, van de Wet dieren genoemde instanties. In verband met de uitbraak van het coronavirus en de als gevolg daarvan door de overheid getroffen maatregelen zal deze beslissing niet met toepassing van artikel 8.38, eerste lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.25, tweede lid, van de Wet dieren in het openbaar kunnen worden uitgesproken. Om belangstellenden tegemoet te komen geschiedt de publicatie van alle uitspraken van het Veterinair Beroepscollege (en het Veterinair Tuchtcollege) op www.tuchtrecht.overheid.nl . Belangstellenden kunnen op deze manier op eenvoudige wijze toegang verkrijgen tot de volledige tekst van uitspraken van de beide tuchtcolleges. Met een combinatie van bekendmaking van de uitspraak aan partijen én een mogelijkheid voor belangstellenden om kennis te nemen van de uitspraak, wordt in de huidige zeer uitzonderlijke omstandigheden op een aanvaardbare manier recht gedaan aan de strekking van beide zojuist genoemde bepalingen van de Wet dieren. Daarbij benadrukt het Veterinair Beroepscollege dat de aangepaste werkwijze een tijdelijk karakter heeft.

6.         De beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

- verklaart de klacht in de zaken VB 2019/10, VB 2019/11, VB 2019/12, VB 2019/13 en VB 2019/14 gegrond;

- legt aan de dierenartsen ieder een onvoorwaardelijke geldboete op van €750,00, overeenkomstig het bepaalde in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder c van de Wet dieren.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter en de leden mr. J.L.W. Aerts, mr. J. M. van Jaarsveld, drs. C.W. Davidse (dierenarts) en drs. H.W. Wagenaar (dierenarts) in tegenwoordigheid van mr. M.H. Zandvliet, plaatsvervangend secretaris op 8 mei 2020.

w.g. plv. secretaris                                                  w.g. voorzitter

Voor eensluidend afschrift,

plv. secretaris

Bijlage bij de uitspraak van het Veterinair Beroepscollege van 8 mei 2020 in de zaken VB 2019/10, VB 2019/11, VB 2019/12, VB 2019/13 en VB 2019/14

Besluit diergeneeskundigen

Artikel 5.7. Gevoeligheidsbepaling bij toepassing aangewezen diergeneesmiddelen

1 Bij ministeriële regeling kunnen diergeneesmiddelen aangewezen worden die niet zonder voorafgaande kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling door een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet mogen worden toegepast.

2 Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden ten aanzien van de kwaliteit, betrouwbaarheid en controleerbaarheid met betrekking tot de uitvoering van de kiemisolatie en gevoeligheidsbepaling.

3 Het is dierenartsen en andere personen als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet verboden de diergeneesmiddelen, bedoeld in het eerste lid, toe te passen, indien uit de gevoeligheidsbepaling blijkt dat andere diergeneesmiddelen toepasbaar zijn.

4 Een dierenarts of andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet , kan van het eerste tot en met het derde lid afwijken indien vanwege diergeneeskundige noodzaak een gevoeligheidsbepaling onmogelijk is of onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel noodzakelijk is.

5 Bij onmiddellijke toepassing van het diergeneesmiddel wordt een gevoeligheidsbepaling zo snel mogelijk alsnog uitgevoerd.

Regeling diergeneeskundigen

Artikel 5.8. Voorwaarden gevoeligheidsbepaling

1 Diergeneesmiddelen die werkzame stoffen bevatten behorende tot de groep van derde en vierde generatie cefalosporinen en fluoroquinolonen en diergeneesmiddelen als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onderdeel b, of artikel 5.2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit welke een antimicrobiële werking bezitten, worden aangewezen als diergeneesmiddelen, bedoeld in artikel 5.7, eerste lid, van het besluit.

2 De gevoeligheidsbepaling wordt uitgevoerd in overeenstemming met de eisen die ingevolge de geldende goede veterinaire praktijken, waaronder gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 8.44 van de wet, aan een betrouwbare gevoeligheidsbepaling worden gesteld.