ECLI:NL:TDIVBC:2020:16 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2019/20 VB 2019/21

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2020:16
Datum uitspraak: 31-12-2020
Datum publicatie: 06-01-2021
Zaaknummer(s):
  • VB 2019/20
  • VB 2019/21
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Ongegrond
  • Gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Klaagster kan in haar klacht worden ontvangen, maar het Veterinair Beroepscollege zal de klacht tegen de dierverloskundige alsnog ongegrond verklaren. Met betrekking tot de dierenarts moet samenvattend worden geconcludeerd dat het anesthesieprotocol met betrekking tot de keuze en/of dosering van de diergeneesmiddelen een ondeugdelijk protocol was voor de indicatie waarvoor het gebruikt werd en dat in het protocol onvoldoende aandacht was voor controle van parameters tijdens de operatie. Maatregel van berisping.

Zaaknummer:                                                                                         Datum uitspraak:

VB 2019/20 en VB 2019/21                                                                     31 december 2020

Uitspraak op het beroep van:

X, wonend te A,

appellante (hierna: klaagster),

tegen de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 26 september 2019 in zaak nrs. 2018/54 en 2018/76 in het geding tussen:

X

en

Y, dierverloskundige te B, en

Z, dierenarts te B

Procesverloop

Bij uitspraak van 26 september 2019 (ECLI:NL:TDIVTC:2019:39) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klacht van klaagster tegen de dierverloskundige niet‑ontvankelijk en tegen de dierenarts ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft klaagster bij brief van 20 november 2019, aangevuld bij brief van 14 december 2019, tijdig beroep ingesteld.

De dierenarts en de dierverloskundige hebben bij brief van 17 januari 2020 een verweerschrift ingediend.

Desgevraagd hebben partijen toestemming verleend om in het geding uitspraak te doen zonder zitting. Vervolgens heeft het Veterinair Beroepscollege bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak vervolgens op 26 juni 2020 in raadkamer behandeld en besloten het onderzoek te heropenen om partijen alsnog ter zitting te horen. Daarbij zijn de dierenarts en de dierverloskundige in persoon opgeroepen.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2020, waar klaagster, de dierenarts en de dierverloskundige zijn verschenen.

Overwegingen

Aanleiding tot de klacht

1.         In de periode 31 mei 2016 tot en met 7 september 2017 heeft de dierenarts in samenwerking met de dierverloskundige negen keizersneden uitgevoerd bij een aantal Franse buldoggen van klaagster. Het Veterinair Beroepscollege verwijst voor een overzicht naar de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege. Daarbij maakt het Veterinair Beroepscollege de volgende kanttekeningen.

            Anders dan het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen, dient ook de keizersnede bij de moederhond Angel op 23 januari 2017 bij de beoordeling te worden betrokken. Het Veterinair Tuchtcollege heeft niet onderkend dat zowel klaagster als haar dochter een hond hebben met de naam Angel. De keizersnede op 27 augustus 2017 bij de moederhond Gucci wordt buiten beschouwing gelaten, omdat deze ingreep door een andere dierenarts is verricht.

De klacht

2.         De klachten tegen de dierenarts en de dierverloskundige komen erop neer dat van alle geboren pups die levend ter wereld zijn gekomen, een groot deel binnen een kleine week is gestorven. Ook is de moederhond Jadee overleden. De pups zijn volgens klaagster gestorven aan de narcose en de moederhond aan een inwendige bloeding die is veroorzaakt tijdens de keizersnede.

Beslissing van het Veterinair Tuchtcollege

3.         Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht tegen de dierverloskundige niet‑ontvankelijk verklaard. Voor zover hij betrokken is geweest bij de in het geding zijnde keizersneden, heeft het Tuchtcollege onvoldoende aanwijzingen gezien waaruit de conclusie moet worden getrokken dat hij in die hoedanigheid verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld. Het Veterinair Tuchtcollege is er vanuit gegaan dat de dierenarts verantwoordelijk is geweest voor de hier aan de orde zijnde veterinaire verwijten.

            Het Veterinair Tuchtcollege heeft de klacht tegen de dierenarts ongegrond verklaard. Daartoe heeft het Tuchtcollege vastgesteld dat slechts op één pup uit het nest van 7 september 2017 sectie is verricht en dat de overige pups niet voor sectie zijn aangeboden. Het Veterinair Tuchtcollege heeft geen concrete aanwijzingen in het dossier gevonden dat de pups die niet voor sectie zijn aangeboden door het handelen van de dierenarts zijn overleden. Het sectieverslag van de patholoog geeft geen antwoord op de vraag of ten aanzien van de aangeboden pup sprake is geweest van complicaties als gevolg van de toegepaste narcose. Het Veterinair Tuchtcollege heeft verder overwogen dat de dierenarts gebruikelijke en gangbare middelen heeft gebruikt voor de narcose van een hond en de doseringen in voorkomende gevallen heeft aangepast aan de individuele patiënt. Het Tuchtcollege heeft daarnaast overwogen dat de toegepaste doseringen van het middel Comfortan aan de hoge kant zijn geweest, maar slechts in één geval de normaalwaarden zoals deze in de bijsluiter zijn vermeld minimaal lijken te zijn overschreden. Die overschrijding heeft het Veterinair Tuchtcollege te gering geacht om een oorzakelijk verband met de pups bij de keizersnede van 7 februari 2017 te kunnen aannemen. Verder is niet gebleken dat klaagster (telefonisch) contact heeft gezocht met de dierenarts toen het na de geboorte niet goed ging met de pups, zodat de dierenarts naar het oordeel van het Tuchtcollege geen nalatige houding kan worden verweten.

            Tot slot heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat de dood van moederhond Jadee op 27 juni 2017 niet aan de dierenarts kan worden toegerekend. Er is geen sectie op de hond verricht en het betreft ten minste de derde keizersnede binnen een periode van twee jaar, waardoor het Tuchtcollege niet kan uitsluiten dat de laatste operatie onder die omstandigheden een grotere belasting vormde voor de hond, met alle risico’s van dien.

            Van de overige verwijten heeft het Veterinair Tuchtcollege geoordeeld dat daarover door partijen andere lezingen van de feiten zijn gegeven, zodat deze zonder aanvullend bewijs niet als vaststaand kunnen worden aangenomen, of dat daaraan onvoldoende gewicht toekomt om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te verbinden.

Beoordeling van het beroep met betrekking tot de dierverloskundige

4.         Klaagster is het er niet mee eens dat het Veterinair Tuchtcollege de klacht tegen de dierverloskundige niet‑ontvankelijk heeft verklaard. De dierverloskundige heeft, anders dan het Veterinair Tuchtcollege heeft overwogen, wel degelijk samen met de dierenarts keizersneden uitgevoerd. Klaagster heeft foto’s overgelegd waarop te zien is dat de dierverloskundige bij een keizersnede aanwezig was.

4.1.      Op de door klaagster overgelegde foto’s van keizersneden van haar honden zijn de dierverloskundige en de dierenarts te zien. Daarbij heeft de dierverloskundige op één van de foto’s een naaldvoerder vast. Uit de foto’s en de verklaringen van de dierverloskundige en de dierenarts blijkt dat tijdens het uitvoeren van de keizersneden sprake was van een samenstel van handelingen door beiden en dat er geen duidelijke taakafbakening is geweest. Echter is niet komen vast te staan dat de dierverloskundige meer dan assisterende handelingen bij een keizersnede heeft uitgevoerd of dat hij voorbehouden handelingen heeft verricht op grond waarvan een maatregel zou moeten worden opgelegd. Gelet hierop heeft het Veterinair Tuchtcollege op zichzelf terecht geoordeeld dat onvoldoende aanwijzingen bestaan voor de conclusie dat de dierverloskundige verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld. Daarmee heeft het Tuchtcollege de klacht inhoudelijk beoordeeld. Ten onrechte heeft het Tuchtcollege klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Het had – gezien de inhoudelijke beoordeling – klaagster ontvankelijk moeten achten en de klacht ongegrond moeten verklaren.

4.2.      Het beroep met betrekking tot de dierverloskundige is in zoverre gegrond. Klaagster kan in haar klacht worden ontvangen, maar het Veterinair Beroepscollege zal de klacht tegen de dierverloskundige alsnog ongegrond verklaren.

Beoordeling van het beroep met betrekking tot de dierenarts

5.         Klaagster betwist het oordeel van het Veterinair Tuchtcollege dat de dierenarts de juiste narcosemiddelen en de juiste doseringen heeft gebruikt. Gelet op de onjuiste informatie op de patiëntenkaarten in combinatie met de bevindingen in het sectierapport heeft klaagster sterke twijfels over de juistheid van de narcosemiddelen en de toegepaste doseringen. Als gevolg hiervan zijn volgens klaagster de pups overleden.

5.1.      De dierenarts heeft in verweer bij het Tuchtcollege het in de dierenartspraktijk als standaard gebruikte anesthesieprotocol voor een hond overgelegd. Daarin is vermeld dat aan een hond van 10 kilogram in beginsel 1,2 ml Comfortan 1%, 1,0 ml Sedazine 2% en 0,35 ml Ketamine 10% ten behoeve van de narcose wordt toegediend. In de patiëntenkaarten van de moederhonden is vermeld dat de dierenarts de honden onder narcose heeft gebracht met Comfortan (REG NL 107389), Sedazine 2% (REG NL 108855) en Anaestamine (REG NL 113873).

5.2.      Over het gebruik en de dosering van de narcosemiddelen door de dierenarts overweegt het Veterinair Beroepscollege als volgt.

            Het middel Comfortan (methadon) is, zoals ook het Tuchtcollege terecht heeft overwogen, een gebruikelijk en gangbaar middel bij het onder narcose brengen van honden. De dosering van Comfortan is volgens de registratiebeschikking en bijsluiter 0,5 tot 1 mg/kg. Een dosering van 1,2 ml Comfortan voor 10 kg lichaamsgewicht in het protocol dat door de dierenarts in deze praktijk gebruikt werd, gaat daarmee boven de in de registratiebeschikking en bijsluiter genoemde dosering uit. Uit de patiëntenkaarten van de individuele patiënten blijkt dat de dierenarts doseringen van 0.8-1.1 ml/kg heeft gebruikt. Bij één hond (Fleur) is voor twee keizersneden geen lichaamsgewicht genoteerd. Alhoewel de dosering Comfortan in een deel van de gevallen binnen het doseringsbereik van de registratiebeschikking valt, is, gelet op de bijwerkingen die het middel met zich mee kan brengen, niet verdedigbaar dat de dierenarts bij de anesthesie heeft gekozen voor de bovengrens van de aangegeven dosering. Daarbij is van belang dat de indicatie ‘keizersnede’ is uitgevoerd bij een brachycefale hond zonder dat tijdens de sectio zuurstof wordt toegediend.

Bij de hogere doseringen die de dierenarts heeft toegediend kan verwacht worden dat de hartslag van de moeder sterk beïnvloed zal worden (bradycardie). Verder is van methadon bekend dat het de placenta passeert, hetgeen betekent dat de ongeboren pups, bij toediening van methadon voorafgaand aan de sectio, hiervan ook een bepaalde dosis hebben meegekregen. Deze bijwerking wordt ook genoemd in de registratiebeschikking en de bijsluiter van het middel Comfortan. Het Veterinair Beroepscollege acht het daardoor aannemelijk dat de door klaagster waargenomen traagheid en sloomheid bij de pups, waardoor zij slecht in staat waren om zelf te drinken, door de hoge dosering Comfortan en deze bijwerking is veroorzaakt. Alhoewel strikt genomen Comfortan als analgeticum als onderdeel van een narcose ingezet kan worden is het middel in de gebruikte dosering en bij dit type hond bij de indicatie “keizersnede” niet gewenst en kan dit leiden tot complicaties.

            De toediening van Sedazine 2% (xylazine) voor sedatie en anesthesie bij honden is op grond van de registratiebeschikking en de bijsluiter van dit diergeneeskundig middel toegestaan. Op grond van algemene wetenschappelijke inzichten is het middel niet meer gangbaar. Xylazine heeft, zoals in de registratiebeschikking en de bijsluiter ook te lezen is, een sterke cardiovasculaire bijwerking, wat kan leiden tot een slechtere doorbloeding van de uterus en placenta, hetgeen gevolgen heeft voor de pups. De combinatie van dit middel met methadon zal in de hier aan de orde zijnde gevallen geleid hebben tot een significante verlaging van de hartfrequentie van de pups.

            Het gebruik van Anaestamine (ketamine) bij het uitvoeren van keizersneden is op zichzelf ook niet onjuist, maar het gebruik hiervan in combinatie met xylazine wordt afgeraden. Aangetoond is dat de combinatie van deze middelen leidt tot een verhoogde mortaliteit bij pups (zie onder meer de BSAVA Manual of Canine and Feline Anaesthesia and Analgesia, derde editie, juni 2016).

            Het Veterinair Beroepscollege is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door de dierenarts gebruikte dosering methadon bij de indicatie ‘keizersnede’ een keuze is geweest waarvan te voorspellen was dat deze tot problemen bij de pups en mogelijk ook bij de moeder zou kunnen leiden, zeker in de gebruikte combinatie met xylazine en ketamine. Het Veterinair Beroepscollege  acht het als gevolg daarvan aannemelijk dat de narcose heeft geleid tot sloomheid en zwakte bij de moederhonden en pups in de eerste dagen na de keizersnede, waardoor groeiachterstanden en complicaties konden optreden.

5.3.      Ter zitting heeft de dierenarts verder toegelicht dat zij de moederhonden overeenkomstig het protocol voor de sectio’s heeft geïntubeerd, maar dat de honden niet standaard aan een infuus lagen. Ook is tijdens de operaties geen zuurstof aan de honden toegediend, omdat de dierenartspraktijk daar niet over beschikte. De dierenarts heeft de hartslag van de moederhonden voorafgaand aan de sectio’s gemeten, maar deze tijdens de operaties verder niet gemonitord. Ook heeft zij niet standaard temperatuurmetingen bij de geanestheseerde honden verricht, ook niet in de recovery periode. Het Veterinair Beroepscollege stelt op grond hiervan vast dat de dierenarts gebruik maakte van een gebrekkig protocol voor monitoring van de anesthesie, hetgeen grote risico’s met zich bracht.

5.4.      Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is het onbegrijpelijk dat het anesthesieprotocol niet of althans onvoldoende is geëvalueerd toen bleek dat er na verschillende sectio’s pups waren overleden. De dierenartspraktijk voert, zoals de dierenarts ter zitting heeft toegelicht, veel sectio’s uit. Bij acht keizersneden bij diverse honden die alleen klaagster al in een periode van ruim negen maanden door de dierenarts heeft laten uitvoeren, heeft een aanzienlijke sterfte van pups plaatsgevonden. De evaluatie van het protocol heeft pas maanden later plaatsgevonden. Ter zitting van het Veterinair Beroepscollege heeft de dierenarts toegelicht dat de pups soms al na enkele dagen overleden en dat die sterfte niet altijd door de dierenartspraktijk is geregistreerd. Dat neemt niet weg dat de pupsterfte voor de dierenarts al eerder aanleiding had moeten zijn om te bezien of het protocol nog up‑to‑date was en of dit protocol diergeneesmiddelen bevatte die, al dan niet bij gecombineerde toepassing, aanleiding konden geven tot de pupsterfte. Het protocol had dan eerder aangepast kunnen worden teneinde verdere pupsterfte te voorkomen. De dierenarts heeft ter zitting verklaard dat het protocol pas in september 2017 is aangepast. Het Veterinair Beroepscollege rekent de dierenarts het gebrek aan evaluatie van het anesthesieprotocol, dat op meerdere punten onjuist en onvolledig was, na diverse incidenten zwaar aan.

5.5.      Samenvattend moet worden geconcludeerd dat het anesthesieprotocol met betrekking tot de keuze en/of dosering van de diergeneesmiddelen een ondeugdelijk protocol was voor de indicatie waarvoor het gebruikt werd en dat in het protocol onvoldoende aandacht was voor controle van parameters tijdens de operatie. Dat de praktijk destijds niet over aanvullende hulpmiddelen als zuurstof beschikte had ook tot reflectie op het uitvoeren van sectio’s aanleiding moeten geven. De dierenarts is onvoldoende kritisch geweest ten aanzien van het protocol en de daarin opgenomen werkwijze. Ondanks dat meerdere pups zijn overleden, heeft de dierenarts het door haar toegepaste protocol niet of in ieder geval onvoldoende geëvalueerd hetgeen vermijdbare pupsterfte tot gevolg heeft gehad. Daarmee is de dierenarts tekort geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de honden van klaagster, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen, als bedoeld in artikel 8.15 van de Wet dieren in samenhang gelezen met artikel 4.2 van die wet.

6.         De overige verwijten die klaagster heeft gemaakt, zijn door de dierenarts bestreden en kunnen, zoals het Veterinair Tuchtcollege terecht heeft overwogen, zonder aanvullend bewijs niet als vaststaand worden aangenomen, dan wel zijn van onvoldoende gewicht om daaraan tuchtrechtelijke consequenties te verbinden.

Op te leggen maatregel

7.         Bij het overwegen van de maatregel die opgelegd moet worden, heeft het Veterinair Beroepscollege acht geslagen op de ernst en de duur van de nalatigheid, zoals hiervoor is beschreven. De maatregel van berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren is daarom naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege passend en geboden.

Slotsom

8.         Het beroep is gegrond.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

I.           verklaart het beroep gegrond;

II.         vernietigt de uitspraak van het Veterinair Tuchtcollege van 26 september 2019 in zaak nrs. 2018/54 en 2018/76;

III.        verklaart de klacht tegen de dierverloskundige ongegrond;

IV.        verklaart de klacht tegen de dierenarts gegrond;

V.         legt de dierenarts de maatregel van berisping als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren op.

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, dr. L.M. Derkx‑Overduin, dierenarts-lid, en A. Bos, dierverloskundige‑lid, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.

De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.                         De plv. secretaris is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2020

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. F.H.H. Wieringa,

secretaris