ECLI:NL:TDIVTC:2019:39 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2018/54

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2019:39
Datum uitspraak: 26-09-2019
Datum publicatie: 17-12-2019
Zaaknummer(s): 2018/54
Onderwerp: Honden
Beslissingen:
  • Niet ontvankelijk
  • Ongegrond
Inhoudsindicatie: Klachten tegen een veeverloskundige en een dierenarts die word verweten dat zij veterinair tekort zijn geschoten bij de uitvoering van diverse keizersneden bij honden, met als gevolg dat één moederhond en groot aantal pups zijn komen te overlijden. Niet-ontvankelijk respectievelijk ongegrond.

X,  klaagster,

tegen

veeverloskundige (zaaknummer 2018/54),

dierenarts               (zaaknummer 2018/76),

hierna: tezamen te noemen: beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft in de beide zaken kennisgenomen van het klaagschrift, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 25 juli 2019. Van partijen waren klaagster en de dierenarts, Z, aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagden wordt verweten dat zij veterinair tekort zijn geschoten bij de uitvoering van diverse keizersneden bij honden van klaagster, met als gevolg dat één moederhond en groot aantal  pups zijn komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. In de periode 31 mei 2016 tot en met 7 september 2017 heeft de kliniek waaraan beklaagden zijn verbonden op verzoek van klaagster een tiental keizersneden uitgevoerd bij zes honden van het ras Franse Bulldog. Eén van de moederhonden is kort na de keizersnede overleden. Ook een – in de visie van klaagster bovenmatig – aantal pups is dood geboren dan wel kort na de geboorte komen te overlijden. Bij het verweerschrift is van de zijde van beklaagden een chronologisch overzicht gevoegd met daarin de volgende informatie:

Datum

Naam moederhond

Toelichting

8 sept 2015

Q

echo uitgevoerd toen 53 dagen drachtig heeft sectio gehad bij andere dierenarts.

31 mei 2016

Q

Sectio, 4 pups. Niet bij ons gevaccineerd.

24 nov 2016

Q

keizersnede, 6 pups. Goed verlopen. 1 pup heeft een navelabces gekregen die hebben we een aantal keer gespoeld. 4 pups zijn er uiteindelijk gevaccineerd.

28 nov 2016

Q

keizersnede voor de derde keer. 2 pups. Advies gegeven om hond niet meer te dekken. 1 pup later dood gegaan, verder niks over bekend.

10 dec 2016

Q

sectio. 7 pups ook allemaal gevaccineerd op 6 weken.

23 jan 2017

Q

sectio. 4 pups, 1 pup buikbreuk achter navel gelijk geëuthanaseerd.

7 feb 2017

Q

keizersnede, 2 pups, beide dood gegaan oorzaak onbekend.

27 juni 2017

Q

voor de vierde keer keizersnede! Mogen hond nu wel gelijk steriliseren. Helaas komt de hond uur na thuiskomst te overlijden. 3 levende pups, waarvan 1 pup erg klein. Kwamen moeilijk op gang maar zijn goed weg gegaan naar huis. Geprobeerd pups met hand groot te brengen maar na 5-7 dagen gestorven. Geen onderzoek gedaan naar oorzaak.

7 juli 2017

Q

keizersnede, 7 pups, 1 dood geboren, ongelijke pups, 2 erg klein. Alle 6 voor entingen geweest, 1 van de kleintjes dag na vaccinatie overleden.

27 aug 2017

Q

keizersnede, 6 pups waarvan 1 dood geboren en 1 met open gehemelte in laten slapen. Andere 4 pups zijn na 5-7 dagen overleden, zijn verder niet onderzocht.

7 sept 2017

Q

Hond is drachtig aangekocht, heeft al meerder keren gejongd met keizersnede. Erg mager sinds die bij mevrouw is gelijk gaan bijvoeren om de conditie nog zoveel mogelijk te optimaliseren. Keizersnede gehad, 3 pups. Dood gegaan na 5-7 dagen. 1 pup opgestuurd naar Universiteit Utrecht.

De informatie in het overzicht strookt met hetgeen in de patiëntenverslaglegging is opgenomen, zij het dat het overzicht op sommige punten uitgebreider is.

3.2. De laatste op de praktijk van beklaagden verrichte keizersnede heeft plaatsgevonden op 7 september 2017. Daarbij zijn drie pups ter wereld gekomen, die echter binnen een week na hun geboorte zijn overleden. Eén van de pups is ter sectie aangeboden bij een Veterinair Pathologisch Diagnostisch Centrum. De betrokken patholoog heeft in zijn sectieverslag onder ‘Conclusie’ geschreven:

“- Uitgebreide necrohemorrhagische fibrinopurulente bronchopneumonie met intralesionale gram negatieve intracellulaire bacteriën.

- Milde atrofie van de thymus met milde lymfoide depletie.

- Het maagdarmkanaal is minimaal gevuld wijzend op onvoldoende voedselopname/anorexie.

Commentaar:

De macroscopische en microscopische veranderingen passen bij een uitgebreide acute bacteriele infectie van de diepere luchtwegen.

De lymfoide depletie in de thymus kan wijzen op een verminderde weerstand waardoor dit dier meer vatbaar is voor infectie.

De oorzaken van thymus atrofie zijn; cachexie, virale infectie, toxine, genetisch/SCID.

Er zijn geen aanwijzingen voor een virale infectie (…). Bij een toxicologische oorzaak zou eveneens degeneratie en verval van lymfocyten zichtbaar zijn.

Een versnelde involutie/ atrofie van thymus weefsel wordt in dieren gezien in een status van negatieve energiebalans en is mogelijk de oorzaak in deze pup.

Of er sprake is van een genetisch defect is op basis van pathologisch onderzoek niet mogelijk.

Indien gewenst kan er een bacterieel onderzoek (BO) worden uitgevoerd. (…)”

3.3. Partijen hebben na die laatste keizersnede met elkaar gesproken over het hoge sterftecijfer onder de pups na de diverse keizersneden. Omdat klaagster op vragen daarover geen bevredigend antwoord kreeg, heeft zij de onderhavige procedure geëntameerd.

4. HET VERWEER

Beklaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Op die verweren zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

Ten aanzien van de veeverloskundige (zaaknr. 2018/54)

5.1. Anders dan in dupliek is gesteld, kan ook het handelen van een veeverloskundige in beginsel aan de veterinaire tuchtrechter ter toetsing worden voorgelegd. Voor zover de veeverloskundige bij de hier in geding zijnde keizersneden betrokken is geweest, heeft het college echter onvoldoende aanwijzingen waaruit de conclusie kan worden getrokken dat hij in die hoedanigheid verwijtbaar of nalatig heeft gehandeld. Het college gaat er daarom van uit dat de dierenarts verantwoordelijk is geweest voor de hier aan de orde zijnde veterinaire verwijten. Het handelen van de veeverloskundige zal daarom verder onbesproken blijven en in de verdere beoordeling niet meer worden betrokken.

Ten aanzien van de dierenarts (zaaknr. 2018/76)

5.2. In het geding is de vraag of de dierenarts tekort is geschoten in de zorg die zij had behoren te betrachten ten opzichte van de honden van klaagster, met betrekking tot welke dieren haar hulp was ingeroepen, een en ander als bedoeld in artikel 8.15 juncto artikel 4.2 van de Wet dieren.

5.3. Bij de beoordeling van de klacht geldt als uitgangspunt dat de in het veterinair tuchtrecht te toetsen zorgvuldigheidsnorm niet zo streng is dat alleen de meest optimale diergeneeskundige zorg voldoet. De maatstaf is dus niet of het handelen van de dierenarts beter had gekund, maar of zij in de specifieke omstandigheden van het geval als redelijk handelend en redelijk bekwaam vakgenoot is opgetreden.

5.4. Ter zitting is komen vast te staan dat niet klaagster, maar haar dochter de eigenaar is van Q, één van de bij dit geding betrokken moederhonden. In het veterinair tuchtrecht kan in particuliere zaken echter alleen de diereigenaar c.q. dierhouder een klacht indienen over vermeende tekortschietende zorg door een dierenarts. De keizersnede van Q zal om die reden buiten beschouwing blijven. In het veterinair tuchtrecht geldt verder als uitgangspunt dat een dierenarts alleen voor zijn of haar eigen veterinair handelen verantwoordelijk is. Nu ter zitting is gebleken dat een van de keizersneden, te weten die van 27 augustus 2017, is uitgevoerd door een collega dierenarts, zal ook die keizersnede in het onderhavige geding buiten de beoordeling blijven.

5.5. Voor de alsdan resterende keizersneden is een vrijwel identieke hoofdklacht geformuleerd, te weten dat de met het oog op de keizersneden aan de moederhonden toegediende narcosemiddelen tot de dood van de pups hebben geleid. Klaagster heeft in dat verband gesteld dat de pups na de geboorte onvoldoende kracht hadden om goed te drinken en dat ze om die reden wegens verzwakking zijn overleden.

5.6. Het college stelt vast dat na het overlijden van de pups geen sectie is verricht, behoudens met betrekking tot één pup uit het nestje van 7 september 2017. Voor wat betreft de doodsoorzaak van de andere overleden pups die niet voor sectie zijn aangeboden, heeft het college in de stukken in ieder geval geen concrete aanwijzingen aangetroffen die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat het handelen van de dierenarts hieraan debet is geweest. Overigens biedt ook het sectieverslag van de wel voor sectie aangeboden pup daarvoor onvoldoende aanknopingspunten. Zo heeft de patholoog in het sectieverslag onder ‘Conclusie’ geschreven dat sprake is geweest van een bacteriële infectie van de diepere luchtwegen, een milde atrofie van de thymus met milde lymfoide depletie en een minimale vulling van het maagdarmkanaal, wijzend op onvoldoende voedselopname/anorexie. Het sectieverslag geeft geen antwoord op de vraag of ten aanzien van de aangeboden pup sprake is geweest van complicaties ten gevolge van de toegepaste narcose. Uit de patiëntenverslaglegging leidt het college af dat de moederhonden onder narcose zijn gebracht met Comfortan (REG NL 107389), Sedazine 2% (REG NL 108855) en Anaestamine (REG NL 113873). Dit zijn binnen de veterinaire praktijk gebruikelijke en gangbare middelen die worden toegepast bij het onder narcose brengen van een hond. Verder geldt dat, voor zover er inmiddels modernere methoden als gasanesthesie bestaan, dit de toepassing van narcosemiddelen via de parenterale weg nog niet onjuist of tuchtrechtelijk verwijtbaar maakt. Ter zitting heeft de dierenarts verklaard dat zij heeft gewerkt volgens de uitgangpunten in het op de praktijk gehanteerde narcoseprotocol, waarvan een afschrift tot de gedingstukken behoort. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting heeft het college begrepen dat zij de doseringen in voorkomende gevallen heeft aangepast aan de individuele patiënt. De toegepaste doseringen zijn alleen voor wat betreft de Comfortan aan de hoge kant geweest, maar slechts in één geval lijkt – uitgaande van het netto gewicht van de moederhond zonder pups – de normaalwaarden zoals die in de bijsluiter zijn opgenomen minimaal te zijn overschreden (Q, 7 februari 2017).  Naar het oordeel van het college is die overschrijding echter te gering geweest om een oorzakelijk verband met de dood van de pups bij die keizersnede op 7 februari 2017 te kunnen aannemen. Ook ten aanzien van de overige keizersneden kan niet worden vastgesteld dat de toegepaste narcose debet is geweest aan de sterftegevallen.

5.7. Verder geldt dat klaagster ter zitting heeft verklaard dat zij na geen van de keizersneden met de betreffende pups, die niet wilden of konden drinken, is teruggegaan naar de kliniek. Ook is niet gebleken dat de pups vanaf het moment dat zij na hun geboorte de kliniek verlieten tot aan hun overlijden nog door een (andere) dierenarts zijn gezien. Klaagster stelt dat zij haar zorgen over de pups telefonisch heeft geuit, echter is zulks door de dierenarts betwist. De dierenarts heeft ter zitting in dat verband naar het oordeel van het college geloofwaardig verklaard dat zij zeker actie zou hebben ondernomen en waar nodig zou hebben ingegrepen indien zij had geweten dat het met de betreffende pups na hun geboorte niet goed ging. Ook in die zin is voor het college niet komen vast te staan dat de dierenarts een nalatige houding kan worden verweten en haar een tuchtrechtelijk verwijt treft.

5.8.  Verder wordt de dierenarts nog verweten verantwoordelijk te zijn voor de dood van een van de moederhonden, te weten Q op 27 juni 2017, die direct na de keizersnede een baarmoederverwijdering heeft ondergaan en daarbij het nodige bloed heeft verloren. Ook na het overlijden van deze hond is echter geen sectie verricht en niet kan worden vastgesteld dat de ontstane complicaties en het overlijden van de hond te wijten zijn geweest aan het ondeskundig handelen van de dierenarts. Verder ging het bij deze hond om de derde – volgens de dierenarts overigens de vierde – keizersnede binnen een periode van twee jaar, waardoor niet wordt uitgesloten dat de laatste operatie onder die omstandigheden een grotere belasting voor de hond kan hebben gevormd, met alle risico’s van dien, hetgeen de dierenarts evenwel niet kan worden aangerekend.

5.9. Voor de overige verwijten die aan het adres van de dierenarts worden gemaakt, heeft enerzijds te gelden dat partijen verschillende lezingen over de onderliggende feiten hebben gegeven. Dit geldt bijvoorbeeld met betrekking tot de verwijten dat de (moeder)honden onvoldoende wakker mee naar huis zijn gegeven, dat er van de zijde van de kliniek geen telefonisch contact zou zijn opgenomen na de keizersneden of dat de dierenarts een niet-representatieve pup ter sectie zou hebben aangeboden. Deze verwijten zijn van de zijde van de dierenarts bestreden en kunnen door het college zonder aanvullend bewijs niet als vaststaand worden aangenomen. Ook overige verwijten zijn niet komen vast te staan ofwel van onvoldoende gewicht om daar tuchtrechtelijke consequenties aan te moeten verbinden. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van de klachten over de vermeende fouten in de patiëntenverslaglegging, het verstrekken van de persoons- en adresgegevens van de dochter van klaagster middels de overlegging van de patiëntenverslaglegging van de hond Q en de bezwaren met betrekking tot de formulering van de aanvraag tot sectie. Deze overige verwijten kunnen dan ook niet leiden tot het oordeel dat aan de zijde van de dierenarts sprake is geweest van een veterinair tekortschieten dat een tuchtmaatregel zou rechtvaardigen.

5.10. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het college:

In de zaken met de nummers 2018/54 en 2018/76

verklaart de klacht niet ontvankelijk voor wat betreft de veeverloskundige;

verklaart de klacht ongegrond voor wat betreft de dierenarts.

Aldus vastgesteld te ’s Gravenhage door mr. L.B.M. Klein Tank, voorzitter, en door de leden d rs. J.A.M. van Gils,  d rs. M. Lockhorst, drs. B.A.M. Austie en drs. M.P.J. Hovius , in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar 26 september 2019 door mr. A.J. Kromhout, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.