ECLI:NL:TDIVBC:2021:3 Veterinair Beroepscollege 's-Gravenhage VB 2020/09 VB 2020/10 VB 2020/11 VB 2020/12

ECLI: ECLI:NL:TDIVBC:2021:3
Datum uitspraak: 04-06-2021
Datum publicatie: 04-06-2021
Zaaknummer(s):
  • VB 2020/09
  • VB 2020/10
  • VB 2020/11
  • VB 2020/12
Onderwerp: Overige diersoorten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Op 4 juni 2021 heeft het VBC einduitspraak gedaan in het geschil tussen de stichting Animal Rights en vier dierenartsen die in opdracht van de NVWA in 2016 keuringen hebben verricht van partijen varkens voorafgaand aan vijf transporten over de weg van verzamelcentra in Nederland naar slachthuizen in Belgie.  Bij aankomst in België zijn telkens ten aanzien van meerdere dieren onregelmatigheden geconstateerd, van welke onregelmatigheden de Belgische dierenartsen, verbonden aan het Federaal Agentschap voor de veiligheid van de Voedselketen (FAVV) verslag hebben gedaan. Eerder, op 30 oktober 2021 heeft het VBC beslist dat de stichting kan worden ontvangen in haar  klachten en dat de dierenartsen onderworpen zijn aan het veterinair tuchtrecht (ECLI:NL:TDIVBC:2020:9). In de einduitspraak oordeelt het VBC dat de betreffende dierenartsen tekort zijn geschoten in hun zorgplicht voor de betreffende varkens als bedoeld in artikel 4.2 van de Wet dieren. Aan elk van de dierenartsen is een waarschuwing gegeven.

Zaaknummers:                                                                                       Datum uitspraak:

VB 2020/09                                                                                               4 juni 2021

VB 2020/10

VB 2020/11

VB 2020/12

Uitspraak op het beroep van:

Stichting Animal Rights, gevestigd te Arnhem,

appellante (hierna: de stichting),

tegen de uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege van 6 mei 2020 in zaak nr. 2019/57, 2019/58, 2019/59 en 2019/60 in het geding tussen:

de stichting

en

X (dierenarts 1),

Y (dierenarts 2),

Z (dierenarts 3),

U (dierenarts 4)

(hierna tezamen: de dierenartsen)

Procesverloop

Bij uitspraken van 6 mei 2020 (vergelijk: ECLI:NL:TDIVTC:2020:7) heeft het Veterinair Tuchtcollege de klachten van de stichting tegen de dierenartsen niet‑ontvankelijk verklaard.

Tegen deze uitspraken heeft de stichting bij brief van 3 juli 2020 beroep ingesteld.

Bij uitspraak van 30 oktober 2020 (ECLI:NL:TDIVBC:2020:9) heeft het Veterinair Beroepscollege het beroep van de stichting gegrond verklaard, de uitspraken van het Veterinair Tuchtcollege van 6 mei 2020 vernietigd, de stichting ontvankelijk verklaard in haar klachten en het onderzoek met inachtneming van artikel 8:39, tweede lid, van de Wet dieren heropend en de dierenartsen gedurende vier weken vanaf de datum van verzending van de uitspraak in de gelegenheid gesteld om alsnog schriftelijk inhoudelijk te reageren op de klachten. Het Beroepscollege heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

De dierenartsen hebben bij brief van 14 januari 2021 een verweerschrift ingediend.

De stichting heeft bij brief van 10 maart 2021 een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

De dierenartsen hebben bij brief van 30 maart 2021 een nader stuk ingediend.

De stichting heeft bij brief van 19 april 2021 een nader stuk ingediend.

De dierenartsen hebben bij brief van 20 april 2021 een nader stuk ingediend.

Het Veterinair Beroepscollege heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 april 2021, waar de stichting, vertegenwoordigd door mr. M. van Duijn, advocaat te Den Haag, vergezeld van K. Grond en drs. A. Hanssen, en de dierenartsen, vertegenwoordigd door mr. ing. I.E. Boissevain, advocaat te Utrecht, vergezeld van drs. R. Herbes, zijn verschenen. Dierenarts 4 heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Tussenuitspraak van het Veterinair Beroepscollege

1.         In de tussenuitspraak heeft het Veterinair Beroepscollege de stichting ontvankelijk verklaard in haar klachten en het onderzoek in alle zaken heropend voor een inhoudelijke beoordeling van de klachten. Daartoe zijn de dierenartsen in de gelegenheid gesteld om alsnog inhoudelijk te reageren op de klachten. De dierenartsen hebben zich in die reactie allereerst wederom op het standpunt gesteld dat de stichting niet‑ontvankelijk in de klachten dient te worden verklaard.

            Het Beroepscollege overweegt dat de eisen van een goede procesorde meebrengen dat op bindende eindbeslissingen – zoals in dit geval het ontvankelijk verklaren van de stichting in haar klachten – alleen kan worden teruggekomen wanneer dat oordeel achterhaald zou zijn door nadien gebleken nieuwe feiten of omstandigheden. Dergelijke feiten of omstandigheden zijn door de dierenartsen niet gesteld en ook overigens niet gebleken. De dierenartsen hebben herhaald hetgeen zij in eerste aanleg voor het Veterinair Tuchtcollege hebben betoogd. Op de gronden als in de uitspraak van 30 oktober 2020 van het Veterinair Beroepscollege zijn gegeven is de stichting ontvankelijk in haar klachten tegen de vier dierenartsen.

Preliminaire verweren

2.         Dierenarts 1 heeft verzocht om de behandeling van de klacht tegen haar te staken, omdat zij weliswaar nog werkzaam is als dierenarts, maar niet meer in dienst van de NVWA. Dierenarts 2 heeft dat eveneens verzocht, omdat hij niet alleen niet meer werkzaam is bij de NVWA maar ook niet meer werkzaam is als dierenarts en evenmin nog staat ingeschreven in het register van diergeneeskundigen.

2.1.      Het Veterinair Beroepscollege overweegt dat dierenarts 1 en dierenarts 2 ten tijde van de verweten gedragingen als dierenarts waren ingeschreven in het register van diergeneeskundigen als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet dieren. Om die reden valt het handelen van deze dierenartsen ten tijde van de verweten gedragingen onder het tuchtrecht, welk handelen in beginsel door de tuchtrechter kan worden getoetst. Het moment van behandeling van de klacht is in het veterinair tuchtrecht echter wel van belang, anders dan bijvoorbeeld in het tuchtrecht voor de humane geneeskunde (zoals in artikel 47 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg). Op de voet van het bepaalde in artikel 8.23 tweede lid van de Wet dieren geldt dat in geval van staking van de werkzaamheden alleen dan de behandeling van een tuchtrechtelijke klacht wordt voortgezet wanneer de klachtambtenaar of de beklaagde zelf voortzetting van de behandeling verlangen. In dit geval wordt dat niet door de klachtambtenaar of de beklaagde dierenartsen verlangd. Echter, naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege wordt met ‘het staken van de werkzaamheden’ als bedoeld in artikel 8.23 tweede lid van de Wet dieren het staken van de werkzaamheden als diergeneeskundige bedoeld, en niet specifiek het staken van de werkzaamheden waarbij de verweten gedraging is begaan zoals – als waarvan hier sprake is – als dierenarts keuringen verrichten voor de NVWA. Ten aanzien van dierenarts 1 faalt reeds hierom het verweer, omdat zij nog steeds als dierenarts in het register is ingeschreven.

Het verweer dat de werkzaamheden zijn gestaakt is door de dierenartsen niet in eerste aanleg gevoerd. Op grond van het bepaalde in artikel 8.36, vijfde lid, van de Wet dieren zijn enkele procedurele bepalingen van het tuchtrecht zoals dat in eerste aanleg geldt van overeenkomstige toepassing bij de procedure voor het Veterinair Beroepscollege. Dat geldt echter niet voor artikel 8.23 van de Wet dieren. Het beroep van dierenarts 2 op deze uitzonderingsbepaling, voor het eerst in beroep bij het Veterinair Beroepscollege gedaan, moet dan ook worden verworpen.

3.         De dierenartsen hebben verder betoogd dat de door hen uitgevoerde keuringen besluiten zijn die zij namens de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit nemen. Tegen die besluiten staat bestuursrechtelijke rechtsbescherming open. De individuele dierenarts kan niet via het tuchtrecht op deze besluiten worden aangesproken.

3.1.      Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat een dierenarts die een keuring uitvoert om te bepalen of een dier transportwaardig is, een veterinaire beoordeling omvat die aan het tuchtrecht is onderworpen. Voor zover de dierenartsen hebben gewezen op de gezagsverhouding tussen de keuringsdierenartsen en de minister die kan leiden tot een spanningsveld tussen de belangen van de minister en de norm die de dierenarts in zijn hoedanigheid dient te hanteren, wijst het Veterinair Beroepscollege erop dat de keuringsdierenartsen in zoverre niet verschillen van dierenartsen die in loondienst werkzaamheden verrichten. De dierenartsen hebben ongeacht hun rechtspositie hun eigen veterinaire verantwoordelijkheid overeenkomstig de Wet dieren. Die verantwoordelijkheid zal ook hun werkgever moeten respecteren.

            Het betoog faalt.

De klachten

3.         De dierenartsen waren ten tijde van de gebeurtenissen die tot de klachten hebben geleid werkzaam voor de NVWA als toezichthoudend dierenarts. Zij hebben in die hoedanigheid in verzamelcentra gezondheidscontroles bij varkens uitgevoerd om te bepalen of deze dieren geschikt waren voor het voorgenomen intracommunautair transport naar België.

4.         De klachten van de stichting komen erop neer dat de dierenartsen tekort zijn geschoten bij het uitvoeren van die gezondheidscontroles. Door het afgeven van gezondheidscertificaten ten behoeve van transport naar België voor varkens die niet transportwaardig waren, zijn zij tekortgeschoten in de zorg die zij ten opzichte van deze dieren hadden te betrachten. Ter onderbouwing van deze klachten heeft de stichting naast de gezondheidscertificaten die door de dierenartsen zijn opgemaakt en ondertekend informatieformulieren overgelegd van Belgische dierenartsen verbonden aan het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen (hierna: FAVV). Deze laatste dierenartsen hebben de dieren na het transport van Nederland naar België bij aankomst in het slachthuis onderzocht. Volgens de stichting blijkt uit die rapporten dat meerdere dieren reeds in Nederland ongeschikt moeten zijn geweest voor transport.

Toetsingskader

5.         Het toetsingskader wordt gevormd door de norm die is neergelegd in artikel 4.2 van de Wet dieren. Deze norm wordt nader ingevuld door de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97 (hierna: Verordening (EG) 1/2005). De gids ‘Praktische richtsnoeren voor het bepalen van de geschiktheid voor vervoer van varkens’ (hierna: Richtsnoeren), uit 2015, die is opgesteld door diverse belangenorganisaties uit het werkveld zoals de Europese Federatie van dierenartsen, is een gids voor goede praktijken als bedoeld in artikel 29 van de Verordening (EG) 1/2005 en artikel 8.44 van de Wet dieren. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege bevat deze gids richtlijnen ter invulling van de open norm van artikel 4.2 van de Wet dieren, waaraan het handelen van dierenartsen kan worden getoetst.

Beoordeling van de wijze van keuren door de dierenartsen

6.         In het algemeen hebben de dierenartsen betoogd dat er bij de keuringen die door hen zijn uitgevoerd geen sprake is geweest van vergaand individueel onderzoek van de dieren. De dieren worden tijdens het bijeendrijven en het inladen in de vrachtwagens groepsgewijs bekeken. Een verdergaande keuring is, zo betogen de dierenartsen, niet doenlijk en ook niet noodzakelijk.

6.1.      Dit verweer wordt verworpen. Op grond van Verordening (EG) 1/2005 en de Richtsnoeren is individuele keuring van dieren het uitgangspunt, waarbij die keuring kan worden uitgevoerd zonder elk dier apart te nemen en klinisch te beoordelen. Het betreft een individuele zichtkeuring. Juist daarom wordt gesproken over het waarnemen van (snel) zichtbare gebreken aan dieren, zoals kreupelheid, ernstige abcessen en staartnecrose. In het geval van minder ernstige gebreken kan de keurende dierenarts aangeven dat een dier alleen afgezonderd van de andere dieren vervoerd kan worden om verder letsel te voorkomen. In die gevallen moeten aparte verklaringen worden bijgevoegd. In geen van de thans voorliggende klachten is sprake geweest van bijkomende voorwaarden bij het afgeven van de gezondheidscertificaten. Derhalve moet het ervoor gehouden worden dat de dieren naar het oordeel van de dierenartsen aan alle gezondheidsvereisten voldeden om voor transport geschikt te zijn.

Bewijslastverdeling

7.         In de nu voorliggende zaken staat ter beoordeling de vraag of dierenartsen die gezondheidscertificaten terecht hebben afgegeven. Wanneer er bij een of meer van de transporten dieren zijn goedgekeurd terwijl zij niet transportgeschikt waren, is er sprake van een ondeugdelijke keuring met het onterecht afgeven van gezondheidscertificaten tot gevolg. In dat geval is er sprake van een ernstig tekortschieten in de zorg voor de dieren door de keuringsarts die juist gehouden is dat dierenwelzijn te toetsen.

7.1.      De verklaring van een toezichthoudende dierenarts zoals weergegeven in het door die dierenarts afgegeven gezondheidscertificaat moet in beginsel voor juist worden gehouden. Op de stichting, die de juistheid van de gezondheidscertificaten bestrijdt, rust de bewijslast. In de voorliggende zaken zijn er naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege bijzondere omstandigheden aan te wijzen, waardoor niet zonder meer van de juistheid van de gezondheidscertificaten kan worden uitgegaan. Die omstandigheden laten zich als volgt samenvatten.

7.1.1.    De stichting heeft gesteld dat de gekeurde varkens geen homogene groep zijn van één of een beperkt aantal mestbedrijven, maar steeds bestaan uit kleine groepen van één of enkele varkens van meerdere mestbedrijven en/of veehandelbedrijven, zoals uit de registratienummers blijkt. De registratienummers van de te transporteren dieren zijn telkens vermeld op de formulieren “Certificaat voor de intracommunautaire handel” die voorafgaand aan elk transport door de dierenartsen zijn ondertekend. Het zijn volgens de stichting restpartijen waarbij een groter dan normaal risico op gezondheidsproblemen bij de dieren bestaat. De dierenartsen hebben deze stelling niet gemotiveerd betwist.

7.1.2.    Deze groepen zijn na transport en aankomst op de plaats van bestemming telkens gekeurd door dierenartsen verbonden aan het FAVV, de centrale autoriteit van België die bevoegd is voor de uitvoering van controles op het dierenwelzijn. Van de juistheid van de verklaringen van FAVV-dierenartsen dient, zoals dat ook geldt voor gezondheidsverklaringen van de NVWA‑dierenartsen, in beginsel te worden uitgegaan.

7.1.3.    In alle gevallen is het tijdsverloop tussen de keuringen door de NVWA-dierenartsen, het transport en de keuring door de FAVV-dierenartsen beperkt.

7.1.4.    Dat sprake zou zijn van verwisselingen van dieren ná de keuring door de NVWA-dierenartsen en vóór de keuring door de FAVV-dierenartsen is niet aannemelijk geworden. Gesteld noch gebleken is dat aantallen of registratienummers afwijken. Ook het tijdsverloop zoals hieronder verder weergegeven maakt dat het niet aannemelijk is dat dieren zijn verwisseld tijdens transport.

7.1.5.    De gezondheidsgebreken zoals die door de respectieve FAVV-dierenartsen zijn geconstateerd, zijn van dien aard dat die niet hebben kunnen ontstaan of het gevolg hebben kunnen zijn van alleen het transport.

7.2.      De dierenartsen hebben deze bijzondere omstandigheden niet of slechts in algemene termen weersproken, en daarmee naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege onvoldoende gemotiveerd weersproken. Onder deze omstandigheden gaat het Veterinair Beroepscollege uit van de juistheid van de verklaringen zoals afgegeven door de FAVV-dierenartsen. Hierna wordt ten aanzien van elk van de dierenartsen het transport, de gezondheidsverklaring en hetgeen de FAVV-dierenarts heeft bevonden besproken.

Beoordeling van de klacht tegen dierenarts 1

8.         De klacht tegen dierenarts 1 heeft betrekking op een transport van 164 varkens op 7 april 2016 om 6:00 uur vanuit het verzamelcentrum Van Lunteren b.v. in Lunteren naar slachthuis Porc Meat te Zele in België. Dierenarts 1 heeft deze varkens bij gezondheidscertificaat van 7 april 2016 geschikt geacht voor vervoer overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005. Dit transport heeft naar schatting 4,5 uur geduurd.

            Kort na aankomst bij het slachthuis, op of omstreeks 11:00 uur, heeft dr. K. van Melckebeke, dierenarts bij het FAVV, de getransporteerde dieren onderzocht. Op het informatieformulier heeft deze dierenarts vermeld dat hij de volgende feiten heeft vastgesteld:

“- 15 kleine en minder kleine mestvarkens met meerdere abcessen die leiden tot verregaande kreupelheid en onnodig lijden tijdens transport. Hiervan werden er 6 geweigerd ter slachting en ter plaatse afgemaakt voor destructie. Deze dieren konden niet diervriendelijk worden vervoerd en vormen derhalve een inbreuk op het dierenwelzijn.

- Ook werd vastgesteld dat de kleine biggetjes (4 van 10 kg) tussen de grote varkens werden vervoerd wat niet kan.

- 70% van de kleine varkens vertonen staartnecroseletsels.”

8.1.      In de Richtsnoeren, deel III, is vermeld dat kreupelheid dient te worden beoordeeld, waarbij het gebruik van alle poten leidend is. Daarbij moet de constatering dat een varken ernstig kreupel is en amper kan steunen op een aangetast ledemaat tot de conclusie leiden dat het dier ongeschikt is voor vervoer. Uit de beschrijving van de kreupelheid van de varkens door dr. Van Melckebeke, en zijn professionele beoordeling daarvan, acht het Veterinair Beroepscollege het aannemelijk dat deze dieren op grond van Verordening (EG) nr. 1/2005 niet hadden mogen worden vervoerd.

            Verder hadden de staartnecroseletsels bij de kleine varkens op grond van de Richtsnoeren, deel II, aanleiding voor dierenarts 1 moeten zijn om de varkens niet transportwaardig te verklaren.

            Het door de Belgische dierenarts geconstateerde kreupel-zijn van varkens en het staartnecroseletsel kan niet ontstaan zijn in de korte periode na keuring in Nederland tijdens het vervoer en de tijd voorafgaande aan de keuring in België. Het Veterinair Beroepscollege is daarom van oordeel dat dierenarts 1 haar zorgplicht jegens de aan haar zorg toevertrouwde dieren heeft verzuimd. De klacht is gegrond.

Beoordeling van de klacht tegen dierenarts 2

9.         De klacht tegen dierenarts 2 heeft betrekking op een transport van 31 varkens op 10 maart 2016 om 11:00 uur vanuit verzamelcentrum Knegsel naar slachthuis Porc Meat te Zele in België. Dierenarts 2 heeft deze varkens bij gezondheidscertificaat van 10 maart 2016 geschikt geacht voor vervoer overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005. Dit transport heeft naar schatting 2 uur geduurd.

            Bij aankomst heeft dr. D. Derde, dierenarts bij het FAVV, op of omstreeks 14:00 uur de getransporteerde dieren onderzocht. Op het informatieformulier heeft hij vermeld dat hij de volgende feiten heeft vastgesteld:

“Van de 21 reforme fokvarkens waren er 10 die niet in staat zijn pijnloos te kunnen lopen, ze vertoonden panaritium, decubitusletsels, arthritis van schoudergewrichten, arthritis van de spronggewrichten, dieren met opgezette femuro‑patellaire gewrichten. Er bevonden zich ook nog 10 varkens met gebreken aan de navel (navelbreuken, ontsteking), panaritiumletsels enz. die geen normaal slachtgewicht hadden (dus “achterblijvers” met chronische letsels). Dus dieren niet geschikt voor intra communautair transport.”

9.1.      In bijlage I van Verordening (EG) 1/2005, waarin technische voorschriften zijn opgenomen, is bepaald dat gewonde, zwakke en zieke dieren niet in staat geacht worden om te worden vervoerd, onder meer in het geval wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen. Een dergelijk aanwijzing is ook opgenomen in de Richtsnoeren. Dr. Derde heeft kort na aankomst geconstateerd dat 10 varkens niet pijnloos konden lopen. Gelet op de door hem beschreven aandoeningen acht het Veterinair Beroepscollege aannemelijk dat deze dieren ook bij vertrek van het transport, in strijd met de Verordening en de Richtsnoeren, niet pijnloos konden lopen met gebruik van alle poten.

            Ten aanzien van de geconstateerde gebreken aan de navel geldt volgens de Richtsnoeren dat bij een navelbreuk in ieder geval geen zweer aanwezig mag zijn. De constateringen van dr. Derde wijzen erop dat bij de navelbreuken ontstekingen aanwezig waren. Daarnaast concludeert deze dierenarts zelf dat, gelet op zijn waarnemingen, de vervoerde dieren niet geschikt waren voor intracommunautair transport.

            Gelet op het samenstel van omstandigheden is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat dierenarts 2 zijn zorgplicht jegens deze aan zijn zorg toevertrouwde dieren heeft verzuimd. De klacht is in zoverre gegrond.

10.       De klacht tegen dierenarts 2 heeft verder betrekking op een transport van 24 varkens op 21 april 2016 om 11:30 uur vanuit verzamelcentrum Knegsel naar slachthuis Genk N.V. te Genk in België. Dierenarts 2 heeft deze varkens bij gezondheidscertificaat van 21 april 2016 geschikt geacht voor vervoer overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005. Dit transport heeft naar schatting 1 uur geduurd.

            Dr. Y. Balis, dierenarts bij het FAVV, heeft de gearriveerde dieren op 22 april 2016 om 5:45 uur onderzocht. Op het informatieformulier heeft hij vermeld dat hij heeft vastgesteld dat een varken een darmprolaps had met een lengte tussen de 8 en 10 centimeter. Dit varken was achteraan kreupel.

10.1.     In de Richtsnoeren, deel II, is vermeld dat uitgezakte organen die een prolaps vormen, gemakkelijk beschadigd kunnen raken waardoor zij pijn veroorzaken en hevig gaan bloeden, zodat deze dieren niet kunnen worden vervoerd. Gelet op de waarneming van dr. Balis acht het Veterinair Beroepscollege aannemelijk dat het varken door dierenarts 2 bij vertrek van het transport op grond van Verordening (EG) nr. 1/2005 niet transportwaardig verklaard had mogen worden.

            Daarmee is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat dierenarts 2 zijn zorgplicht jegens dit aan zijn zorg toevertrouwde dier ook heeft verzuimd. De klacht is ook in zoverre gegrond.

Beoordeling van de klacht tegen dierenarts 3

11.       De klacht tegen dierenarts 3 heeft betrekking op een transport van 134 varkens op 29 december 2016 om 9:45 uur vanuit een verzamelcentrum in Reusel naar slachthuis Porc Meat te Zele in België. Dierenarts 3 heeft deze varkens bij gezondheidscertificaat van 29 december 2016 geschikt geacht voor vervoer overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005. Dit transport heeft naar schatting 3 uur geduurd.

            Bij aankomst heeft dr. D. Derde, dierenarts bij het FAVV, op of omstreeks 13:00 uur de gearriveerde dieren onderzocht. Op het informatieformulier heeft hij vermeld dat hij het volgende heeft vastgesteld:

“Meer dan 20% kreupele varkens, niet transportwaardig om op een diervriendelijke manier intracommunautair vervoerd te worden. Varkens met allerhande pathologie die niet uitgroeien tot volwaardig mestvarken. Dieren met poly‑artritis, femur fractuur, mank, staartnecroseletsels, opgezette boeggewrichten, navel- en inguinale hernia’s en 1 fokzeug met prolaps ani door kreupelheid.”

11.1.     In de Richtsnoeren, deel III, is vermeld dat dieren met (poly-)artritis ongeschikt zijn voor vervoer. Ook varkens met staartnecroseletsels zijn volgens de Richtsnoeren, deel III, ongeschikt voor vervoer. Dr. Derde heeft deze aandoeningen bij de door hem geïnspecteerde varkens aangetroffen. Dr. Derde komt tot de conclusie dat op basis van zijn waarnemingen deze dieren niet op een diervriendelijke manier intracommunautair vervoerd konden worden. Gelet op de beschreven waarnemingen is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat aannemelijk is dat deze dieren bij vertrek van het transport op grond van de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005 niet transportwaardig waren. Ook de overige door dr. Derde beschreven letsels en aandoeningen wijzen erop dat de algemene gezondheidstoestand van deze varkens het niet toeliet dat deze werden vervoerd.

            Het Veterinair Beroepscollege is van oordeel dat dierenarts 3 zijn zorgplicht jegens deze aan zijn zorg toevertrouwde dieren heeft verzuimd. De klacht is gegrond.

Beoordeling van de klacht tegen dierenarts 4

12.       De klacht tegen dierenarts 4 heeft betrekking op een transport van 39 varkens op 4 mei 2017 van een verzamelcentrum in Reusel naar slachthuis Comeco te Hoogstraten in België.

Dierenarts 4 heeft deze varkens bij gezondheidscertificaat van 4 mei 2017 geschikt geacht voor vervoer overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1/2005.

            Bij aankomst heeft dr. J. Sterkx, dierenarts bij het FAVV, de gearriveerde dieren onderzocht. Daarbij heeft hij volgens het informatieformulier het volgende vastgesteld:

“Dieren in algemene slechte conditie; cachexie; manke dieren; 3 dieren die niet zelfstandig konden lopen ten gevolge van letsel aan poten; navelabcessen zelfs één tot op de grond; een voetbalgroot abces in de hals; staartbijters. […]”.

12.1.     De constatering van Sterkx dat de dieren in algemene slechte conditie zijn en dat sommige dieren mank waren, is onvoldoende specifiek voor het oordeel dat deze dieren niet hadden mogen worden vervoerd. Dat één of meerdere varkens leed aan cachexie is volgens de Richtlijnen ook geen omstandigheid die aan vervoer in de weg staan.

            In de Richtsnoeren, deel II, is echter vermeld dat het niet kunnen bewegen of moeite hebben om in evenwicht te blijven wel een omstandigheid is waarbij vervoer niet is toegestaan. Daaronder worden onder meer dieren verstaan die niet zonder hulp kunnen lopen. Dierenarts Sterkx heeft binnen een uur na aankomst van de dieren geconstateerd dat drie varkens niet zelfstandig konden lopen ten gevolge van letsel aan de poten. Het Veterinair Beroepscollege acht aannemelijk dat deze dieren ook bij vertrek van het transport niet zelfstandig konden lopen. Ten aanzien van de geconstateerde navelabcessen geldt volgens de Richtsnoeren dat het uitstulpende herniaweefsel kan ontsteken bij contact met de grond of de vloer, wat de algemene gezondheidstoestand van het varken kan aantasten. Naar het oordeel van het Veterinair Beroepscollege is aannemelijk dat dit navelabces reeds bij vertrek aanwezig was zodat dit dier met een dergelijk navelabces niet vervoerd had mogen worden. Ook in het geval dat dit navelabces kleiner was, hadden de betreffende dieren volgens de Richtlijnen moeten worden geïsoleerd en moeten worden vervoerd met een formulier met voedselketeninformatie. Gelet op het voorgaande is het Veterinair Beroepscollege van oordeel dat dierenarts 4 zijn zorgplicht jegens de aan zijn zorg toevertrouwde dieren heeft verzuimd.

            De klacht is gegrond.

Slotsom

13.       De klachten tegen de dierenartsen zijn alle terecht aangevoerd en dienen gegrond te worden verklaard.

Op te leggen maatregelen

14.       Het Veterinair Beroepscollege acht het passend en geboden om aan elk van de vier dierenartsen de tuchtrechtelijke maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren op te leggen. Daartoe wordt als volgt overwogen. De dierenartsen hebben een belangrijke rol in het handhaven van de regelgeving ter waarborging van het dierenwelzijn wanneer zij keuringen uitvoeren ter beoordeling van de intracommunautaire  transportgeschiktheid van varkens. Aan de hand van vijf klachten is gebleken dat drie van de dierenartsen eenmaal en een dierenarts tweemaal gezondheidscertificaten voor varkens hebben afgegeven waarvan kort na het transport door dierenartsen van de Belgische keuringsautoriteit werd geconstateerd dat een deel van die dieren ongeschikt voor transport was. Dusdoende zijn zij ernstig tekortgeschoten in de zorg voor de dieren die aan hen waren toevertrouwd. De gedragingen van de dierenartsen als zodanig rechtvaardigen op zichzelf een zwaardere maatregel, maar vanwege de signaalwerking naar de specifieke beroepsgroep van keuringsdierenartsen die werkzaam zijn voor de NVWA zal in deze gevallen nog worden volstaan met het opleggen van een waarschuwing. Het Veterinair Beroepscollege neemt daarbij in aanmerking dat, zoals ter zitting is medegedeeld, de NVWA inmiddels een gewijzigde werkwijze hanteert waarbij de keuring door twee dierenartsen wordt uitgevoerd, dat het tijdsbestek tussen de verweten gedragingen en de klachten aanzienlijk is, dat niet is gebleken van nieuwe klachten en dat aan de dierenartsen niet eerder een tuchtrechtelijke maatregel is opgelegd.

Beslissing

Het Veterinair Beroepscollege:

I.           verklaart de klachten tegen de dierenartsen gegrond;

II.         legt aan elk van de dierenartsen de maatregel van waarschuwing als bedoeld in artikel 8.31, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet dieren op;

Aldus gewezen door mr. E.A. Minderhoud, voorzitter, mr. G. van der Wiel en mr. G. Tangenberg, jurist-leden, drs. H.W. Wagenaar en dr. L.M. Derkx‑Overduin, dierenarts-leden, in tegenwoordigheid van mr. drs. M. Rijsdijk als secretaris.

w.g. mr. E.A. Minderhoud                                                De plv. secretaris is verhinderd de     

voorzitter                                                                       uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2021

Voor eensluidend afschrift,

mr. drs. F.H.H. Wieringa

secretaris

BIJLAGE - Wettelijk kader

Verordening (EG) nr. 1/2005 van de Raad van 22 december 2004 inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer en daarmee samenhangende activiteiten en tot wijziging van de Richtlijnen 64/432/EEG en 93/119/EG en van Verordening (EG) nr. 1255/97

Artikel 3 Algemene voorwaarden voor het vervoer van dieren

Het is verboden dieren te vervoeren of te laten vervoeren op zodanige wijze dat het de dieren waarschijnlijk letsel of onnodig lijden berokkent.

Bovendien moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

[…]

b. de dieren zijn geschikt voor het voorgenomen transport;

[…]

Bijlage 1 Technische voorschriften

Hoofdstuk 1 Geschiktheid voor vervoer

1. Alleen dieren die geschikt zijn voor het voorgenomen transport mogen worden vervoerd, en de vervoersomstandigheden moeten van dien aard zijn dat de dieren geen letsel of onnodig lijden kan worden berokkend.

2. Gewonde, zwakke en zieke dieren worden niet in staat geacht te worden vervoerd, met name in de volgende gevallen:

a)    wanneer de dieren niet in staat zijn zich op eigen kracht pijnloos te bewegen of zonder hulp te lopen;

b)    wanneer zij ernstige open wonden of een prolaps vertonen;

c)     wanneer het drachtige dieren betreft waarvan de draagtijd reeds voor 90 % of meer gevorderd is, of dieren die in de week ervoor geworpen hebben;

d)    wanneer het pasgeboren zoogdieren betreft waarvan de navel nog niet volledig geheeld is;

e)    wanneer het varkens van minder dan drie weken, lammeren van minder dan een week of kalveren van minder dan tien dagen betreft, tenzij zij over minder dan 100 km worden vervoerd;

[…]

3. Zieke of gewonde dieren kunnen echter in staat worden geacht te worden vervoerd in de volgende gevallen:

a)    wanneer het licht gewonde of zieke dieren betreft waarvoor het vervoer geen extra lijden veroorzaakt; bij twijfel wordt het advies van de dierenarts ingewonnen;

b)    wanneer zij vervoerd worden voor de doeleinden van Richtlijn 86/609/EEG van de Raad indien de ziekte of de verwonding deel uitmaakt van het onderzoeksprogramma;

c)     wanneer zij onder veterinair toezicht vervoerd worden ten behoeve van of ingevolge een veterinaire behandeling of diagnose. Dit vervoer mag echter alleen worden toegestaan als het de dieren geen onnodig leed berokkent en zij niet mishandeld worden; en

d)    wanneer zij veterinaire procedures hebben ondergaan die verband houden met landbouwpraktijken, zoals onthoorning of castratie, mits de wonden daarvan volledig geheeld zijn.