Zoekresultaten 1-2 van de 2 resultaten

  • ECLI:NL:TAHVD:2023:114 Hof van Discipline 's Gravenhage 220124 220126D

    Samenvatting: Klacht en dekenbezwaar over declareren aan klager én via een toevoeging aan de RvR gegrond. Bekrachtiging beslissing raad met verzwaring van de maatregel. Klager is ontvankelijk: in het algemeen heeft een rechtzoekende belang bij de klacht dat er dubbel is gedeclareerd, niet alleen bij hemzelf maar ook op zijn naam bij de RvR. Als verweerder al met klager zou hebben besproken dat klager afstand deed van zijn recht op gefinancierde rechtsbijstand, laat dit de klacht over dubbel declareren onverlet. Vast staat dat verweerder klager declaraties heeft gezonden, dat klager in aanmerking kwam voor een toevoeging en dat verweerder op de toevoeging drie keer extra uren heeft aangevraagd, dat hij de toevoeging heeft gedeclareerd en dat deze is uitbetaald. De stelling van verweerder dat het per ongeluk is gebeurd is ongeloofwaardig. Niet gebleken dat de toevoeging (en de daarop gebaseerde vergoeding) is ingetrokken. Verweerder heeft aldus gehandeld in strijd met gedragsregel 18 lid 2 en artikel 4 lid 2 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand. Door zowel aan klager als aan de RvR te declareren heeft verweerder laakbaar gehandeld en het vertrouwen in zijn functioneren bijna onherstelbaar geschaad. Het hof legt 12 weken schorsing, waarvan zes voorwaardelijk op (raad: vier maanden voorwaardelijk), met behoud van de door de raad opgelegde bijzondere voorwaarden (vergoeding aan klager van de door klager als gevolg van de declaraties geleden schade tot de maximumhoogte van het in artikel 48b lid 1 Advocatenwet genoemde bedrag van € 5000,- door overboeking op klagers bankrekening binnen twee weken en creditering van de aan klager gestuurde declaraties voor het totaal gefactureerde bedrag, dus ook boven het bedrag van € 5000,-).

  • ECLI:NL:TADRAMS:2022:58 Raad van Discipline Amsterdam 21-984/A/A 21-985/A/A/D

    Raadsbeslissing en dekenbezwaar. In de klacht en het dekenbezwaar wordt verweerder verweten in strijd te hebben gehandeld met gedragsregel 18 door aanzienlijke bedragen aan klager te declareren en daarnaast zijn werkzaamheden bij de Raad voor Rechtsbijstand in rekening te brengen.  De raad acht klager, anders dan verweerder heeft gesteld, ontvankelijk in zijn klacht. Nu in de opdrachtbevestiging uitsluitend bevestigd wordt aan klager dat verweerder met hem is overeengekomen dat hij betalend voor klager zou optreden en niet gesproken wordt over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp waarvoor klager in aanmerking kwam en dus niet is vastgelegd dat klager verkoos om geen gebruik te maken van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, heeft klager wel degelijk een rechtstreeks belang bij de klacht.  Naar het oordeel van de raad heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten en bovendien in strijd met artikel 10a sub d Advocatenwet en de kernwaarde integriteit door zijn werkzaamheden en bij klager en bij de Raad voor Rechtsbijstand te declareren. Dat verweerder de toevoeging dacht te hebben ingetrokken, maar dit door een misverstand niet is gebeurd, acht de raad niet aannemelijk gemaakt. De klacht en het dekenbezwaar zijn dan ook gegrond. Gelet op de ernst van de gedragingen en de grote (financiële) gevolgen voor klager, acht de raad een schorsing van substantiële duur passend. Vanwege het (nagenoeg) blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder zal de raad de schorsing van vier maanden in voorwaardelijke vorm opleggen. Indien verweerder nog een keer de tuchtrechtelijke grens overschrijdt zal dit dan ook consequenties hebben. De raad heeft verweerder ook twee bijzondere voorwaarden opgelegd; de eerste bijzondere voorwaarde luidt dat verweerder de door hem veroorzaakte schade, te weten het ten onrechte door hem aan klager in rekening gebrachte en door klager aan hem betaalde bedrag tot de maximumhoogte van het in artikel 48b lid 1 Advocatenwet genoemde bedrag van € 5000,-, aan klager zal vergoeden, binnen twee weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, door overboeking op klagers bankrekening. De tweede bijzondere voorwaarde houdt in dat verweerder de aan klager gestuurde declaraties (voor het totaal gefactureerde bedrag, dus ook boven het bedrag van € 5000,-) zal crediteren.