Zoekresultaten 821-830 van de 2789 resultaten

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:52 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/329308 KL RK 17-186

      Klaagster stelt dat de notaris de opdracht van de vereffenaar tot het passeren van de leveringsakte niet had mogen aannemen omdat de vereffenaar niet beschikkingsbevoegd zou zijn geweest. De kamer is van oordeel dat de notaris de beschikkingsbevoegdheid van de vereffenaar wel degelijk voldoende zorgvuldig gecontroleerd heeft en verklaart de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:26 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/25

      Klaagster stelt dat de notaris partijdig heeft gehandeld door een bijdrage te leveren aan een poging van haar ex-echtgenoot om haar financieel te benadelen door op gewiekste wijze en heimelijk een voor klaagster nadelige geldleningconstructie te hanteren bij het passeren van een akte verdeling registergoed. De kamer stelt voorop dat het in het algemeen niet ongebruikelijk of dubieus is, dat iemand geld leent van een ander om de verwerving van een onroerende zaak te bekostigen. Van een dubieuze constructie is de kamer dan ook niet gebleken. Als klaagster, gelet op haar ervaringen met haar ex-echtgenoot, niet vertrouwde dat het bedrag ten tijde van het passeren van de akte zou zijn gestort, had zij de notaris kunnen vragen of zij er zeker van kon zijn het geld zou zijn gestort op het moment van het passeren van de akte en wat er zou gebeuren als het geld op dat moment niet zou zijn gestort. Dat heeft klaagster echter niet gedaan. Klaagster heeft de dag voor het passeren van de akte geïnformeerd of het geld er was. Daarop heeft de notaris naar waarheid geantwoord dat het geld er niet was. Klaagster heeft vervolgens eigenmachtig de conclusie getrokken dat het bedrag er op het moment van passeren van de akte dan ook wel niet zou zijn.

  • ECLI:NL:TNORSHE:2018:27 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2018/11 SHE/2018/39

      De oud-notaris heeft zich niet gehouden aan het bepaalde in artikel 476a en 477 Rv. De oud-notaris had zich wel aan deze wettelijke bepalingen moeten houden. Op deze onderdelen is de klacht gegrond. Voorts stellen klagers terecht dat de oud-notaris, nadat deze in de proceskosten van een kort geding was veroordeeld, deze kosten niet zonder afspraak en overeenstemming van klagers bij hen in rekening mocht brengen. Ook dit onderdeel van de klacht is gegrond. Voor zover de klacht betrekking heeft op de hoogte van de declaratie is de klacht ongegrond.

  • ECLI:NL:TNORARL:2019:1 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/340435 / KL RK 18-101

    Gelet op het feit dat de kandidaat-notaris, ondanks waarschuwingen van het BFT, voor de derde keer veel te weinig opleidingspunten heeft gehaald, acht de kamer het opleggen van de maatregel van waarschuwing passend en geboden.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:49 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/336560 KL RK 18-60

      D e kamer vindt dus dat de notaris beter had moeten laten vastleggen en zelf had moeten vastleggen welke stappen zijn ondernomen om de wilsbekwaamheid van testatrice te beoordelen. Dat is onvoldoende gebeurd, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De klacht wordt daarom op deze onderdelen gegrond verklaard. De kamer is van oordeel dat het tuchtrechtelijk verwijt dat de notaris hier gemaakt moet worden niet zodanig ernstig is dat oplegging van een maatregel aangewezen is.

  • ECLI:NL:TNORARL:2018:50 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/337502 / KL RK 18-67

    De in de verklaring opgenomen conclusie van de notaris dat door de executeur in diens rekening en verantwoording een aantal keuzes is gemaakt, die door hem als niet onredelijk worden beschouwd, geeft naar het oordeel van de kamer geen blijk van partijdigheid. De notaris heeft met deze conclusie voldoende afstand gehouden van de door de executeur opgestelde rekening en verantwoording.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:29 Kamer voor het notariaat Amsterdam 650194/NT 18-28

    De kamer is van oordeel dat de notaris voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij ten tijde van het passeren alert is geweest op de mate van wilsbekwaamheid van erflater en dat hij geen aanleiding had om aan deze wilsbekwaamheid te twijfelen. Dat oordeel vindt mede steun in de omstandigheid dat de kamer van de notaris ter zitting heeft begrepen dat erflater op 28 september 2015 op eigen initiatief en onaangekondigd op het notariskantoor kwam om het testament van 2007 te wijzigen en daarbij zelf het testament van 2007 had meegenomen. De notaris heeft erflater vervolgens driemaal onder vier ogen gesproken en, na inhoudelijke voorbespreking, het testament in concept eerst aan erflater toegezonden. Broer [A] is bij geen van deze gesprekken aanwezig geweest; deze was op verzoek van erflater uitsluitend bij het gesprek met betrekking tot het levenstestament aanwezig. Voorts heeft de notaris verklaard dat hij erflater nog twee keer heeft getest, door in het gesprek van 29 maart 2016 bewust fouten te maken, die steevast door erflater werden gecorrigeerd, en door in het gesprek op 4 april 2016 erflater te laten afleiden door een medewerker van het notariskantoor, hetgeen door erflater werd genegeerd.  

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:30 Kamer voor het notariaat Amsterdam 642910/NT 18-4

    Ongeacht hetgeen hierboven onder 5.3 is overwogen – waaraan valt toe te voegen dat bij een geschil over de inhoud van de opdracht het op de weg van de notaris ligt zijn visie te onderbouwen met een schriftelijke opdrachtbevestiging of gespreksaantekeningen – is de kamer van oordeel dat de precieze inhoud van de opdracht in het midden kan blijven. Ook indien klaagster en haar echtgenoot zich begin 2012 opnieuw tot de notaris wendden uitsluitend met de opdracht testamenten op te stellen – waarbij voorts opvalt dat de notaris ter zitting niet kon uitleggen wat de voorafgaande testamenten van de echtgenoot van klaagster en, indien daarvan sprake was, dat van klaagster, inhield(en) en waarom deze gewijzigd moest(en) worden, terwijl het opnemen van een uitsluitingsclausule in die tijd als betrekkelijk standaard moet worden aangemerkt (hetgeen de reden is voor de huidige wettelijke verankering) en klaagster voorts heeft verklaard dat er geen concrete aanleiding voor bestond – acht de kamer het, zeker onder de onder 5.4 geschetste omstandigheden, onbegrijpelijk en ernstig nalatig dat de notaris bij het opmaken van de testamenten niet het huwelijksgoederenregime heeft betrokken en noch tijdens de voorbespreking noch tijdens de passeerafspraak van beide testamenten niet bij klaagster en haar echtgenoot heeft geverifieerd of de specifieke feiten en omstandigheden, die in 2006 aanleiding waren voor het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden en die naar hun aard doorgaans tijdelijk zijn, nog steeds aanwezig waren of dat deze inmiddels waren gewijzigd.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:31 Kamer voor het notariaat Amsterdam 650979/NT 18-36

    Voorop staat dat de notaris, toen hij - niet door erflaatster zelf maar door [broer H] werd benaderd in verband met een wijziging van haar testament - op de hoogte was van de verminderde geestvermogens van erflaatster. Daarmee bestond voor hem al alle aanleiding om te toetsen of zij in voldoende mate in staat was om zelfstandig haar wil te bepalen. Dat heeft hij evenwel in onvoldoende mate gedaan. Hij heeft erflaatster niet alleen gesproken, maar alleen in aanwezigheid van (onder anderen) [broer H], die duidelijk een eigen belang had bij de wijziging van het testament. Het concepttestament, dat hij naar aanleiding van de eerste bespreking had opgesteld, heeft hij aan [broer H] doen toekomen, met het verzoek dit met erflaatster te bespreken en ook bij het passeren van het testament was [broer H] aanwezig. Aldus heeft hij te weinig invulling gegeven aan zijn eigen verantwoordelijkheid om te onderzoeken of de wens tot wijziging van het testament de wens van erflaatster zelf was.

  • ECLI:NL:TNORAMS:2018:27 Kamer voor het notariaat Amsterdam 640380/NT 17-85

    De kern van de klacht is dat de notaris klaagster niet althans onvoldoende heeft gewezen op de risico’s die een bankhypotheek in zich draagt. Die klacht is gegrond. Zo is het antwoord op de door [A] gestelde, concrete vragen over de voorbelasting zoals hierboven onder 2.e. onder a.) weergegeven inadequaat en daardoor onzorgvuldig. Nog afgezien van het feit dat de notaris hier abusievelijk laat weten dat sprake is van inschrijvingen ten gunste van de bank tot een totaal van € 720.000,- in plaats van effectief € 360.000,-, stelt hij klaagster hierbij ten onrechte gerust, in het licht van de getaxeerde executiewaarde van € 435.000,-, door te volstaan met de vermelding dat de openstaande schuld volgens opgave (slechts) € 139.500,- bedroeg, zonder daarbij uitdrukkelijk te waarschuwen dat de schuld aan de bank op ieder moment nadien weer kan oplopen en het inschrijvingsbedrag van€ 360.000,- dus kan ‘vollopen’, in beginsel door wat voor reden dan ook, hetgeen in dit geval ook gebleken is.