Zoekresultaten 10661-10670 van de 42364 resultaten

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:30 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-119/DH/RO

    Herstelbeslissing.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:11 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-605/DH/RO

    Verweerder is patroon geweest van klager. Directe aanleiding van de klacht is een ruzie tussen klager en verweerder, waarbij verweerder op klager heeft gescholden, hem heeft bedreigd en waarbij verweerder klager en zijn familieleden heeft beledigd. Een patroon dient zijn stagiaire op opbouwende wijze feedback te geven op het functioneren. Een stagiaire moet zich veilig voelen om vragen te stellen, om fouten te maken en om te groeien in het vak van advocaat. Boosheid van een patroon, bijvoorbeeld om een herhaalde fout van een stagiaire, kan daarbij voorkomen en hoeft niet zonder meer in de weg te staan aan een veilige werksfeer voor de stagiaire. Verweerder heeft met zijn uitlatingen en zijn manier van doen op tijdens de ruzie de veilige werksfeer echter op ernstige wijze ondermijnd. Verweerder heeft met zijn gedragingen niet de integriteit betracht die een behoorlijk advocaat betaamt en heeft daarmee een van de in artikel 10a van de Advocatenwet beschreven kernwaarden geschonden. Verweerder heeft zich volgens de raad gedragen op een wijze die een advocaat onwaardig is en heeft met zijn gedrag een van de kernwaarden geschonden. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van zes weken met een proeftijd van twee jaren.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:24 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-580/DH/DH

    Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtelijke kwestie is naar het oordeel van de raad ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:18 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-588/DH/RO

    Klacht over kwaliteit van dienstverlening eigen advocaat. Verweerster heeft erkend jegens klager tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Vanwege het feit dat verweerster zich recent zelf van het tableau heeft laten schrappen, acht de raad een volledig voorwaardelijke schorsing van relatief korte duur – twee weken - passend en geboden.

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:236 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180105

    Herstelbeslissing inzake 180105. Bij vergissing is het hof in zijn beslissing er vanuit gegaan dat klaagster woonachtig is in Utrecht en om die reden niet in aanmerking komt voor een vergoeding van haar reiskosten. Gebleken is dat klaagster woonachtig is in Duiven en aldus recht heeft op vergoeding van haar proceskosten. De beslissing van de raad waarbij de klachten tegen verweerster gedeeltelijk gegrond zijn verklaard, is namelijk bekrachtigd. Dit is hersteld.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:31 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-771/DH/RO

    Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij van de cliënt van klager over grievende uitlatingen aan het adres van klager kennelijk ongegrond.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:12 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-291/DH/DH

    Verzet ongegrond

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:25 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-119/DH/RO

    Klacht tegen de eigen advocaat gegrond, geen maatregel. Verweerder heeft een negatief procesadvies gedeeld met de rechtsbijstandsverzekeraar. Verweerder heeft zijn fout erkend en heeft zijn werkwijze, naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van Discipline Amsterdam die over een vergelijkbaar onderwerp gaat, aangepast.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2020:19 Raad van Discipline 's-Gravenhage 19-524/DH/DH

    Klacht over verweerder als advocaat van wederpartij deels niet-ontvankelijk wegens ontbreken rechtstreeks eigen belang. De klacht is naar het oordeel van de raad voor het overige gegrond. Verweerder had niet de bevoegdheid een tussenvonnis te gebruiken alsof het uitvoerbaar bij voorraad was. Het was verweerder bekend dat partijen een depotovereenkomst hadden gesloten, waarin bepaald was dat uitbetaling alleen op verzoek van beide partijen of op vertoon van een in kracht van gewijsde gegaan dan wel uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis zou kunnen plaatsvinden. Van geen van deze situaties is in het onderhavige geval sprake. Door desondanks de notaris te verzoeken tot uitbetaling van een geldbedrag over te gaan heeft verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Evenzeer tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd over de communicatie met de notaris. Daarnaast heeft verweerder klaagster bewust foutief geïnformeerd over de waarde van het depot. Mede gelet op de ernst van de tuchtrechtelijk verwijtbare gedragingen acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.

  • ECLI:NL:TAHVD:2019:237 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170198H

    Herzieningsverzoek. Verzoeker heeft aan zijn verzoek ten grondslag gelegd dat het hof een fundamenteel rechtsbeginsel heeft geschonden, ten eerste door schending van het recht van hoor en wederhoor in twee instanties en ten tweede door schending van het recht en een onvoldoende dan wel onjuiste motivering van de beslissing van het hof. Het hof overweegt ten aanzien van de eerste grond dat bij de behandeling van het verzet bij de raad zowel de kantoorgenoot van verzoeker als gemachtigde van verzoeker aanwezig waren, en dat op grond van artikel 46 h lid 8 Advocatenwet niet de verplichting bestaat om voor de inhoudelijke behandeling en beslissing na een gegrond verklaard verzet een nieuwe mondelinge behandeling te gelasten. Als vaste jurisprudentie van het hof geldt verder dat het hoger beroep mede strekt tot herstel van fouten en omissies in eerste instantie. Bovendien ziet artikel 6 EVRM niet op het procederen in twee instanties. Het hof overweegt ten aanzien van de tweede grond dat het hof, anders dan verzoeker stelt, in de bestreden beslissing wel degelijk het gevoerde verweer van verzoeker heeft verwoord en tot uitgangspunt heeft genomen bij de overwegingen en de beslissing daaromtrent. Verder heeft het hof, anders dan verzoeker kennelijk in de bestreden beslissing leest, niet bepaald dat verzoeker op 15 oktober 2012 een nieuwe toevoeging had moeten aanvragen, maar dat hij op dat moment aanleiding had om de financiële situatie van zijn cliënt opnieuw onder de loep te nemen. Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een schending van fundamentele rechtsbeginselen en het hof wijst het verzoek daarom af.