Zoekresultaten 20571-20580 van de 44292 resultaten

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2017:85 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-206

    Gegronde klacht tegen een huisarts. NHG standaard ‘kinderen met koorts’ geeft aanbevelingen om kinderen met koorts met een verhoogd risico op een ernstig beloop tijdig te herkennen. Onder meer is in de standaard opgenomen dat alle kinderen met koorts tussen 1 en 3 maanden in beginsel doorverwezen moeten worden. De huisarts heeft het patiëntje zorgvuldig onderzocht. Wel had hij meer aandacht kunnen hebben voor de bezorgdheid van klaagster en haar over het gedrag van patiëntje kunnen vragen. Ten onrechte het patiëntje niet doorverwezen naar het ziekenhuis voor verder onderzoek. Waarschuwing.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:156 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.307

    De klacht heeft betrekking op de zoon van klager (geboren in 2014), patiënt. Patiënt is kort na de geboorte in verband met voedings- en ademhalingsproblemen via de kinderarts bij de aangeklaagde KNO-arts, in behandeling gekomen. De diagnose was ernstige laryngomalacy. De KNO-arts heeft patiënt operatief behandeld met een combinatie van een supraglottoplastiek en een epiglottoplexie. Vanwege loslating van de trekhechting heeft de KNO-arts patiënt drie dagen nadien nogmaals geopereerd. Na ca. vier dagen trad een verslechtering op een bleek de top van de epiglottis gedeeltelijk ingescheurd. Zeven dagen na de tweede operatie is patiënt nogmaals door verweerster geopereerd; het afgescheurde deel bleek onvoldoende vitaal en is verwijderd. Tweeënhalve maand na de laatste operatie heeft de KNO-arts patiënt na een polikliniek bezoek opgenomen vanwege toegenomen littekenweefsel en vernauwing van het strottenhoofd. Klager verwijt de KNO-arts dat zij: 1.onzorgvuldig de indicatie tot operatie bij laryngomalacie heeft gesteld, waardoor de ouders op verkeerde gronden met de operatie hebben ingestemd; 2. vermijdbare en verwijtbare fouten bij de operaties heeft gemaakt, waardoor patiënt nu het grootste deel van zijn strottenklep mist wat gevolgen heeft voor zijn gezondheid, voedingstoestand en ontwikkeling; 3. patiënt verkeerd heeft beoordeeld bij de controle na zijn ontslag; 4. de calamiteit niet heeft gemeld bij de IGZ; 5.slechte nazorg heeft verleend en onvoldoende heeft gecommuniceerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2017:105 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2017-015b

    Klacht valt niet onder eerste of tweede tuchtnorm. De klacht komt er in de kern op neer dat verweerder klager niet in contact heeft willen brengen met een medewerker in de instelling, op wie klager verliefd is geworden. Klager is in een impasse gekomen door de regels en protocollen binnen de instelling en verweerder heeft klager op geen enkele wijze willen helpen tot een oplossing te komen. Klager niet-ontvankelijk.

  • ECLI:NL:TGZRSGR:2017:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-267

    Gegronde klacht van de IGZ tegen een huisarts wegens grensoverschrijdend gedrag binnen en buiten de behandelrelatie. De huisarts heeft gehandeld in strijd met de KNMG-richtlijn ‘Seksueel contact tussen arts-patiënt, het mag niet, het mag nooit’, alsmede in strijd met gedragsregels voor artsen. Voorts heeft verweerder zijn dossierplicht verzaakt en zich niet toetsbaar opgesteld. Schorsing voor de duur van zes maanden.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:157 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.454

    Klager en zijn toenmalige partner zijn vanwege relatieproblemen door de huisarts naar de aangeklaagde psychiater, verwezen. Door de ex-partner werd verzocht meer specifiek te kijken of bij klager sprake was van het Asperger syndroom. Na een aantal gesprekken heeft de psychiater geconcludeerd dat er bij klager kenmerken aanwezig waren die wezen in de richting van PDD-NOS. Klager verwijt de psychiater dat zij: 1.te lichtvaardig de diagnose PDD-NOS heeft gesteld. Hierdoor is klager ten onrechte als autist bestempeld waardoor hij schade heeft opgelopen; 2.zich niet heeft gedragen en gehouden aan de daarvoor geldende richtlijnen en voorschriften doordat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden; en 3. indien klachtonderdeel 2 gegrond wordt bevonden, dat zij heeft aangezet tot het plegen van frauduleus handelen door een crisis DBC te openen, waarbij een verwijsbrief van de waarnemend huisarts is gebruikt, die achteraf is opgesteld. Het Regionaal Tuchtcollege heeft het tweede klachtonderdeel gegrond verklaard, het eerste en derde klachtonderdeel ongegrond verklaard en afgewezen alsmede bepaald dat er geen maatregel wordt opgelegd. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van het eerste en derde klachtonderdeel en honoreert het beroep van de arts tegen het gegrond verklaren van het tweede klachtonderdeel. Het Centraal Tuchtcollege komt op dit laatste punt tot een vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2017:83 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-187/DH/DH

    Ongegrond verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g van de Advocatenwet, respectievelijk wegens overschrijding van de redelijke termijn.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:158 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.468

    Ten gevolge van een bedrijfsovername is klager in dienst gekomen van een nieuwe werkgever. Klager heeft zich (in 2012) ziek gemeld met psychische klachten. De werkgever heeft deze ziekmelding niet geaccepteerd en een voorstel gedaan voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De vraag is of het verzuim arbeid of ziekte gerelateerd is. Verweerster, als zelfstandig bedrijfsarts verbonden aan een bedrijfsartsengroep, wordt door deze groep ingeschakeld als adviseur bij ziekmeldingen. Zij beoordeelt de klachten van klager als arbeid gerelateerd en concludeert dat van arbeidsongeschiktheid door ziekte geen sprake is. Klager heeft met de werkgever een vaststellingsovereenkomst gesloten waarbij de arbeidsovereenkomst werd beëindigd. De klachten van klager worden aldus opgevat dat klager van mening is dat het onderzoek van de bedrijfsarts onzorgvuldig en niet concludent is geweest voor het daaropvolgende advies dat hij niet arbeidsongeschikt is. Het RTG heeft de klacht afgewezen. Het CTG verklaart de klacht alsnog gegrond en overweegt daartoe dat het onderzoek dat de bedrijfsarts onzorgvuldig is geweest, nu zij heeft nagelaten een klachtenanamnese af te nemen. Het CTG legt de maatregel van waarschuwing op.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2017:84 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-710/DH/DH

    Ongegrond verzet. De voorzitter heeft de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond verklaard.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:159 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.495

    Klacht tegen verzekeringsarts. Klager ontving een Werkloosheidswetuitkering. Hij heeft zich tijdens de looptijd van die uitkering ziek gemeld en kreeg een Ziektewetuitkering. In het kader van de Wet Verbetering Poortwachter is de reden van klagers ziekteverzuim driemaal beoordeeld door een collega-verzekeringsarts van verweerster. Volgens diens rapportages (daterend uit 2014) was klager in 2014 op drie verschillende momenten als hersteld te beschouwen voor eigen werk. Kort voor elk van die data nam klager contact op met het UWV met de mededeling dat hij zich niet hersteld achtte. Na klagers derde mededeling werd hij eind 2014 opgeroepen voor het spreekuur van verweerster (UWV-verzekeringsarts). Verweerster heeft rapport uitgebracht en klager te kennen gegeven hem geschikt te achten voor de eigen werkzaamheden. Klager verwijt verweerster dat zij: 1. zich een verkeerd beeld heeft gevormd hoe klager in zijn situatie was beland; 2. tot de onjuiste conclusie is gekomen dat klager niet bereid was geweest hulp te aanvaarden vanuit de reguliere gezondheidszorg; 3. zich niet heeft gehouden aan de geldende protocollen en richtlijnen voor verzekeringsartsen; 4. ingevolge 1 en 3 tot de onjuiste conclusie is gekomen dat klager hersteld genoeg zou zijn om weer aan het werk te gaan; 5. daardoor een ongeldige medische rapportage heeft geschreven; 6. ten onrechte klager geen rapportage heeft gegeven; 7. klager heeft misleid doordat zij klager opdroeg zich hersteld te melden. Het RTG heeft de klacht verworpen en daartoe overwogen dat de UWV-verzekeringsarts de arbeidsongeschiktheid van klager terecht aan een reguliere ziektewetbeoordeling heeft onderworpen, voortbordurend op de hersteld meldingen in drie voorgaande rapporten van een collega verzekeringsarts. LESA en STECR richtlijnen waren daarbij niet van toepassing. Het CTG neemt dit oordeel over en overweegt daarbij dat uit niets is gebleken dat de kennis die vervat is in het Verzekeringsgeneeskundig Protocol Overspanning uit 2006 en de b ijbehorende toelichting niet door de verzekeringsarts bij haar beoordeling is toegepast. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TGZRAMS:2017:61 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2016/200gzp en 2016/218

    Beide zaken worden gezamenlijk behandeld. De door de IGZ ingediende klacht heeft betrekking op twee binnengekomen meldingen van patiënten die door de arts/gz-psycholoog zijn gezien na een behandeling elders met permanente fillers. De verwijten die de IGZ de arts/gz-psycholoog maakt hebben betrekking op zijn professionele rolvermenging, tekortschieten in de zorgverlening, het beroepsgeheim, ondeugdelijk declareren en de dossiervorming. De arts/gz-psycholoog heeft primair verzocht de klacht niet-ontvankelijk te verklaren en subsidiair de klacht weersproken. Gegrond.