Zoekresultaten 19721-19730 van de 42634 resultaten

  • ECLI:NL:TADRSGR:2017:25 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-626/DH/RO a

    Klacht tegen advocaat wederpartij. Klager verwijt verweerster dat zij klager op onrechtmatige wijze heeft behandeld en hem op onnodige kosten heeft gejaagd. Verweerster heeft volgens klager een laakbare attitude, doordat zij onzorgvuldig, intimiderend proceslustig en voor eigen gewin te werk is gegaan. Naar het oordeel van de raad is verweerster echter gebleven binnen de bandbreedte van de vrijheid die haar als advocaat van de wederpartij toekomt. Klacht deels niet-ontvankelijk, namelijk voor zover klager verweerster verwijt dat zij haar eigen cliënte op onnodige extra kosten heeft gejaagd. Klacht voor het overige ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:62 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.114

    Patiënte (de moeder van klager) woonde sinds maart 2014 in het verzorgingshuis waar de arts is. Patiënte leed onder andere aan dementie, type Alzheimer. Op 23 oktober 2014 is bij patiënte een pneumonie (longontsteking) geconstateerd, waarvoor Augmentin aan haar is voorgeschreven. Op 25 oktober 2014 is de toestand van patiënte fors achteruit gegaan. De arts heeft toen geconcludeerd dat bij patiënte sprake van een pneumonie met daarbij mogelijk hartfalen. Hij heeft met klager besproken dat hij verwachtte dat patiënte op korte termijn zou overlijden en een comfortbeleid aan klager voorgesteld. Klager heeft met dat beleid niet ingestemd. Op aandringen van klager is patiënte die dag opgenomen in het ziekenhuis, waar zij op 27 oktober 2014 is overleden. Klager verwijt de arts – verkort weergegeven – dat patiënte onnodig is overleden door een gebrek aan goed zorg, verwaarlozing, geestelijke en lichamelijke mishandeling en handelen dat opzettelijk was gericht op de dood. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:69 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.261

      Klacht tegen GZ-psycholoog over behandeling minderjarige dochter van klaagster. Klaagster heeft een veelheid aan klachtonderdelen tegen verweerster (gz-psycholoog) ingediend. Klaagster maakt verweerster de volgende verwijten:1. dat de diagnose ASS bij de dochter twee keer werd gemist, omdat zij niet voldoende anticipeerde op de onderzoeksresultaten, alleen de ADOS nog heeft ingezet en ondanks de vele aanwijzingen naar ASS (o.a. van de ouders) geen vervolgonderzoek naar ASS heeft (laten) verrichten; 2. dat er een summier en incompleet behandelplan werd opgesteld dat niet met de dochter en haar ouders werd besproken; 3.dat er geen vervolgonderzoek werd gedaan voordat de diagnose ADHD NAO werd gesteld; 4. dat de dochter nooit individueel werd behandeld of beoordeeld door verweerster; 5.dat vanuit één als juist aangenomen hypothese die niet werd getoetst door verweerster, door haar werd aangestuurd op een niet passende gezinsdagbehandeling/systeemaanpak/mediatie(media)therapie; 6. dat verweerster niet inhoudelijk reageerde op ASS kenmerken bij de dochter die de ouders tijdens de gesprekken deelden, nooit inhoudelijk heeft gereageerd op de e-mails met beschrijvingen van het karakter van de dochter en/of gedrag en andere mogelijke aanwijzingen naar ASS. Al deze informatie werd ook niet meegenomen ter uitsluiting van autisme bij de dochter in het psychodiagnostisch onderzoek ; 7.dat verweerster bij de ASS-diagnostiek geen gebruik heeft gemaakt van (deels beschikbaar) multidisciplinair onderzoeksmateriaal zoals: video-opnames uit de thuissituatie, video-observaties uit de gezinsbehandeling, een individuele beoordeling van de dochter, een schoolgesprek ten behoeve van ASS diagnostiek en rapportages van de thuisbegeleiding en dat zij geen VISK heeft afgenomen; 8. dat na een score tegen de ondergrens uit het ADOS onderzoek de diagnostiek niet werd vervolgd, maar werd aangestuurd op uitschrijving; 9.dat verweerster niet anticipeerde op de toenemende klachten van de dochter in groep 8 en de zorgen van haar ouders over de overstap naar het middelbaar onderwijs; 10.dat verweerster de informatievoorziening van de ouders over gedragsproblematiek en aanwijzingen naar een autisme spectrum stoornis bij de dochter bezag vanuit één als juist aangenomen hypothese, waardoor andere verklaringen over het hoofd werden gezien; 11. dat verweerster misleidende verklaringen aan de klachtencommissie van de instelling heeft gegeven tijdens de hoorzitting, waardoor een aantal klachtonderdelen niet op basis van de werkelijke feiten werd beoordeeld en hierdoor ongegrond is verklaard; 12. dat er bij herhaling door verweerster werd ingezet op een niet passende soortgelijke standaardaanpak waarbij onvoldoende rekening werd gehouden met de kernproblematiek van autisme en van de performaal-verbaal kloof; 13. dat verweerster onduidelijk was over het beleid ten aanzien van het gebruik van video-opnames in de thuissituatie ten behoeve van de diagnostiek; 14. dat verweerster in de correspondentie met de huisartsenpraktijk en in het diagnostisch onderzoeksverslag zonder noodzaak ongegronde subjectieve visies over klaagster heeft vermeld, met als gevolg dat andere hulpverleners hierdoor beïnvloed zouden kunnen worden ten koste van de dochter en het gezin van klaagster. Het RTG heeft de klacht in alle onderdelen afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster en gelast/ verzoekt de publicatie.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2016:252 Raad van Discipline 's-Gravenhage 15-418/DH/RO

    Klacht tegen eigen advocaat. Klager verwijt verweerster dat zij hem niet goed heeft bijgestaan, waarbij het tekort schieten met name zag op de inhoudelijke behandeling van het dossier, de zorgvuldigheid en de financiële kant van de werkzaamheden. De raad is van oordeel dat de advocaat tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door klager onjuist voor te lichten, slordig te zijn in haar correspondentie, drie maal deurwaarderskosten in rekening te brengen terwijl daarvoor geen aanleiding bestond en niet te controleren of klager in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand nadat hij zijn baan had verloren. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2016:246 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-634/DH/RO

    De vader van klagers is overleden. De heer H. is tot executeur benoemd. Klagers zijn meerdere procedures tegen de heer H. gestart, in welke procedures verweerder de heer H. heeft bijgestaan. Klachtonderdeel d) betreft het verwijt dat verweerder de kosten die de onderhavige klachtprocedure met zich brengt ten laste brengt van de nalatenschap. De raad acht dit klachtonderdeel gegrond. Door verweerder is weliswaar betwist dat hij zou hebben gezegd dat hij zich voor zijn werkzaamheden in de klachtprocedure laat betalen door de boedelrekening, maar hij betwist als zodanig níet dat de betalingen voor deze werkzaamheden aan hem inderdaad vanaf de boedelrekening plaatsvinden. Deze werkzaamheden verricht verweerder echter niet in het belang van de nalatenschap maar uitsluitend in zijn eigen belang. Gelet daarop geeft het geen pas voor die werkzaamheden door de boedel te laten betalen. Klachtonderdeel e) betreft het verwijt dat verweerder namens de heer H. een voorstel heeft gedaan dat hij niet gestand wilde doen. Verwezen wordt naar een schikkingsvoorstel van 2 november 2015 dat drie dagen geldig bleef. Op de laatste dag van de termijn, 5 november 2015, is de hoger beroep dagvaarding – inclusief de grieven – al uitgebracht. Dit klachtonderdeel is eveneens gegrond. Door reeds voor afloop van de termijn de dagvaarding met grieven op te stellen en te laten betekenen, heeft verweerder jegens klagers onzorgvuldig en klachtwaardig gehandeld. Nu hij daarmee bovendien onnodig kosten heeft gemaakt die ten laste van de nalatenschap kwamen, tilt de raad aan dit handelen zwaar. Klacht voor het overige ongegrond. Berisping.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2017:26 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-554/DH/RO

    Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:63 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.115

      Patiënte (de moeder van klager) woonde sinds maart 2014 in het verzorgingshuis waar de verpleegkundige werkzaam is. Patiënte leed onder andere aan dementie, type Alzheimer. Op 23 oktober 2014 is bij patiënte een pneumonie (longontsteking) geconstateerd, waarvoor zij een antibioticum voorgeschreven heeft gekregen. Op 25 oktober 2014 is patiënte op aandringen van klager opgenomen in het ziekenhuis, waar zij op 27 oktober 2014 is overleden. Klager verwijt de verpleegkundige – verkort weergegeven – dat patiënte onnodig is overleden door een gebrek aan goed zorg, verwaarlozing, geestelijke en lichamelijke mishandeling en handelen dat opzettelijk was gericht op de dood. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de verpleegkundige in de periode waarop de klacht betrekking heeft niet bij de zorg over patiënte betrokken geweest. In de periode daarvoor is zij niet tekortgeschoten in de zorg die zij jegens patiënte had behoren te betrachten. Het beroep wordt verworpen.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2016:253 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-009/DH/RO

    Beslissing op verzet. De raad oordeelt het verzet niet-ontvankelijk omdat het te laat is ingesteld.

  • ECLI:NL:TADRSGR:2016:247 Raad van Discipline 's-Gravenhage 16-185/DH/RO

    Beslissing op verzet. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een tuchtrechtelijk belang respectievelijk het overschrijden van de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet. Verzet ongegrond.

  • ECLI:NL:TGZCTG:2017:70 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2016.278

      De klacht heeft betrekking op de behandeling van de broer van klager, hierna patiënt, overleden in 2012. Verweerster is als internist betrokken geweest bij de behandeling van patiënt. Klager verwijt verweerster kort gezegd dat zij: 1) het volledige patiëntendossier van patiënt niet conform de afspraak heeft overgedragen aan een ander ziekenhuis voor het uitvoeren van een second opinion, 2) de communicatie richting patiënt ten onrechte heeft overgedragen aan een casemanager als gevolg waarvan er onvoldoende begeleiding is ervaren, zowel tijdens de opname als na het overlijden van patiënt, 3) een second opinion heeft afgehouden, en 4) ten onrechte geen biopsie heeft uitgevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.