ECLI:NL:TAHVD:2023:17 Hof van Discipline 's Gravenhage 220031D

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2023:17
Datum uitspraak: 17-02-2023
Datum publicatie: 21-02-2023
Zaaknummer(s): 220031D
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen: Regulier
Inhoudsindicatie: De deken verwijt verweerder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden door mee te werken aan publicaties in een krant. De raad heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard. Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat verweerder met het interview zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, omdat hij hierin uitlatingen heeft gedaan over de persoon van zijn voormalige cliënt, bijzonderheden van de door hem behandelde zaak en de aard en omvang van de belangen van zijn voormalige cliënt. Al deze uitlatingen vallen onder het beroepsgeheim van een advocaat. De geheimhoudingsplicht ziet ook op persoonlijke waarnemingen van verweerder over (de persoon, het karakter of het uiterlijk van) klager en op zijn persoonlijke (mening over zijn) ervaringen met klager. Maatregel: Schrapping. 

BESLISSING

van 17 februari 2023
in de zaak 220031D

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam mr. J.A. Schaap (voorheen mr. E.J. Henrichs)
 
de deken

1 INLEIDING

1.1 De deken heeft een dekenbezwaar ingediend tegen verweerder. Bij een dekenbezwaar is het de deken zelf die een klacht over het handelen van een advocaat, in dit geval verweerder, aan de tuchtrechter voorlegt. De deken verwijt verweerder dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De Raad van Discipline (hierna: de raad) heeft het dekenbezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad.

1.2 Hierna wordt eerst het procesverloop bij de raad (paragraaf 2) en het hof (paragraaf 3) besproken. Daarna worden de relevante feiten opgesomd (paragraaf 4) en wordt de klacht vermeld (paragraaf 5). Vervolgens worden de overwegingen van de raad (hoofdstuk 6.1 e.v.), de beroepsgronden (paragraaf 6.7 e.v.) en het daartegen gevoerde verweer (hoofdstuk 6.14 e.v.) samengevat. Tot slot zal het hof een oordeel geven (hoofdstuk 6.19 e.v.).


2 DE PROCEDURE BIJ DE RAAD

2.1  Het hof verwijst naar de beslissing van 27 december 2021 van de raad in het ressort Amsterdam (zaaknummer: 21-719/A/A/D). In deze beslissing is het dekenbezwaar gegrond verklaard. Aan verweerder is in deze zaak en de onder 1.2 genoemde drie andere zaken tezamen de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd. Verder is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten.

2.2 Deze beslissing is onder ECLI:NL:TADRAMS:2021:294 op tuchtrecht.nl gepubliceerd.


3 DE PROCEDURE BIJ HET HOF

3.1 Het hoger beroepschrift van verweerder tegen de beslissing van de raad is op 25 januari 2022 ontvangen door de griffie van het hof.

3.2 Verder bevat het dossier van het hof:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van de deken van 2 maart 2022;
- een e-mail van 15 november 2022 aan de zijde van verweerder met het verzoek ter zitting een getuige te willen horen;
- een mail van 24 november 2022 van de griffier waarin een voorlopige zittingsplanning aan partijen is medegedeeld;
- een e-mail van 30 november 2022 aan de zijde van de deken met een reactie op het getuigenverzoek;
- e-mailcorrespondentie tussen 29 november en 8 december 2022 tussen de deken, mr. Canatan en de griffier over het verzoek van de deken om de zaak achter gesloten deuren te behandelen.
- een e-mail van 7 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer een aangepaste zittingsplanning en de mededeling dat de getuige gehoord zal worden als hij ter zitting verschijnt;
- een e-mail van 15 december 2022 van de griffier aan partijen met onder meer de mededeling dat de gemachtigde van verweerder heeft laten weten dat de getuige niet ter zitting zal verschijnen en dat het hof ter zitting een beslissing zal nemen over het gesloten deuren verzoek van de deken.

3.3 Het hof heeft deze zaak mondeling behandeld tijdens de zitting van 16 december 2022. Deze zaak is achter gesloten deuren behandeld. Daar zijn verweerder, de gemachtigde van verweerder (mr. K. Canatan), de deken (mr. J.A. Schaap) en haar stafmedewerker (mr. R.J. Alderse Baas) verschenen. Partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van spreekaantekeningen, die ook onderdeel uitmaken van het dossier van het hof.

3.4 Ook drie klagers, de kroongetuige (zaaknummer 220034), [klager inzake 220032] (zaaknummer 220032) en [klager inzake 220033D] (zaaknummer 220033D), hebben een klacht ingediend over verweerder. Het hoger beroep in de daarover door de raad gedane uitspraken is eveneens op 16 december 2022 behandeld. Voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling is op zitting met de partijen in de drie klachtzaken afgesproken dat alle stukken en verklaringen in de drie klachtzaken in alle klachtzaken gebruikt worden. De stukken en verklaringen in de drie klachtzaken kunnen ook worden gebruikt in het dekenbezwaar, omdat de deken bij de behandeling van de klachtzaken aanwezig was. Daarentegen zullen de stukken en verklaringen in het dekenbezwaar niet in de andere klachtzaken kunnen worden betrokken, omdat de behandeling van het dekenbezwaar afzonderlijk en achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden. In alle vier de zaken wordt vandaag - separaat - uitspraak gedaan.


4 FEITEN

4.1 Het hof stelt de volgende feiten vast.

4.2 Na de moord op een eerdere advocaat van de kroongetuige in het Marengo-proces, heeft de kroongetuige verweerder benaderd om hem als advocaat bij te staan. In december 2019 is er overeenstemming bereikt over de wijze waarop er rechtsbijstand door verweerder en een andere advocaat aan de kroongetuige kon worden verleend. Tot 11 maart 2020 heeft verweerder samen met de andere advocaat (door de raad als mr. X aangeduid) de kroongetuige als advocaat bijgestaan. Gedurende de door verweerder aan de kroongetuige verleende rechtsbijstand is uit veiligheidsoverwegingen de naam van verweerder (en de andere advocaat) niet bekend gemaakt.

4.3 Op 11 januari 2020 is in De Telegraaf een interview met verweerder, als anonieme advocaat van de kroongetuige, verschenen.

4.4 Op 11 maart 2020 heeft de kroongetuige de samenwerking met verweerder (telefonisch) beëindigd.

4.5 Op 13 maart 2020 heeft verweerder de beëindiging van de samenwerking schriftelijk aan de kroongetuige bevestigd.

4.6 Na beëindiging van de rechtsbijstand door verweerder zijn in het Algemeen Dagblad (hierna: AD) op 3 en 4 juli 2020 artikelen verschenen naar aanleiding van een interview met verweerder. Daarin staat onder meer het volgende:

“(..) Het Marengo-proces is in januari hervat. Hoe verliep jullie samenwerking?
Die liep goed. We hadden een prima werkrelatie. Maar je moet weten, [naam kroongetuige] is geen makkelijke man. Hij belt een keer of vier per dag. Het vergt veel van je. En we hadden wel eens bonje. In januari stonden er dagenlange verhoren bij de rechter-commissaris gepland. Dan ben je dagen tot elkaar veroordeeld in een gevangeniscel zonder ramen. Er werd voorgesteld door zijn bewaarders, dat [naam kroongetuige] lunch zou maken. Maar dat zag ik aanvankelijk niet zitten. Als advocaat neem je liever geen lunch aan van een gedetineerde cliënt. Dat past niet in de verhoudingen. Toen hij daar achterkwam, was hij beledigd. Uiteindelijk ontkwam ik er niet aan, want je moet toch eten. Dan eet je samen een omeletje.”
(..)
Op woensdag 11 maart rinkelt de telefoon van de advocaat. Het is de kroongetuige. Die vertelt dat hij dringend wil praten. De advocaat is moe en heeft eigenlijk geen tijd. Maar iets in hem zegt dat hij moet gaan. [naam kroongetuige] maakt een onrustige indruk en vertelt dat hij het roer wil omgooien. Volgens de advocaat is de kroongetuige op zoek naar een conflict.

Wat was er aan de hand?
˶Het OM had een psychologisch rapport laten uitbrengen over [naam kroongetuige]. Daar las hij uit voor en over de uitkomsten was hij laaiend. Hij voelde zich enorm genaaid door het OM. Voor hem was dat het toppunt, hij was er helemaal klaar mee. Het roer zou omgaan en de onderste steen moest boven komen. En [klager inzake 220033D] moest daarvoor gaan zorgen.”
(..)
˶Op donderdag 12 maart 2020 heb ik telefonisch contact gehad met de zaaksofficier. Ik heb haar toegelicht waarom ik niet langer de advocaat was van [naam kroongetuige]  en dat het tot een breuk was gekomen door zijn wens samen te willen werken met [klager inzake 220033D]. De zaaksofficier reageerde daarop door te zeggen dat dit voor het OM onwenselijk zou zijn, vanwege de rol van [klager inzake 220033D] kantoorgenoot [klager inzake 220032] en diens banden met [verdachte in het Marengo-proces]. Het OM maakte zich hierover grote zorgen en de officier liet merken dat zij [klager inzake 220032] kwalificeerde als een advocaat die daarom niet te vertrouwen was. Voorts bleek het OM al langer op de hoogte dat de kroongetuige [naam kroongetuige] contact onderhield met [klager inzake 220033D].”
(..)

Wij hebben begrepen dat u na uw breuk nog contact hebt gehad met de kroongetuige. Dat was geen prettig gesprek.
˶Dan zijn jullie goed geïnformeerd.”

Heeft hij u bedreigd?
˶Dat klopt.”

Waar ging dat over?
˶In januari belde de deken mij. Hij had via de advocaat van de weduwe van [naam voormalige advocaat kroongetuige] een envelop met inhoud gekregen. De inhoud was afkomstig uit het kantoor van [naam voormalige advocaat kroongetuige]. Die envelop heb ik bij de deken laten ophalen. Maar toen ik erin keek, had ik gewild dat ik het nooit had aangepakt.”
(..)
˶De kroongetuige belde mij en vroeg de envelop met spullen aan hem te bezorgen. Ik zei hem dat dit niet kon, en dat ik deze zou geven aan de deken. Ik had deze van de deken gekregen, en die zou de envelop maar moeten doorgeven aan de opvolgend advocaat. Nou, daar was de kroongetuige niet blij mee. Hij sprak plots met een agressieve toon. ‘Als je mijn spullen niet terugbezorgt, dan leer je een heel andere kant van mij kennen.’ Daar schrok ik van, deze bedreiging. Zeker uit de mond van iemand die heeft bekend betrokken te zijn geweest bij een serie liquidaties. (..)”.

4.7 Op 6 juli 2020 heeft op het bureau van de Amsterdamse Orde een gesprek plaatsgevonden met verweerder in verband met een onderzoek van de deken naar mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht door verweerder. Bij dat gesprek was - naast verweerder - onder meer de toenmalig deken aanwezig. In dat gesprek heeft verweerder onder meer verklaard dat hij in twee gesprekken in totaal ongeveer twee uur met de journalisten van het AD heeft gesproken, dat hij tijdens die gesprekken werd geconfronteerd met uitspraken die [klager inzake 220033D] over verweerders bijstand aan de kroongetuige had gedaan die niet juist waren, dat hij zich genoodzaakt voelde om daarop te reageren, dat hij het artikel in concept heeft gekregen en dat nadat het interview had plaatsgevonden de journalisten hem hebben verzocht in een notariële akte te verklaren dat hij de anonieme advocaat was.

4.8 Bij brief van 7 juli 2020 heeft verweerder de deken meegedeeld dat hij er op geen enkele wijze op was voorbereid dat hij zou worden gehoord in het kader van een onderzoek naar mogelijke schending van de geheimhoudingsplicht en dat hij tegen deze handelwijze bezwaar maakt.

4.9 Bij afzonderlijke brief van 7 juli 2020 heeft verweerder aan de deken stukken gestuurd en nogmaals een toelichting gegeven op de gesprekken die hij heeft gevoerd met de journalisten van het AD.

4.10  Verweerder is, op zijn verzoek daartoe van 29 januari 2021, met ingang van 16 februari 2021 van het tableau geschrapt.

4.11  In de civiele procedure die [klager inzake 220032] tegen onder meer de uitgever van het AD en verweerder aanhangig heeft gemaakt heeft de rechtbank Midden-Nederland op 18 augustus 2021 uitspraak gedaan (ECLI:NL:RBMNE:2021:3805). In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen:

“(..) 5.45. Op grond van deze omstandigheden, in onderling verband beoordeeld, is de rechtbank van oordeel dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 niet onrechtmatig jegens [klager inzake 220032] zijn, niet wat de positie van [de uitgever] betreft en niet wat de positie van [verweerder] betreft. [De uitgever] mocht het interview met [verweerder] weergeven op de desbetreffende wijze en [verweerder] mocht dat interview geven, wetende dat zijn uitlatingen in het AD zouden worden gepubliceerd. Die uitlatingen vormden weliswaar deels een herhaling van wat in de publicaties van 29 en 30 mei 2020 stond, maar die herhaling was gerechtvaardigd door de nieuwe context waarbinnen deze plaatsvond. De daarmee samenhangende uitlatingen vonden voldoende steun in de feiten en dienden op toelaatbare wijze het doel het lezerspubliek over een en ander te informeren en daarnaast het doel om de goede naam en eer van [verweerder] publiekelijk te verdedigen. (..)”.

4.12  Op 23 augustus 2021 heeft verweerder – onder protest – inhoudelijk gereageerd op het concept van het dekenbezwaar dat hem op 9 augustus 2021 door de deken was toegezonden.


5 KLACHT

5.1 Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zijn geheimhoudingsplicht – en daarmee een kernwaarde – te schenden door mee te werken aan de publicaties in het AD.


6 BEOORDELING

Overwegingen raad
6.1 De raad heeft – samengevat – het volgende overwogen.

Ontvankelijkheid deken
6.2 De raad heeft de deken ontvankelijk verklaard in het dekenbezwaar. Het enkele feit dat een advocaat reeds van het tableau is geschrapt is onvoldoende voor de conclusie dat de deken geen belang meer heeft bij zijn bezwaar, al is het maar omdat een ex-advocaat op ieder moment weer kan verzoeken toegelaten te worden tot het tableau.

Schending geheimhoudingsplicht
6.3 Verweerder heeft volgens de raad zijn geheimhoudingsplicht geschonden met zijn interview in het AD, omdat hij hierin uitlatingen heeft gedaan over de persoon van zijn voormalige cliënt en over bijzonderheden van de door hem behandelde zaak, zoals inhoudelijke wensen omtrent de processtrategie van zijn cliënt en een mogelijke bedreiging door zijn voormalige cliënt. Verder heeft verweerder ook zijn geheimhoudingsplicht geschonden, omdat hij in het interview uitlatingen heeft gedaan over de aard en omvang van de belangen van zijn voormalige cliënt, door bijvoorbeeld te spreken over het bestaan van een envelop met kennelijk relevant bewijs, verweerders motivatie om de zaak neer te leggen en de vermeende reactie van het OM jegens verweerder op dit besluit.

6.4 De raad heeft tevens overwogen dat niet is gebleken dat is voldaan aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht, waarop verweerder overigens ook geen beroep op heeft gedaan.

Rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
6.5 Verder heeft de raad overwogen dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden – te weten het algemeen belang, de confrontatie met journalisten van het AD die volgens hem van (wijlen) [klager inzake 220033D] onjuiste informatie hadden gekregen over de reden van beëindiging van de samenwerking met de kroongetuige en een door hem gestelde bedreiging door de kroongetuige – geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. De raad is van oordeel dat het algemeen belang op zichzelf geen voldoende rechtvaardiging vormt voor doorbreking van de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Daargelaten of kan worden vastgesteld dat verweerder voor of tijdens het interview werd geconfronteerd met onjuiste beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D], heeft verweerder niet aannemelijk gemaakt dat hem geen andere middelen ten dienste stonden om zich hiertegen te verweren. Dat de kroongetuige verweerder heeft bedreigd, kan de raad op basis van het klachtdossier en wat op de zitting is besproken niet vaststellen. Bovendien, als verweerder vond dat er omstandigheden waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigden, had het op zijn weg gelegen om daarover eerst met de deken overleg te plegen. Dat heeft verweerder nagelaten.

6.6 Tot slot heeft de raad overwogen dat het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 (zie 4.12) maar van beperkt belang is voor de beoordeling van het dekenbezwaar, omdat de tuchtrechter een ander toetsingskader gebruikt dan de civiele rechter in een onrechtmatige daad-zaak.

Beroepsgronden
6.7 Verweerder heeft beroep ingesteld tegen het ontvankelijk verklaren van de deken, de gegrondverklaring van het dekenbezwaar en de opgelegde maatregel. Hij heeft hiertoe – samengevat – het volgende aangevoerd.

Ontvankelijkheid deken
6.8  Volgens verweerder moet de deken niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder handhaaft zijn verweer dat de deken geen belang heeft bij het dekenbezwaar, omdat verweerder per 1 januari 2020 zijn praktijk heeft neergelegd en de ook de onderneming waarbinnen hij de praktijk uitoefende heeft gestaakt. De raad heeft ten onrechte het verweer verworpen op de grond dat "een ex-advocaat op ieder moment weer kan verzoeken toegelaten te worden tot het tableau". Vanwege verweerders leeftijd (68 jaar) en de hiervoor genoemde omstandigheden is het hoogst onwaarschijnlijk dat verweerder zich ooit opnieuw zou willen laten inschrijven als advocaat. Bovendien heeft de raad miskend dat het enkele feit dat verweerder zich kan inschrijven niet betekent dat die inschrijving wordt toegelaten. Verder valt niet in te zien waarom het algemeen belang de behandeling van het dekenbezwaar vordert, terwijl ook anderen hebben geklaagd over dezelfde gedragingen. Nu de raad daarover ook heeft geoordeeld, volgt uit artikel 46f Advocatenwet dat de deken in beginsel een bezwaar niet meer aan de raad kan voorleggen.

Schending geheimhoudingsplicht
6.9  De raad heeft volgens verweerder ten onrechte overwogen dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Verweerder heeft geen uitlatingen gedaan over de persoon van zijn cliënt die vallen onder zijn beroepsgeheim. Verder is het oordeel van de raad dat niet kan worden vastgesteld of verweerder in het interview met het AD is geconfronteerd met de beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] niet begrijpelijk. In het dossier bevindt zich een e-mail van (wijlen) [klager inzake 220033D] aan de journalist van het AD van 2 juli 2020, waarin (wijlen) [klager inzake 220033D] zich uitlaat over de reden van beëindiging van de samenwerking tussen de kroongetuige en verweerder. Het is onbegrijpelijk dat deze mail buiten beschouwing is gelaten. Het is ook volstrekt onaannemelijk dat (wijlen) [klager inzake 220033D] deze beschuldiging pas is gaan uiten nadat verweerder naar hem had verwezen.

6.10  Tevens stelt verweerder dat hij op 13 maart 2020 overleg heeft gehad met de deken naar aanleiding van de dreigende opmerkingen van de kroongetuige aan het adres van verweerder, waarbij voormelde envelop met vertrouwelijke inhoud ter sprake is gekomen.

6.11  Verder verwijst verweerder naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2022 (zie 4.12), omdat hierin civielrechtelijk is vastgesteld dat verweerder de gewraakte uitspraken onder de geschetste omstandigheden heeft mogen doen.

6.12  Tot slot heeft verweerder aangevoerd dat hij werd bedreigd met een publicatie waarin zou worden onthuld dat volgens (wijlen) [klager inzake 220033D] de breuk met verweerder een gevolg was van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Dat is een uitzonderlijk geval waarbij sprake is van een noodsituatie, omdat een dergelijke beschuldiging de reputatie van verweerder in één klap zou hebben vernietigd. Ook dat is te kwalificeren als een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf, dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend.

Ten aanzien van de maatregel
6.13  Tot slot stelt verweerder dat de opgelegde maatregel van schrapping van het tableau een te zware sanctie is.

Verweer van de deken
6.14  De deken heeft – samengevat – het volgende verweer gevoerd.

Ontvankelijkheid deken
6.15  De in het beroepschrift genoemde datum waarop verweerder zich zou hebben uitgeschreven als advocaat, is niet juist: hij legde zijn praktijk niet neer op 1 januari 2020, maar op 1 februari 2021. Verder stelt de deken dat er wel een belang is gemoeid met het indienen van een dekenbezwaar. Verweerders gedragingen als advocaat en de maatschappelijke impact daarvan waren reden om het dekenbezwaar in te dienen. Het dekenonderzoek stond bovendien los van – en begon veel eerder dan – de onderzoeken naar de klachten van (uiteindelijk drie) klagers. Daarnaast stond niet vast of de door klagers ingediende klachten, die overigens ook op andere aspecten zagen, (alle) ontvankelijk en/of gegrond zouden worden verklaard.

Schending geheimhoudingsplicht
6.16  De deken sluit zich aan bij de overwegingen van de raad.

6.17  Verder stelt de deken dat zijn overleg met verweerder op 13 maart 2020 in geen enkel opzicht relevant is voor de schending van zijn geheimhoudingsplicht rond de totstandkoming van de AD-publicatie. Bovendien wekt verweerder de indruk dat hij in maart 2020, voorafgaand aan zijn contacten met het OM, met de deken overleg heeft gevoerd, hetgeen niet juist is. Verweerder heeft ook niet uitgelegd waarom hij geen overleg met de deken heeft gevoerd rond de AD-publicatie.

6.18  Tot slot kan verweerder niet gevolgd worden in zijn beschouwingen over de vrijheid van meningsuiting. Hij laat na toe te lichten hoe die zich verhoudt tot zijn wettelijke geheimhoudingsplicht die, zoals de raad terecht opmerkt, een van de kernwaarden van de advocatuur is. Voor zover verweerder stelt dat een beweerdelijk – door een derde gepleegde – suggestie van grensoverschrijdend gedrag een directe schending van de geheimhoudingsplicht jegens zijn cliënt rechtvaardigt, geeft hij geen blijk het gewicht van die kernwaarde te onderkennen.


Overwegingen hof

Ontvankelijkheid deken
6.19  Verweerder heeft aangevoerd dat de deken geen belang heeft bij het dekenbezwaar, omdat hij zich al heeft uitgeschreven als advocaat. Het hof verwerpt dit beroep op niet-ontvankelijkheid. De raad heeft terecht overwogen dat het enkele feit dat een advocaat reeds van het tableau is geschrapt onvoldoende is voor de conclusie dat de deken geen belang meer heeft bij zijn bezwaar.

6.20  Verder heeft verweerder aangevoerd dat de deken geen belang heeft bij het dekenbezwaar, omdat anderen over dezelfde gedraging(en) een klacht hebben ingediend. Ook dit beroep op niet-ontvankelijkheid wordt door het hof verworpen. De beoordeling door de deken of hij een dekenbezwaar zal indienen, is een discretionaire bevoegdheid van de deken die door de tuchtrechter marginaal wordt getoetst. Als er naar het oordeel van de deken sprake is van een optreden van een advocaat in strijd met de normen van artikel 46 van de Advocatenwet en de deken daarover een dekenbezwaar indient, is de deken daarin – behoudens de genoemde marginale toetsing – ontvankelijk, waarna door de tuchtrechter nog moet worden beoordeeld of het bezwaar gegrond is. Daarbij is niet van belang of de cliënt – of anderen – zelf ook een klacht heeft ingediend of juist heeft laten weten tevreden te zijn over het optreden van de advocaat (vergelijk HvD 11 juli 2016, ECLI:NL:TAHVD:2016:148). De feiten en omstandigheden van dit geval bieden geen grond voor het oordeel dat een redelijk handelend deken niet tot de indiening van een dekenbezwaar heeft kunnen komen.

6.21  Kortom, de deken is ontvankelijk in het dekenbezwaar.

Feitenvaststelling
6.22  De beroepsgronden van verweerder tegen de vaststelling van de feiten door de raad behoeven geen nadere bespreking, omdat het hof de feiten zelfstandig heeft vastgesteld.

Maatstaf bij inhoudelijke beoordeling – geheimhoudingsplicht
6.23  Het hof gaat bij de beoordeling van de klacht uit van de volgende maatstaf. De advocaat is op grond van de wet (artikel 11a van de Advocatenwet) verplicht tot geheimhouding: hij dient te zwijgen over bijzonderheden van door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en omvang van diens belangen. Dit is ook neergelegd in regel 3 van de Gedragsregels 2018. De plicht tot geheimhouding behoort tot de kernwaarden van de advocatuur en doorbreking daarvan kan slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Ingeval de advocaat doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, moet hij volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline daarover voorafgaand met de deken overleg plegen en diens advies in te winnen (vergelijk HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81 en HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22).

Inhoudelijke overwegingen hof
6.24  Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de raad dat verweerder met het interview in het AD zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden, omdat hij hierin uitlatingen heeft gedaan over de persoon van zijn voormalige cliënt, bijzonderheden van de door hem behandelde zaak en de aard en omvang van de belangen van zijn voormalige cliënt. Al deze uitlatingen vallen onder het beroepsgeheim van een advocaat. Verder ziet, anders dan verweerder heeft betoogd, de geheimhoudingsplicht ook op persoonlijke waarnemingen van verweerder over (de persoon, het karakter of het uiterlijk van) klager en op zijn persoonlijke (mening over zijn) ervaringen met klager.

6.25  De verwijzing door verweerder naar het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 augustus 2021 – waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de publicaties van 3 en 4 juli 2020 in het AD niet onrechtmatig waren jegens [klager inzake 220032] – is vergeefs. De vraag die in die zaak ter beoordeling van de civiele rechter voor lag, was dus een andere, met een ander toetsingskader, dan de vraag die in de onderhavige tuchtzaak ter beoordeling voor ligt, namelijk of verweerder jegens klager zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De tuchtrechter beoordeelt zelfstandig of een advocaat heeft gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (vgl. HvD 29 november 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:204).

6.26  Met de raad is het hof eveneens van oordeel dat niet is gebleken dat is voldaan aan de in gedragsregel 3 lid 3 genoemde cumulatieve voorwaarden voor afwijking van de in gedragsregel 3 lid 1 genoemde geheimhoudingsplicht. Verweerder heeft overigens ook geen beroep gedaan op een afwijkingsgrond.

Rechtvaardigingsgrond voor doorbreking geheimhoudingsplicht?
6.27  Verweerder heeft aangevoerd dat hij een gerechtvaardigd belang had voor het interview in het AD, omdat hij werd geconfronteerd met beschuldigingen van (wijlen) [klager inzake 220033D] over de reden van beëindiging van de samenwerking. Het hof is met de raad van oordeel dat de door verweerder aangevoerde omstandigheden geen doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigen. Niet is gebleken van een directe dreiging en/of een daaruit voortvloeiend gevaar voor betrokkenen die de doorbreking van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigde. Verweerder heeft kennelijk ook niet gekeken naar alternatieven. Als verweerder vond dat er omstandigheden waren die doorbreking van zijn geheimhoudingsplicht rechtvaardigden, had het op zijn weg gelegen om daarover met de deken overleg te plegen (zoals volgt uit de maatstaf onder 6.23). Dat heeft hij niet gedaan.

Maatregel
6.28  Het hof stelt voorop dat het oog heeft voor de moeilijke omstandigheden en de grote druk waaronder verweerder moest werken om de kroongetuige bij te staan, als opvolger van de eerdere advocaat van de kroongetuige die na een gewelddadige aanslag op hem was overleden. Dit laat onverlet dat ook van verweerder verwacht wordt dat hij zich houdt aan de voor hem geldende tuchtrechtelijke normen.

6.29  De raad heeft aan verweerder de maatregel van schrapping van het tableau opgelegd voor de drie onder 1.2 genoemde klachtzaken en het dekenbezwaar tezamen. Met de raad is het hof van oordeel dat de maatregel van schrapping passend is, gelet op het volgende.

6.30  Verweerder heeft, zoals in deze zaak en de drie andere klachtzaken is komen vast te staan, op meerdere momenten op ernstige wijze belangrijke kernwaarden van de advocatuur, te weten de kernwaarden vertrouwelijkheid en integriteit, geschonden. Hij heeft de geheimhoudingsplicht (kernwaarde vertrouwelijkheid) tegenover een voormalig cliënt geschonden met 1) het interview met De Telegraaf, 2) de e-mail van 12 maart 2020 aan de officier van justitie, de rechter-commissaris en het NCTV, 3) een telefoongesprek met [naam journalist] van 12 maart 2020 en 4) het interview met het AD (zaaknummer 220034). Met het telefoongesprek en het interview met het AD heeft verweerder niet alleen ten opzichte van een klager (zaaknummer 220033D), maar ook ten opzichte van een mede-advocaat (zaaknummer 220032) de kernwaarde integriteit geschonden.

6.31  Deze schendingen hebben bovendien plaatsgevonden in het kader van een maatschappelijk belangwekkende en gevoelige strafzaak, het Marengo-proces. Verweerder had geen gerechtvaardigd belang om zo te handelen en van hem had uiterste terughoudendheid en voorzichtigheid mogen worden verwacht. Op de zitting bij het hof heeft verweerder weinig inzicht getoond in zijn handelen, omdat hij de schuld bij anderen legt in plaats van op zijn handelen te reflecteren. Het hof rekent verweerder daarbij aan dat hij ook op geen enkel moment overleg heeft gezocht met de deken.

6.32  Gelet op al deze omstandigheden tezamen, vindt het hof een schrapping de enige passende maatregel. Om praktische redenen wordt deze voor alle vier genoemde zaken alleen in het onderhavige dekenbezwaar  bekrachtigd.

Proceskosten
6.33  Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin - in samenhang met de drie andere onder 3.4 genoemde klachtzaken - een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder in onderhavige zaak op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen de kosten voor de procedure bij het hof conform de Richtlijn kostenveroordeling Hof van Discipline 2021:
€ 1.000,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
€ 1.000,- kosten van de Staat. 

6.34  Verweerder moet op grond van artikel 48ac lid 4 Advocatenwet het bedrag van € 2.000,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer lBAN: NL85 lNGB 0000 079000, BIC: INGBNL2A, Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline" en het zaaknummer.


7 BESLISSING

Het Hof van Discipline:

7.1 bekrachtigt de beslissing van 27 december 2021 van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 21-719/A/A/D;

7.2 veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in de procedure bij het hof van € 2.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Deze beslissing is gewezen door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mrs. W.F. Boele, R. Verkijk, G.C. Endedijk en E.L. Pasma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2023.
          
griffier voorzitter

De beslissing is verzonden op 17 februari 2023.