ECLI:NL:TNORSHE:2025:3 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2024/23
ECLI: | ECLI:NL:TNORSHE:2025:3 |
---|---|
Datum uitspraak: | 17-03-2025 |
Datum publicatie: | 17-03-2025 |
Zaaknummer(s): | SHE/2024/23 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht, subonderwerp: Nalatenschap |
Beslissingen: | Klacht gegrond met ontzetting uit het ambt |
Inhoudsindicatie: | De notaris heeft, in zijn hoedanigheid van executeur, een vrij overzichtelijke nalatenschap bijna tien jaar op zijn beloop gelaten. Hij heeft de twee goede doelen, die erflater tot zijn enige erfgenamen had benoemd, nooit geïnformeerd over het openvallen van de nalatenschap en in al die jaren nauwelijks iets gedaan om uitvoering te geven aan de laatste wil van erflater. Zo heeft de notaris diens inboedel, auto en woning laten verloederen en zelfs geen actie ondernomen toen hij er jaren geleden mee bekend werd dat de woning was gekraakt. De kamer heeft de notaris voorgehouden dat de indruk bestaat dat hij in deze zaak telkens als een struisvogel de kop in het zand heeft gestoken om zijn nalaten niet onder ogen te hoeven zien. Door zijn jarenlange nalaten en door ook niet (tijdig) te reageren op brieven van het ministerie, van de gemeente, van het BFT en van de kamer heeft de notaris er telkens blijk van gegeven voor zijn verantwoordelijkheid weg te lopen. Een eerder aan de notaris opgelegde tuchtmaatregel heeft niet geleid tot de daarmee beoogde gedragsverandering. Bij de kamer ontbreekt ieder vertrouwen dat de notaris in de toekomst niet op vergelijkbare wijze zal “weglopen” voor zijn verantwoordelijkheid. De kamer komt tot de slotsom dat het ter bescherming van het maatschappelijke vertrouwen in de zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is om aan de notaris de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen. |
Klachtnummer : SHE/2024/23
Datum uitspraak : 17 maart 2025
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:
Bureau Financieel Toezicht (hierna: het BFT)
gevestigd in Utrecht
tegen
notaris de heer mr. [naam notaris] (hierna:de notaris)
gevestigd in [naam gemeente]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de klacht (met bijlagen), door de kamer ontvangen op 28 augustus 2024;
- de brief van de kamer aan de notaris van 28 augustus 2024, waarbij de notaris in de gelegenheid is gesteld om binnen drie weken op de klacht te reageren;
- de brief van de kamer aan de notaris van 23 september 2024, waarbij de kamer heeft meegedeeld dat nog geen reactie van hem was ontvangen en dat de klacht zou worden voorgelegd aan de voorzitter van de kamer als op 15 oktober 2024 nog geen reactie binnen was gekomen;
- de brief (met bijlagen) van de notaris, gedateerd 13 oktober 2024, die door de kamer per post is ontvangen op 23 oktober 2024.
1.2. De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van
20 januari 2025. Het BFT, vertegenwoordigd door mevrouw mr. [naam] en de heer mr.
[naam], en de notaris zijn bij deze behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt
over en weer toegelicht.
2. De feiten
De klacht gaat over de afwikkeling van een nalatenschap. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.
2.1. Op [dag] mei 2015 is de heer [naam erflater] (hierna: erflater) op 72-jarige leeftijd overleden. De echtgenote van erflater was al eerder overleden en zij lieten geen kinderen na. Na het overlijden van zijn echtgenote heeft erflater zijn testament op 15 december 2009 ten overstaan van de notaris gewijzigd. Daarbij heeft erflater de stichting “[naam stichting]” en de [naam parochie] tot zijn enige erfgenamen benoemd, ieder voor een gelijk deel. Beide goede doelen zijn gevestigd in [naam gemeente].
2.2. Erflater heeft bij dit testament tot executeur benoemd de in anciënniteit
oudste (kandidaat-) notaris, verbonden aan [X] Notariaat & Advocatuur in [naam gemeente].
De notaris was destijds aan dat kantoor verbonden. De taken en bevoegdheden van de
executeur zijn in het testament als volgt omschreven:
“De executeur heeft tot taak de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden
van de nalatenschap te voldoen die tijdens zijn/haar beheer uit die goederen moeten
worden voldaan, zoals het afgeven van legaten, het nakomen of uitvoeren van overeenkomsten
en de voldoening van de kosten van mijn begrafenis of crematie, van eventuele taxatie-
en boedelkosten en van successierechten die ten laste komen van erfgenamen of legatarissen.
In verband met de betaling van mijn schulden is de executeur bevoegd de door hem/haar
beheerde goederen van mijn nalatenschap te gelde te maken.
De executeur behoeft over de keuze en de tegeldemaking niet in overleg te treden met de erfgenamen en hun toestemming daarvoor is ook niet vereist.”
Erflater heeft daarbij bepaald dat de executeur de bevoegdheid heeft om bij notariële akte een of meer executeurs aan zich toe te voegen of in zijn plaats te stellen. Verder heeft erflater onder meer bepaald dat de executeur:
- binnen drie maanden na zijn overlijden een boedelbeschrijving met een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap moet opmaken;
- de hem bekende schuldeisers moet oproepen om hun vorderingen in te dienen;
- een afschrift van de boedelbeschrijving aan de erfgenamen ter beschikking moet stellen;
- aan de erfgenamen alle gewenste inlichtingen moet geven over de uitoefening van zijn taak;
- jaarlijks en bij het einde van het beheer verplicht is rekening en verantwoording af te leggen aan de erfgenamen;
- jaarlijks aan de erfgenamen een overzicht moet geven van de voor de belastingheffing van belang zijnde inkomsten en kosten.
2.3. Nadat de multidisciplinaire samenwerking binnen [X] Notariaat & Advocatuur was beëindigd, heeft de notaris in 2014 in [naam gemeente] een eigen kantoor – [naam eigen kantoor] – opgericht.
2.4. Op 28 mei 2015 heeft de notaris per e-mail bericht ontvangen dat erflater
was overleden.
De notaris heeft opdracht gegeven om de uitvaart van erflater te verzorgen. Deze
heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015.
2.5. Erflater was eigenaar van een woning aan [adres woning] (hierna: de woning). De notaris heeft destijds een bezoek gebracht aan de woning. Erflater had een auto, die bij/in de buurt van de woning geparkeerd stond.
2.6. De woning is op enig moment gekraakt.
2.7. De afdeling onbeheerde nalatenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: het ministerie) heeft de notaris bij e-mail van 27 februari 2018 gevraagd of hij bij de nalatenschap van erflater betrokken was. Het ministerie heeft deze vraag bij e-mail van 7 maart 2018 herhaald. De notaris heeft niet op deze berichten gereageerd.
2.8. In de loop van de tijd heeft de gemeente [naam gemeente] (hierna: de gemeente) diverse brieven en aanmaningen aan de notaris gestuurd in verband met de nalatenschap. De gemeente heeft ook boetes opgelegd. Uit de correspondentie van de gemeente (zoals beschreven in het definitieve onderzoeksrapport van het BFT) blijkt dat de notaris er sinds 2018 mee bekend is dat de woning was gekraakt. Bij brief van 13 februari 2019 heeft de gemeente in verband met het uitblijven van beheer van de woning een last onder dwangsom opgelegd.
2.9. De gemeente heeft de notaris ook opgedragen om de auto van erflater te verwijderen. Begin 2020 heeft een bedrijf de auto in opdracht van de notaris weggehaald en meegenomen. Dit bedrijf heeft geen vergoeding voor de auto betaald.
2.10. In september 2020 heeft het BFT een regulier financieel onderzoek gedaan
bij de notaris naar langlopende zaken in de financiële administratie. Omdat de notaris
de saldi van de bankrekeningen van erflater niet in zijn administratie had verwerkt,
heeft het BFT deze niet bij dat onderzoek kunnen betrekken.
2.11. De gemeente heeft op 2 maart 2022 een brief aan de notaris gestuurd met
als onderwerp “verbeuring dwangsom”.
2.12. Eind 2022 en begin 2023 heeft (een medewerker van) de notaris aan twee
advocatenkantoren gevraagd om een prijsopgave in verband met de kosten van een procedure
tot ontruiming van de woning. Na ontvangst van de prijsopgaves is hieraan verder geen
vervolg gegeven.
2.13. Bij e-mail van 30 januari 2023 heeft het BFT een signaal ontvangen over
deze nalatenschap. Op basis van zijn toezichthoudende taak als bedoeld in artikel
110 lid 1 Wet op het notarisambt (Wna) heeft het BFT de notaris op 8 februari 2023
meegedeeld dat het een onderzoek zou starten. Op 10 maart 2023 heeft het BFT op het
kantoor van de notaris onderzoek gedaan naar deze nalatenschap en enkele andere langlopende
dossiers.
2.14. Bij het onderzoek is gebleken dat de notaris niet beschikte over alle bankafschriften van de rekeningen van erflater vanaf de datum van diens overlijden. Het BFT heeft deze bij de bank opgevraagd. De bank heeft de vanaf 1 mei 2015 opgestelde afschriften op 22 maart 2023 aan het BFT gestuurd.
2.15. Bij e-mail van 20 april 2023 heeft het BFT de volgende vragen aan de notaris gesteld. De notaris heeft deze vragen beantwoord bij e-mail van 15 mei 2023. Omwille van de leesbaarheid van deze beslissing geeft de kamer hierna telkens eerst de vraag van het BFT weer, gevolgd door het antwoord van de notaris op die vraag.
Vraag 1 BFT:
“Uit de door u tijdens het onderzoek aan het BFT verstrekte brieven van de gemeente
[naam gemeente], gericht aan uw kantoor, blijkt dat er een auto (met kenteken […])
met een verlopen APK tot de nalatenschap van [erflater] behoort. Uit uw dossier wordt
niet duidelijk wat er met deze auto is gebeurd.
Uit onderzoek van het BFT bij de RDW blijkt dat de auto in die nalatenschap op 18 februari 2020 voor het eerst een andere tenaamstelling heeft gekregen en op 3 maart 2020 weer doorverkocht is en wederom een andere tenaamstelling heeft gekregen.
Kunt u deze gang van zaken toelichten? En kunt u in uw antwoord betrekken voor welk bedrag de auto verkocht is en op welke rekening/ welk rekeningnummer dit bedrag is bijgeschreven?”
Antwoord notaris:
”De auto met kenmerk [kenteken] was in afgesloten staat aanwezig bij de woning. De
auto diende op last van de gemeente te worden verwijderd. De auto verkeerde in slechte
staat en was niet in staat te rijden; ik heb geen sleutels aangetroffen in de woning.
De auto mocht evenmin op een andere plaats worden geparkeerd van de gemeente. Deze
auto heb ik daardoor – om niet – laten verwijderen door het bedrijf van de heer [Y].
Daarvoor zijn geen financiële middelen door mij ontvangen.”
Vraag 2 BFT:
“U gaf tijdens ons onderzoek, na vragen van het BFT, aan dat het pand gekraakt is
en door derden oneigenlijk wordt bewoond. Kunt u aangeven vanaf welke datum u hiervan
op de hoogte was? En welke acties u sinds die tijd heeft ondernomen ter borging van
dit pand in de nalatenschap?”
Antwoord notaris:
“De kennisname daarvan is medio 2020 geweest. Er is daarop mijnerzijds geen adequate
actie geweest, hetgeen ik betreur. Het pand is tot en met 2022 verzekerd geweest.
In 2022 is een kostenopgaaf gevraagd bij een tweetal advocatenkantoren voor de ontruiming
van het pand.”
Vraag 3 BFT:
“Tijdens het onderzoek op uw kantoor gaf u aan dat de inboedel na overlijden in de
woning is gebleven. Uit uw dossier blijkt niet welke inboedelgoederen en/of sieraden
tot de nalatenschap behoren. Heeft u in kaart gebracht welke inboedel goederen en/of
sieraden er waren? Kunt u uw antwoord toelichten?”
Antwoord notaris:
“Er is geen beschrijving opgemaakt. De woning betrof een woning van een man een die
na het overlijden van zijn vrouw daar alleen heeft gewoond. De in de woning aanwezige
inboedel/inrichting en overige zaken waren in matige staat. Ik heb daar geen kostbaarheden
aangetroffen. Daar is geen separate beschrijving van gemaakt.”
Vraag 4 BFT:
“Uit uw dossier blijkt niet dat u de erfgenamen aangeschreven hebt? Kunt u dit toelichten?”
Antwoord notaris:
“De aanschrijving van de erfgenamen had direct moeten gebeuren, hetgeen niet is geschied.
Dat betreur ik. De aanschrijving van de erfgenamen had ik alsdan gedaan na oplossing
van het bovenstaande. De aanschrijving van de erfgenamen zal thans geschieden voor
[kamer: bedoeld zal zijn “door”] een bureau gespecialiseerd in afwikkeling van (complexe) nalatenschappen. Zoals ik
eerder aangaf lijkt het beter dat – gezien de situatie – dat een derde dat zal doen.
Die volledige afwikkeling zal vanzelfsprekend geheel en al voor rekening van mijn
kantoor plaatsvinden, alsook vergoeding van eventuele schade.”
Vraag 5 BFT:
“Uit uw dossier blijkt dat u de afwikkeling van de nalatenschap niet heeft ingeschreven
in het boedelregister? Kunt u dit toelichten?”
Antwoord notaris:
“Ik vermoed dat daar sprake is geweest van een vergissing. Gebruikelijk wordt een
opdracht van een akte van erfrecht – direct na ontvangst daarvan ingeschreven in het
boedelregister. Destijds had het kantoor een zeer beperkte omvang qua medewerkers,
gezien de situatie waarin de “herstart” van mijn kantoor heeft plaatsgehad. Destijds
was niet direct sprake van opdrachtverlening in de vorm van een bespreking, nu louter
de kennisgeving is gekomen van het overlijden. Nu gebruikelijk direct na aanvaarding
van een opdracht die inschrijving plaatsvindt, is daarna geen controle gedaan daarop.”
Vraag 6 BFT:
“Tijdens het onderzoek op uw kantoor hebben wij u gevraagd om de bankafschriften in
deze nalatenschap. U heeft aan het BFT in kopie overhandigd:
- Afschriften van rekening NL33RABO xxxx xxx […] vanaf 08-01-2018 tot 10-01-2022.
- Afschriften van rekening NL36RABO xxxx xxx […] vanaf 11-10-2017 tot 01-01-2023.
Kunt u aangeven of er nog meer bankrekeningen en/of beleggingsrekeningen tot de nalatenschap
behoren? Zo ja, welke rekeningen zijn dat?”
Antwoord notaris:
“Voor zover aan mij bekend zijn er geen andere bankrekeningen en/of beleggingsrekeningen
die behoren tot de nalatenschap. Aan de nabestaandendesk van de Rabobank is – ter
completering – gevraagd om alle bankafschriften/overzichten van het overlijden. Die
verzoeken zijn gedaan op 22 maart, 30 maart, 11 april, 16 april. De Rabobank liet
op 1 mei weten op 14 april afschriften te hebben verstuurd. Ik heb die niet ontvangen.
Ik heb op 10 mei nogmaals verzocht om verstrekking daarvan, zowel digitaal als per
post aan mijn postbusnummer. Ik heb geen reactie meer ontvangen van de bank en kan
ik derhalve niet bijvoegen. Ik heb met verzending van deze brief gewacht teneinde
deze afschriften te kunnen bijvoegen.”
2.16. Het BFT heeft zijn onderzoek op 25 april 2024 afgesloten en het conceptrapport
met zijn bevindingen op 13 mei 2024 aan de notaris gestuurd met het verzoek daar uiterlijk
27 mei 2024 op te reageren. Omdat geen reactie van de notaris werd ontvangen, heeft
het BFT het conceptrapport op 30 mei 2024 nogmaals (per e-mail) aan de notaris gestuurd.
De notaris heeft bij brief, gedateerd 27 mei 2024, op dit concept gereageerd. Deze
brief is op 31 mei 2024 door het BFT ontvangen. Voor zover het de bevindingen van
het BFT over de afwikkeling van deze nalatenschap betreft, heeft de notaris meegedeeld:
“Ik kan daar geen verdere opmerkingen bij plaatsen.”
2.17. Het BFT heeft op 5 juli 2024 het definitieve rapport uitgebracht dat ten grondslag ligt aan deze klacht. Als afsluiting van de door het BFT vastgestelde feiten over deze nalatenschap is in dit rapport vermeld:
“U heeft het BFT niet aangegeven dat u in het jaar na afloop van het onderzoek op uw kantoor, maatregelen
heeft genomen ter herstel van de schade en gemaakte fouten in de afwikkeling van deze
nalatenschap ondanks daartoe met het BFT gemaakte afspraken. Ook aan de (toen al)
nijpende situatie omtrent de woning in deze nalatenschap of de opname van de nalatenschapssaldi
in uw administratie lijkt u tot dusver geen gevolg te hebben gegeven.”
Het BFT heeft dit rapport bij brief van 5 juli 2024 aan de notaris gestuurd.
2.18. Naar aanleiding van telefonisch contact met het BFT en een brief van het
BFT van 7 augustus 2024 heeft de notaris het BFT bij brief van 20 september 2024 als
volgt bericht:
“Mijn kantoor verwijst cliënten voor de afwikkeling van nalatenschappen altijd door
naar het kantoor van [Q] Notarieel Juristen te [naam gemeente].
[Q] Notarieel Juristen is een kantoor, gespecialiseerd in de afwikkeling van (complexe)
nalatenschappen en treedt ook regelmatig op als vereffenaar en beheerder van nalatenschappen.
Het kantoor van [Q] Notarieel Juristen is bereid de afwikkeling van de nalatenschap
verder ter hand te nemen, waarbij mijn kantoor waar nodig verdere bijstand kan verlenen.
Op deze wijze wens ik een spoedige afwikkeling te waarborgen.
[Q] Notarieel Juristen wordt bij wijze van indeplaatsstelling aangewezen als plaatsvervangend
executeur, zodat deze zelfstandig kan handelen. Dat komt de afwikkeling van de nalatenschap
ten goede. De tekst van de akte van indeplaatsstelling heb ik voor u bijgevoegd.
Voor de goede orde en ter voorkoming van misverstanden wens ik te benadrukken dat
de inschakeling van [Q] Notarieel Juristen voor de afwikkeling van de nalatenschap
voor rekening van mijn kantoor komt, waarbij aldus voor de nalatenschap geen notaris-
c.q. afwikkelingskosten zijn voor de afwikkeling.
Gemeld kantoor zal met de erfgenamen de verdere termijnen voor de afwikkeling bespreken. Een tijdschema is daarbij ook afhankelijk van de wensen van de erfgenamen.”
De notaris heeft een conceptakte tot indeplaatsstelling van [Q] Notarieel Juristen
B.V. (hierna: het bureau) als bijlage bij die brief gevoegd.
3. De klacht
3.1. Het BFT verwijt de notaris dat hij de nalatenschap in strijd met artikel
17 Wna en artikel 2 Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 (Vbg 2011) niet zorgvuldig
en voortvarend heeft afgewikkeld en dat hij daarbij onvoldoende regie heeft gevoerd,
onder meer omdat de notaris:
1. de erfgenamen niet heeft aangeschreven;
2. zich niet terstond heeft ingeschreven in het boedelregister (schending
van artikel 4:186 lid 2
Burgerlijk Wetboek);
3. geen verklaring van executele heeft opgesteld;
4. geen verklaring van erfrecht heeft opgesteld;
5. de saldi van de nalatenschap niet in zijn administratie heeft opgenomen
(schending van de
artikelen 1 en 4 van de Administratieverordening);
6. de woning niet heeft beheerd, waardoor deze is gekraakt;
7. geen beschrijving heeft gemaakt van de (inboedel)goederen die tot de
nalatenschap behoren;
8. de inboedelgoederen in de woning heeft achtergelaten en niet heeft beheerd;
9. de auto niet heeft beheerd en deze uiteindelijk in 2020 om niet heeft
laten verwijderen.
Door het nalaten van de notaris is schade ontstaan en ondanks de afspraken die de
notaris in 2023 met het BFT heeft gemaakt, is niet gebleken dat hij binnen de door
het BFT geboden herstelperiode alsnog actie heeft ondernomen om de nalatenschap af
te wikkelen en de door hem veroorzaakte schade te vergoeden en verder te beperken,
aldus het BFT.
3.2. De notaris heeft schriftelijk op de klacht gereageerd. Voor zover de reactie
van de notaris van belang is voor de beoordeling komt deze hierna aan de orde.
4. De beoordeling
Reikwijdte van het tuchtrecht
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen, toegevoegd notarissen
en kandidaat-notarissen (hierna samen: notarissen) aan tuchtrechtspraak onderworpen.
De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in
de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij
voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie
zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar
behoort te doen.
4.2. Volgens vaste rechtspraak van het Gerechtshof Amsterdam (de hoogste notariële
tuchtrechter) kan een notaris ook tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn voor zijn/haar
handelwijze in een andere hoedanigheid dan notaris als die handelwijze voldoende verband
houdt met de hoedanigheid van notaris in relatie tot het daarbij passende gedragsniveau.
Daarvoor is niet vereist dat dit handelen uitsluitend aan een notaris is voorbehouden
(vergelijk Gerechtshof Amsterdam 12 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1041).
4.3. Deze klacht gaat over de handelwijze van de notaris in zijn hoedanigheid van executeur. Die hoedanigheid is niet uitsluitend voorbehouden aan een notaris. De kamer is van oordeel dat er voldoende verband bestaat tussen de hoedanigheid van notaris en het optreden als executeur, zodat de tuchtnorm van artikel 93 lid 1 Wna van toepassing is op het handelen en nalaten van de notaris als executeur.
4.4. Hoewel de notaris geen verklaring heeft opgesteld waaruit blijkt dat hij de executele heeft aanvaard, heeft hij erkend dat hij na de melding van het overlijden als executeur is gaan optreden, zoals het geven van de opdracht om de uitvaart van erflater te verzorgen. Nu niet is gesteld of gebleken dat de notaris vervolgens gebruik heeft gemaakt van de in het testament omschreven bevoegdheid om bij notariële akte een of meer executeurs aan zich toe te voegen of in zijn plaats te stellen, is de kamer van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de wijze waarop deze nalatenschap tot nu toe is afgewikkeld.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
4.5. Bij de beoordeling stelt de kamer voorop dat de notaris de bevindingen van het BFT, die zijn weergegeven in het definitieve rapport van 5 juli 2024, niet heeft betwist. Daarom gaat de kamer hierna uit van de juistheid van die bevindingen. Op basis daarvan stelt de kamer vast dat de notaris sinds 28 mei 2015 bekend is met het openvallen van de nalatenschap van erflater.
4.6. Van een notaris die, al dan niet als executeur, bij de afwikkeling van een nalatenschap betrokken is, mag worden verwacht dat hij de belangen van de erfgenamen met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigt en daarbij in de gegeven omstandigheden voldoende voortvarend handelt. Aan de hand van deze maatstaf overweegt de kamer als volgt.
4.7. Bij gebrek aan andersluidende gegevens, die niet zijn gesteld of gebleken, gaat de kamer ervan uit dat de erfgenamen eenvoudig te traceren waren. Van de notaris mocht dan ook worden verwacht dat hij hen spoedig na 28 mei 2015 op de hoogte zou stellen van het bestaan en de inhoud van het testament. Bij de mondelinge behandeling op 20 januari 2025 heeft de notaris echter verklaard dat hij dat nog niet had gedaan.
4.8. Uit de bevindingen van het BFT leidt de kamer af dat erflater geen (noemenswaardige) schulden naliet en dat zijn nalatenschap bestond uit de woning, de inboedel, de auto en de tegoeden op bankrekeningen. Het ging dus om een redelijk overzichtelijke nalatenschap met twee goede doelen als erfgenamen. Van de notaris mocht worden verwacht dat hij deze nalatenschap binnen afzienbare tijd zou afwikkelen. Bij de mondelinge behandeling is echter gebleken dat dit nog niet was gebeurd en de notaris heeft erkend dat hij was tekortgeschoten op alle onderdelen van de klacht die hiervoor onder 3.1. zijn omschreven.
4.9. Uit het vorenstaande volgt dat de notaris tot op heden niet heeft gehandeld zoals uit hoofde van zijn taak als executeur van hem had mogen worden verwacht. De kamer acht dit in zeer ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht wordt dan ook gegrond verklaard.
Maatregel
4.10. Met het opleggen van een tuchtmaatregel wordt beoogd om herhaling van het tuchtrechtelijk verwijtbare gedrag te voorkomen en op die manier de kwaliteit en integriteit van de beroepsuitoefening te bewaken. Het opleggen van een tuchtmaatregel is daarom geen straf – al wordt dit door degene aan wie zo’n maatregel wordt opgelegd doorgaans wel zo ervaren – maar een middel om het handelen en/of nalaten van de beklaagde notaris te corrigeren en de samenleving zo nodig te beschermen tegen uitwassen. Omdat aan notarissen bij wet verankerde bevoegdheden zijn toegekend en zij daarmee een zeer verantwoordelijke positie in de samenleving en in het rechtsverkeer bekleden, is het van groot maatschappelijk belang dat men vertrouwen kan stellen in degenen die het ambt van notaris uitoefenen. Zorgvuldigheid is één van de kernwaarden waarop de wettelijke en maatschappelijke vertrouwenspositie van het notariaat zijn gefundeerd. Zo moet een erflater die een notaris als executeur benoemt erop kunnen vertrouwen dat die notaris zijn laatste wil met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitvoert, net zoals erfgenamen erop moeten kunnen vertrouwen dat een notaris die als executeur bij de afwikkeling van een nalatenschap betrokken is hen op zijn minst informeert over het openvallen daarvan. Als uiterste middel kan de tuchtrechter een notaris die bij herhaling en/of in zeer ernstige mate tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld uit de beroepsgroep verwijderen door hem/haar uit het ambt te ontzetten.
4.11. Bij de bepaling van de op te leggen maatregel weegt de kamer mee dat is
komen vast te staan dat de notaris:
- de erfgenamen tot het moment van de mondelinge behandeling in 2025 nog niet had geïnformeerd over het openvallen nalatenschap waar hij sinds 28 mei 2015 mee bekend is (waardoor dus ook geen verklaring van erfrecht kon worden opgesteld);
- geen verklaring van executele heeft opgesteld;
- zich niet in het boedelregister heeft geregistreerd, ook niet nadat het ministerie hem in 2018 tweemaal had aangeschreven met de vraag of hij bij de nalatenschap van erflater betrokken was;
- niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen als executeur als bedoeld in artikel 4:144 BW e.v., noch aan de verplichtingen die erflater in zijn testament heeft omschreven (zie r.o. 2.2.);
- niet de moeite heeft genomen om snel na het overlijden van erflater inzage te krijgen in diens bankafschriften vanaf de overlijdensdatum; bij de mondelinge behandeling heeft de notaris desgevraagd verklaard dat de post van de bank “uiteindelijk” – naar zijn “schatting” vanaf 2017/2018 – bij hem terecht is gekomen;
- de saldi van de nalatenschap niet in zijn administratie heeft opgenomen en dat de notaris, ook nadat het BFT hem bij het onderzoek op deze schending van de Administratieverordening had gewezen, niet heeft aangetoond dat hij de saldi daarna alsnog in zijn administratie heeft verwerkt;
- niet binnen drie maanden na het openvallen van de nalatenschap een boedelbeschrijving met een voorlopige staat van schulden van de nalatenschap heeft opgemaakt en dat hij dat tot op heden nog steeds niet heeft gedaan;
- de auto – die kennelijk buiten geparkeerd stond – niet heeft beheerd en dat hij deze uiteindelijk ruim 4,5 jaar na het openvallen van de nalatenschap (nota bene na een daartoe gegeven opdracht van de gemeente) om niet heeft laten afvoeren;
- de inboedelgoederen in de woning heeft laten staan en niet heeft beheerd, ook niet nadat aan hem bekend werd dat de woning was gekraakt;
- de woning niet heeft beheerd;
- nadat hij ervan op de hoogte was dat de woning was gekraakt, geen noemenswaardige actie heeft ondernomen om er daadwerkelijk voor te zorgen dat deze ongewenste situatie werd beëindigd;
- kennelijk niet adequaat heeft gereageerd op de herhaalde verzoeken en aanmaningen van de gemeente, waardoor boetes en een last onder dwangsom zijn opgelegd.
4.12. De notaris heeft de twee goede doelen (de stichting “[naam stichting]” en
de [naam parochie] nooit geïnformeerd. Zij konden daarom geen vinger aan de pols houden
over de afwikkeling van de nalatenschap. De notaris heeft met zijn handelwijze deze
organisaties ernstig benadeeld. Ook het BFT heeft op de afwikkeling van de nalatenschap
geen toezicht kunnen houden omdat de notaris de saldi van de bankrekeningen van erflater
niet in zijn administratie had verwerkt.
De nalatenschap kon bij de notaris niet in de vergetelheid raken omdat hij in de
jaren daarna verschillende alarmerende signalen heeft ontvangen die hem aan de beschamende
stand van zaken moeten hebben herinnerd. De berichten van het ministerie en zelfs
de door de gemeente opgelegde boetes en de last onder dwangsom hebben voor de notaris
geen aanleiding gevormd om in actie te komen door de erfgenamen alsnog aan te schrijven
en de nalatenschap zo spoedig mogelijk af te wikkelen. De notaris heeft deze vrij
overzichtelijke nalatenschap bijna tien jaar op zijn beloop gelaten en heeft nauwelijks iets gedaan om uitvoering te geven aan
de laatste wil van erflater. De notaris heeft diens inboedel, auto en woning laten
verloederen en zelfs geen actie ondernomen toen hij ermee bekend werd dat de woning
was gekraakt.
4.13. Ook de aankondiging van het onderzoek door het BFT en dat onderzoek zelf hebben de notaris er klaarblijkelijk niet toe aangezet alsnog concrete stappen te zetten en/of de executele over te dragen aan het bureau, dat zich daartoe inmiddels bereid had verklaard. Voor zover de notaris bij de mondelinge behandeling heeft verklaard dat hij na het onderzoek op zijn kantoor op 10 maart 2023 van het BFT had begrepen dat hij “nu even niets moest doen en moest wachten op een reactie” is de kamer van oordeel dat dit voor de notaris bepaald geen vrijbrief kon vormen om vervolgens opnieuw stil te blijven zitten. De notaris heeft hierin een eigen verantwoordelijkheid en als het hem niet duidelijk was wat het BFT van hem verwachtte, had het op zijn weg gelegen om alsnog initiatief en daadkracht te tonen door bij het BFT na te vragen of er voorwaarden aan hem werden gesteld voordat hij de executele kon overdragen, zodat hij zo spoedig mogelijk aan die voorwaarden zou kunnen voldoen. De kamer tekent daarbij aan dat er tussen het onderzoek op het kantoor en de indiening van de klacht bijna anderhalf jaar is verstreken maar dat de notaris niet heeft aangetoond dat hij in die herstelperiode iets heeft gedaan om de afwikkeling vlot te trekken en/of alvast zorg te dragen voor ontruiming van de woning. Hoewel de notaris in september 2024 – na de indiening van deze klacht – de hiervoor onder 2.18. geciteerde brief met de ontwerpakte tot indeplaatsstelling aan het BFT heeft gestuurd, is bij de mondelinge behandeling niet duidelijk geworden waarom hij deze nog niet heeft laten passeren. Vast staat dat de woning ten tijde van de mondelinge behandeling nog was gekraakt en dat de notaris nog geen concrete stappen had gezet om (zo nodig in rechte) af te dwingen dat de woning zou worden ontruimd. De notaris heeft de kernwaarde van zorgvuldigheid dan ook bij voortduring geschonden. Hij heeft bovendien in strijd gehandeld met artikel 2 Vbg 2011, waarin is bepaald dat een notaris zich in de uitoefening van zijn beroep en daarbuiten zodanig moet gedragen dat het vertrouwen in het notariaat en in zijn eigen beroepsbeoefening niet wordt geschaad.
4.14. De kamer heeft de notaris bij de mondelinge behandeling gevraagd om een
verklaring voor zijn gedrag. De notaris heeft verklaard dat hij zelf tot op dat moment
ook worstelde met die vraag. Hij had er nog altijd spijt van dat hij niet meteen had
gezegd dat hij de nalatenschap niet kon afwikkelen. In dat kader heeft de notaris
naar voren gebracht dat hij destijds zeven dagen per week tien tot vijftien uur per
dag werkte om zijn kantoor op te bouwen en dat hij met een personeelstekort kampte.
Medewerkers die hij in latere jaren aantrok en die soms net een begin hadden gemaakt/zouden
maken met de afwikkeling van deze nalatenschap hebben het kantoor vervolgens al weer
snel verlaten, aldus de notaris, die heeft verklaard dat ook privéomstandigheden een
zware wissel op hem hebben getrokken. Hoewel de genoemde omstandigheden van invloed
kunnen zijn (geweest) op het werk van de notaris, neemt dat niet weg dat deze in beginsel
niet, en zeker niet langdurig, ten koste mogen gaan van de cliënten en de dienstverlening
van het kantoor. Als een notariskantoor te kampen heeft met een schaarste aan personeel,
is het bovendien zaak daarover (onverwijld) met cliënten te communiceren. De door
de notaris genoemde omstandigheden kunnen dan ook geen (gedeeltelijke) rechtvaardiging
of verontschuldiging vormen voor de situatie die door zijn nalaten in ontstaan.
4.15. De notaris heeft tijdens de mondelinge behandeling verder verklaard dat
hij zeer nauwgezet is en dat uit de auditrapporten van de KNB van de afgelopen tien
jaar blijkt dat hij een uitmuntend kantoor heeft. Hij heeft wel erkend dat hij het
in deze zaak aan alle kanten volledig fout heeft gedaan en hij heeft gesteld dat hij
bereid is om de kosten en schade als gevolg van zijn nalaten te vergoeden. Naar zijn
zeggen heeft de notaris bij deze nalatenschap een blokkade ervaren – waarschijnlijk
door de angst om voor de tuchtrechter te moeten verschijnen – en hij heeft verklaard
dat hij er al jaren slecht van slaapt.
4.16. De kamer heeft de notaris voorgehouden dat de indruk bestaat dat hij in deze zaak telkens als een struisvogel de kop in het zand heeft gestoken om zijn nalaten niet onder ogen te hoeven zien. Van een professionele beroepsbeoefenaar als een notaris mag anders worden verwacht. Het eerst in het kader van deze klachtprocedure aanbieden om de kosten en schade als gevolg van zijn nalaten voor zijn rekening te nemen maakt dit niet anders. Het had op de weg van de notaris gelegen om juist naar belanghebbende benadeelden transparant te zijn over zijn falen, excuses aan te bieden en de verantwoordelijkheid te nemen om de gemaakte fouten te herstellen en ontstane schade te vergoeden. Deze stappen zijn echter uitgebleven.
4.17. Door zijn jarenlange nalaten en door ook niet (tijdig) te reageren op brieven van het ministerie, van de gemeente, van het BFT en van de kamer heeft hij er telkens blijk van gegeven voor die verantwoordelijkheid weg te lopen. De kamer heeft de notaris erop gewezen dat het niet de eerste keer is dat dit wordt gesignaleerd. Naar aanleiding van een klacht die medio 2018 tegen de notaris was ingediend, heeft de kamer bij (inmiddels onherroepelijke) beslissing van 15 april 2019 aan de notaris de tuchtmaatregel van een berisping opgelegd, onder meer omdat de notaris niet voortvarend had gereageerd op de aan hem kenbaar gemaakte problematiek en geen stappen had ondernomen om een en ander duidelijk te maken of recht te zetten. “Integendeel, in plaats daarvan heeft de notaris zich gehuld in stilzwijgen, zowel richting klagers als ook richting de KNB en de kamer”, aldus de kamer, die daarbij destijds heeft overwogen dat de notaris zelfs na de indiening van de klacht op geen enkele wijze had gereageerd en ter zitting weinig zelfinzicht had getoond. De kamer constateert nu dat het opleggen van die tuchtmaatregel bij de afwikkeling van deze nalatenschap, die destijds bijna vier jaar daarvoor was opengevallen, in het geheel niet heeft geleid tot de beoogde gedragsverandering.
4.18. Bij de kamer ontbreekt ieder vertrouwen dat de notaris in de toekomst niet op vergelijkbare wijze zal “weglopen” voor zijn verantwoordelijkheid. Op grond van al het voorgaande is de kamer van oordeel dat het vertrouwen in de wijze waarop de notaris het ambt uitoefent inmiddels onherstelbaar is beschadigd. Daarom komt de kamer tot de slotsom dat het ter bescherming van het maatschappelijke vertrouwen in de zorgvuldige vervulling van het notarisambt noodzakelijk is om aan de notaris de tuchtmaatregel van ontzetting uit het ambt op te leggen.
Proceskosten
4.19. Omdat de klacht gegrond wordt verklaard en aan de notaris een maatregel
wordt opgelegd, ziet de kamer aanleiding om de notaris op grond van artikel 103b lid
1 aanhef en onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat
2021 te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn
gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor
1. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven om een andere
wegingsfactor te hanteren. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het
onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris
zal hiervoor een nota ontvangen van het LDCR in Utrecht.
5. De beslissing
De kamer:
5.1. verklaart de klacht gegrond;
5.2. legt aan de notaris de maatregel van ontzetting uit het ambt op;
5.3. veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.19. is omschreven.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Dohmen, plaatsvervangend rechterlijk lid, en mr. M.C. Stout, plaatsvervangend notarieel lid.
Uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.