ECLI:NL:TNORSHE:2025:13 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2025/25

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2025:13
Datum uitspraak: 29-09-2025
Datum publicatie: 06-10-2025
Zaaknummer(s): SHE/2025/25
Onderwerp: Personen- en Familierecht, subonderwerp: Testamenten
Beslissingen: Klacht gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Afgifte van onjuist afschrift van testament aan erflater, die zijn testament niet meer kon vinden. Een notarieel afschrift van een akte heeft dezelfde bewijskracht als de originele akte, zodat het van groot belang is om uitermate zorgvuldig te handelen als een afschrift wordt afgegeven. Betrokkenen moeten op de juistheid van de inhoud daarvan kunnen vertrouwen. Als de handelwijze van een medewerker van een notariskantoor is toe te rekenen aan een bepaald dossier, dat onder de verantwoordelijkheid van een specifieke (kandidaat-)notaris valt, geldt als uitgangspunt dat de betrokken (kandidaat-)notaris tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het dossier. Klacht gegrond. Waarschuwing en proceskostenveroordeling.

Klachtnummer : SHE/2025/25

Datum uitspraak : 29 september 2025

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:


mevrouw [naam] (hierna: klaagster)

wonende in [woonplaats]

tegen

notaris de heer mr. [X] (hierna:mr. [X])

gevestigd in [vestigingsplaats]

gemachtigde: de heer mr. V.J.N. van Oijen, advocaat in Amsterdam

1. De procedure


1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:

  • de klacht (met bijlagen), door de kamer ontvangen op 2 mei 2025;
  • het verweerschrift (met bijlagen), door de kamer ontvangen op 26 juni 2025;
  • de brief van klaagster van 3 juli 2025 – die zij ook aan mr. [X] heeft gestuurd – die door de kamer is ontvangen op 9 juli 2025;
  • de mail (met bijlage) van de kamer aan klaagster van 28 juli 2025, die in cc aan de gemachtigde van mr. [X] is gestuurd.

1.2. De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 25 augustus 2025.
Klaagster en mr. [X] – bijgestaan door zijn gemachtigde – zijn bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. Zij hebben dit mede gedaan aan de hand van spreekaantekeningen, die zij aan de kamer hebben overhandigd en die deel uitmaken van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling.

2. De feiten

De klacht gaat over de afgifte van een afschrift aan een testateur van een andere versie van een testament dan het testament dat hij bijna tien jaar eerder daadwerkelijk had gemaakt en over de gang van zaken na zijn overlijden. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.

2.1. Klaagster heeft een relatie gehad met de heer [naam] (hierna: erflater, geboren op [datum] 1927). Op 5 november 2010 hebben zij een notarieel samenlevingscontract afgesloten.

2.2. In 2013 heeft erflater contact opgenomen met [naam] (hierna: het notariskantoor) omdat hij zijn testament wilde herroepen. Mr. [X] werkte in die tijd als kandidaat-notaris op het notariskantoor. Mr. [X] heeft een concepttestament voor erflater opgesteld dat op 29 augustus 2013 in het digitale dossier is opgeslagen als “testament.doc”.

2.3. Op 30 augustus 2013 heeft erflater zijn testament gemaakt ten overstaan van (inmiddels oud-) notaris mr. [Y] (hierna: mr. [Y]). Erflater heeft zijn kinderen en klaagster daarbij benoemd tot zijn enige erfgenamen – ieder voor een gelijk deel – en gezamenlijk tot executeur van zijn nalatenschap. Klaagster is in het testament aangeduid als “de partner”. Het testament bevat onder meer de volgende bepalingen:

“B. LEGAAT

“Onder de voorwaarde dat de verkrijging van mijn partner als erfgename in mijn nalatenschap minder bedraagt dan veertigduizend euro (€ 40.000,00) (mede gelet op de geldvorderingen van mijn kinderen uit de nalatenschap van mijn echtgenote), legateer ik ten laste van mijn kinderen aan mijn partner, een zodanig bedrag dat haar totale verkrijging uit mijn nalatenschap veertigduizend euro (€ 40.0000,00) bedraagt.

(…)

H. VERVAL BESCHIKKINGEN PARTNER

Indien ten tijde van mijn overlijden de samenwoning met mijn partner is verbroken vervallen de hiervoor de ten gunste of ten behoeve van mijn partner voornoemd vermelde beschikkingen alsmede alle beschikkingen, welke op mijn partner voornoemd betrekking hebben. De beschikkingen blijven echter in stand indien de samenwoning door omstandigheden buiten onze wil is geëindigd.”

2.4. Deze akte is op 30 augustus 2013 in het digitale dossier opgeslagen als “testament.docx”. In het genoemde concepttestament van een dag eerder was het bepaalde onder H niet opgenomen.

2.5. Erflater is in september 2022 getroffen door een herseninfarct als gevolg waarvan hij in een verzorgingstehuis is opgenomen. Op verzoek van erflater heeft notaris mevrouw mr. [N], gevestigd in [vestigingsplaats], het notariskantoor medio 2023 gevraagd om een afschrift van zijn testament aan erflater te verstrekken.

2.6. Mevrouw mr. [Z] (hierna: mr. [Z]), die toen als kandidaat-notaris op het notariskantoor werkte, heeft het digitale dossier met betrekking tot het testament van erflater geraadpleegd. Zij heeft het document geprint dat in het digitale dossier is opgeslagen als “testament.doc”. Op deze geprinte versie heeft mr. [Z] de volgende instructie geschreven: “aub test afschft versturen naar meneer per post, BRP inzage doen!” Dit document, met de aanhef “Heden, dertig augustus tweeduizend dertien” bevat de tekst van het concepttestament zonder onderdeel H (hierna: het verkeerde testament).

2.7. Een administratief medewerkster van het notariskantoor heeft de voor erflater bestemde brief met de print van het verkeerde testament ter ondertekening voorgelegd aan mr. [X], waarbij zij de aantekeningen van mr. [Z] op de print van het verkeerde testament aan hem heeft laten zien. Mr. [X] heeft deze brief ondertekend en het verkeerde testament voor afschrift afgegeven. Erflater heeft dat afschrift op 5 juli 2023 ontvangen.

2.8. Op 3 oktober 2023 is erflater overleden.

2.9. Mr. [X] heeft klaagster bij e-mail van 6 december 2023 bericht dat aan het notariskantoor opdracht was gegeven om een verklaring van erfrecht af te geven met betrekking tot de nalatenschap van erflater. Hij heeft klaagster gevraagd hem te laten weten of zij haar benoeming tot erfgenaam en executeur aanvaardt of dat zij haar rol als executeur overlaat aan één van de erfgenamen of een derde.

2.10. Klaagster heeft mr. [X] bij e-mail van 12 december 2023 als volgt bericht:

“In reactie op uw mail heb ik besloten pas een keuze te maken nadat ik van u de boedelbeschrijving heb ontvangen. Ik wil u dan ook vragen mij tevens een verklaring toe te zenden waarin ik mijn erfrechtelijke keuze kan aangeven. Inzake het executeur-schap overweeg ik afstand te doen onder voorwaarde dat ik geïnformeerd word over en toestemming moet verlenen voor de verkoop van de woning.

Ook overweeg ik nog Mr. [naam] van notariskantoor [naam] aan te stellen als plaatsvervanging van mijn executeur-schap.”

2.11. Mr. [X] heeft klaagster bij e-mail van 15 december 2023 (8:37 uur) als volgt bericht:

“Ik stuur gebruikelijk een verklaring wanneer ik heb vernomen welke keuze wordt gemaakt. Ik heb nu toch maar alvast een verklaring bijgevoegd, waarin u verklaart dat u de nalatenschap zuiver aanvaard én dat u de benoeming tot executeur wel aanvaardt, maar volmacht geeft aan [naam erfgenaam] om zaken te regelen die niet de verkoop van het huis omvatten. Mocht u aangeven dat u de nalatenschap wilt aanvaarden onder het voorrecht van boedelbeschrijving (beneficiair), dan stuur ik u een nieuwe, gewijzigde verklaring.

Over het toestemming verlenen voor verkoop van de woning: uw toestemming is vereist als u mede executeur bent, want dan kunnen de anderen niet zonder u handelen. U kunt verder volmacht kunnen geven aan een van andere erfgenamen om de rest te kunnen regelen.Zo heb ik het nu in de verklaring gezet.

De verklaring dient of op ons kantoor te worden getekend, of bij een andere notaris (legalisatie).

Ons kantoor stelt alleen een verklaring van erfrecht op. Een boedelbeschrijving maken behoort tot de taken van de executeur.”

2.12. Daarna is er contact geweest tussen klaagster en mr. [X]. Bij e-mail van 15 december 2023 (12:35 uur) heeft mr. [X] klaagster het volgende laten weten:

“Ik dacht dat mijn voorstel voor de te ondertekenen verklaring aansloot bij wat u aangaf in uw vorige e-mail. In ieder geval, het dossier wordt nu gesloten tot het moment dat u een besluit neemt.”

2.13. Klaagster heeft de nalatenschap later beneficiair aanvaard.

2.14. Begin 2024 heeft mr. [X] bericht ontvangen van één van de kinderen van erflater, die hem heeft gewezen op bepaling H in het testament en heeft laten weten dat klaagster op een ander adres was gaan wonen. Naar aanleiding van dit bericht heeft mr. [X] de minuut akte (de originele akte) bekeken die mr. [Y] op 30 augustus 2013 had gepasseerd. Daaruit bleek dat deze akte bepaling H bevatte terwijl mr. [X] tot dat moment was uitgegaan van het verkeerde testament.

2.15. Bij e-mail van 15 februari 2024 heeft mr. [X] klaagster onder meer als volgt bericht:

“Allereerst heb ik nog even het testament van [erflater] bijgevoegd. Als ik mij niet vergis is namelijk in 2021 [kamer: bedoeld zal zijn 2023] een verkeerd afschrift naar hem verstuurd toen hij nog leefde. Mogelijk heeft u dat afschrift in uw bezit. Om onduidelijkheid te voorkomen, heb ik een kopie van de getekende akte bijgevoegd.

Deze onduidelijkheid is ontstaan doordat, toen het testament werd opgesteld, onderdeel H (zie hierna) is toegevoegd, maar daarvoor is toen een nieuw tekstdocument gemaakt. Het afschrift dat eerder naar de heer [naam erflater] is verstuurd, is een kopie van het andere document, de eerdere versie. Namens ons kantoor bied ik excuses aan voor deze onduidelijkheid.

Verder ben ik gewezen op het volgende: In het testament, onderdeel “H. VERVAL BESCHIKKINGEN PARTNER”, staat dat de beschikkingen ten behoeve van u vervallen, indien [erflater] ten tijde van zijn overlijden niet meer met u samenwoonde. Er staat echter ook: “De beschikkingen blijven echter in stand indien de samenwoning door omstandigheden buiten onze wil is geëindigd.“ Nu zie ik dat u (zeer) kort voor het overlijden van [erflater] op een ander adres bent ingeschreven. Er zou dus sprake van kunnen zijn dat u geen erfgenaam en legataris bent in de nalatenschap. Het is echter niet aan mij om te beoordelen of daar inderdaad sprake van is, o.a. omdat er sprake kan zijn van de schuingedrukte uitzondering. Om vast te stellen of u wel of geen begunstigde bent in de nalatenschap, zou de rechter daarover uitspraak moeten doen. U of een van de andere erfgenamen zou daartoe een verzoek kunnen indienen bij de Rechtbank.

Overigens, ook om deze reden, namelijk dat niet vaststaat wie de erfgenamen zijn, kan ik nu geen verklaring van erfrecht opstellen.“

2.16. Klaagster heeft diezelfde dag per e-mail op dit bericht gereageerd en onder meer vragen gesteld over de gang van zaken. Mr. [X] heeft niet op dit bericht gereageerd.

2.17. De kinderen van erflater hebben zich op het standpunt gesteld dat klaagster als gevolg van het bepaalde onder H niet als erfgename kon worden aangemerkt.

2.18. Mr. [Y] is met ingang van 1 maart 2024 uit het ambt getreden. Mr. [X] is per die datum tot notaris benoemd en sinds die datum houdt hij het protocol van mr. [Y].

2.19. In verband met de afwikkeling van de nalatenschap heeft klaagster een erfrechtadvocaat ingeschakeld. Deze advocaat heeft mr. [X] op 8 maart 2024 aangeschreven over onder meer de afgifte van het verkeerde testament en de onduidelijkheid over de omvang van de nalatenschap en de beneficiaire aanvaarding, in verband waarmee hij heeft meegedeeld dat klaagster zich alle rechten voorbehield.

2.20. Omdat geen reactie werd ontvangen op het bericht van 8 maart 2024, heeft de advocaat van klaagster mr. [X] op 15 juli 2024 aan dat bericht herinnerd en hem aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van zijn handelwijze.

2.21. Mr. [X] heeft de advocaat van klaagster bij e-mail van 25 juli 2024 als volgt bericht:

“Wij zijn in 2023 benaderd door [klaagster] om opnieuw een afschrift van het testament te verstrekken. Deze is toen opgestuurd naar het adres van erflater, maar helaas was het een verkeerde versie. In de verkeerde versie ontbrak de bepaling waarin staat dat [klaagster] niet erft als de samenwoning is verbroken. Deze bepaling stond wel in het door erflater getekende testament, waarvan hij destijds een kopie heeft kregen en welke bepaling met hem is besproken tijdens passeren. Daaruit leid ik af dat hij deze bepaling wel in zijn testament wilde.

U geeft aan dat de discussie (over de vraag of [klaagster]erfgenaam is), tussen [klaagster]en de kinderen van erflater, had kunnen voorkomen, als hij het juiste afschrift had ontvangen in 2023. Daarmee suggereert u dus dat erflater zijn testament dan zou hebben aangepast; dus dat hij wilde dat [klaagster] ook zou erven wanneer zij weg zou gaan. Ik vind dat vergezocht. Er is helemaal geen reden of aanleiding om aan te nemen dat hij dat zou willen, laat staan dat hij met dat doel nog zijn testament zou hebben laten aanpassen.

Wij aanvaarden dan ook geen aansprakelijkheid voor kosten die [klaagster] maakt in haar conflicten met de kinderen of voor het niet krijgen van een deel van de erfenis.”

3. De klacht

3.1. Samengevat verwijt klaagster mr. [X] – na intrekking tijdens de mondelinge behandeling van het klachtonderdeel over schending van de AVG – dat hij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld omdat hij:

  1. aan erflater geen afschrift heeft verstrekt van het testament dat hij daadwerkelijk had gemaakt, maar een afschrift van een eerdere versie daarvan die afwijkt van de akte die is gepasseerd;
  2. meerdere keren de wens van klaagster heeft genegeerd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden;
  3. niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling.

3.2. Mr. [X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, komt dit hierna aan de orde.

4. De beoordeling

Reikwijdte van het tuchtrecht

4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).

Ontvankelijkheid

4.2. Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of deze ontvankelijk is. In dat kader is onder meer de vraag aan de orde of klaagster als belanghebbende kan worden aangemerkt in de zin van artikel 99 lid 1 Wna. In dat artikel is bepaald dat klachten tegen notarissen kunnen worden ingediend door “een ieder met enig redelijk belang”. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een rechtstreeks belang bij de klacht niet zonder meer is vereist, ook een indirect of afgeleid belang kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is door de wetgever een ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure beoogd.

4.3. Uit de hiervoor omschreven feiten blijkt dat erflater klaagster in beginsel als één van zijn erfgenamen en als mede-executeur van zijn nalatenschap heeft benoemd en dat hij een legaat aan haar heeft toegekend. Bovendien heeft de afgifte van het verkeerde testament ertoe geleid dat zowel klaagster als mr. [X] na het overlijden van erflater zijn uitgegaan van de juistheid van dat testament, wat later tot discussie tussen klaagster en de kinderen van erflater heeft geleid. Ook in zoverre is klaagster rechtstreeks geraakt door de afgifte van het verkeerde testament. Daarom is de kamer van oordeel dat klaagster een redelijk belang heeft in de zin van artikel 99 lid 1 Wna bij deze klacht over de afgifte van een afschrift van het verkeerde testament aan erflater en over de handelwijze van mr. [X] nadat erflater was overleden. De klacht is dan ook ontvankelijk. De klachtonderdelen worden hierna afzonderlijk beoordeeld.

Klachtonderdeel 1: afschrift verkeerde testament

4.4. De kamer stelt voorop dat een notaris die een afschrift van een akte afgeeft daarmee verklaart dat dit afschrift dezelfde inhoud heeft als de originele akte. Een notarieel afschrift van een akte heeft dezelfde bewijskracht als de originele akte. Het is dan ook van groot belang dat een notaris uitermate zorgvuldig handelt als een afschrift van een akte wordt afgegeven, zodat de betrokkenen op de juistheid van de inhoud daarvan kunnen vertrouwen. Datzelfde geldt voor een kandidaat-notaris die (als waarnemer van een notaris) een afschrift verstrekt.

4.5. Vast staat dat mr. [X] medio 2023 een afschrift van het testament aan erflater heeft verstrekt en dat dit afschrift niet dezelfde inhoud heeft als de originele akte die mr. [Y] op 30 augustus 2013 heeft gepasseerd. Mr. [X] heeft dan ook een afschrift van het verkeerde testament afgegeven. Daardoor heeft erflater, die zijn testament niet meer kon vinden, er in de laatste maanden voor zijn overlijden ten onrechte op vertrouwd dat hij over zijn nalatenschap had beschikt zoals in het afschrift was weergegeven en na zijn overlijden is ook klaagster daarvan uitgegaan. Toen mr. [X] vervolgens opdracht kreeg om de verklaring van erfrecht op te stellen, heeft hij zich ook op het verkeerde testament gebaseerd totdat het bericht van één van de kinderen van erflater voor hem aanleiding vormde om de minuut akte te raadplegen.

4.6. Daarna heeft mr. [X] namens het kantoor aan klaagster per e-mail excuses aangeboden “voor deze onduidelijkheid”, maar hij is van mening dat hij daar zelf niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk voor is. Mr. [X] heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de fout is veroorzaakt door mr. [Y] omdat er vanaf het moment dat mr. [Y] de akte had gepasseerd in het digitale dossier twee documenten waren opgeslagen met de naam “testament”. Bijna tien jaar later waren mr. [X] en zijn collega’s er niet op bedacht dat deze documenten met dezelfde naam een verschillende inhoud hadden en volgens mr. [X] hoefden zij daar redelijkerwijs ook niet op bedacht te zijn. Hij mocht erop vertrouwen dat de stukken die aan hem ter ondertekening werden aangeboden zorgvuldig waren beoordeel door mr. [Z] en de administratief medewerkster, aldus mr. [X], en hij heeft gesteld dat hij destijds als kandidaat-notaris niet verantwoordelijk was voor kantoorprocedures of het handelen van collega’s.

4.7. Naar aanleiding van dit verweer heeft klaagster de kamer bij brief van 3 juli 2025 laten weten dat zij er niet mee bekend was dat mr. [X] als kandidaat-notaris destijds werkzaam was onder toezicht van mr. [Y] en zij heeft de kamer gevraagd om bij de beoordeling mee te nemen dat mr. [Y] als eindverantwoordelijke had moeten toezien op correct en transparant handelen. In reactie op deze brief heeft de kamer klaagster en de gemachtigde van mr. [X] bij e-mail van 28 juli 2025 laten weten dat de kamer in het kader van de beoordeling van deze klacht tegen mr. [X] geen oordeel kan uitspreken over de handelwijze van mr. [Y]. Daarbij heeft de kamer klaagster erop gewezen dat zij een klacht kan indienen tegen mr. [Y] als zij diens handelen tuchtrechtelijk beoordeeld wil zien. Klaagster heeft dat (nog) niet gedaan.

4.8. Nu mr. [X] het afschrift heeft afgegeven en aan erflater heeft toegestuurd, is de kamer van oordeel dat hij in beginsel tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de inhoud daarvan. Opmerking verdient daarbij dat een kandidaat-notaris, die als waarnemer van een notaris optreedt, zelf tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de wijze waarop hij zijn werkzaamheden als waarnemer verricht. De kamer verwerpt het verweer dat mr. [X] als kandidaat-notaris niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor fouten van medewerkers. Als de handelwijze van een medewerker van een notariskantoor is toe te rekenen aan een bepaald dossier, dat onder de verantwoordelijkheid van een specifieke (kandidaat-)notaris valt, geldt als uitgangspunt dat de betrokken (kandidaat-)notaris tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de behandeling van het dossier (vergelijk: gerechtshof Amsterdam 9 november 2010, ECLI:NL: GHAMS:2010:
BO6928). Mr. [X] was direct betrokken bij de afgifte van het afschrift. Hij heeft immers het afschrift als laatste onder ogen gekregen en het daarna aan erflater toegestuurd. Daarbij heeft hij kennelijk voortgeborduurd op de fout van een andere (kandidaat-)notaris, maar dat ontslaat mr. [X] niet van zijn eigen verantwoordelijkheid. De kamer is daarom van oordeel dat mr. [X] tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor de gemaakte fout. Deze fout had kunnen worden voorkomen als het digitale dossier in 2023 zorgvuldiger was bekeken. Uit dat dossier blijkt immers dat “testament.doc” was opgeslagen op 29 augustus 2013, terwijl “testament.docx” was opgeslagen op 30 augustus 2013, zijnde de datum waarop de akte was gepasseerd. Daargelaten dat het voor de hand had gelegen als was uitgegaan van de laatst opgeslagen versie en niet van de versie die de dag voor het passeren van de akte was opgeslagen, is de kamer van oordeel dat mag worden verwacht dat bij het aantreffen van twee documenten in het digitale dossier met dezelfde naam wordt geverifieerd of deze documenten dezelfde inhoud hebben voordat een afschrift daarvan wordt verstrekt. Omdat dit kennelijk niet is gebeurd, wordt dit klachtonderdeel gegrond verklaard.

Klachtonderdeel 2: beneficiaire aanvaarding

4.9. Klaagster heeft in het klaagschrift gesteld dat mr. [X] meerdere keren haar wens heeft genegeerd om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Zij heeft deze stelling in het klaagschrift echter niet geconcretiseerd of onderbouwd door daarbij stukken over te leggen waaruit blijkt dat zij aan mr. [X] kenbaar had gemaakt dat zij beneficiair wilde aanvaarden en dat hij daaraan voorbij is gegaan. Mr. [X] heeft betwist dat hij meerdere malen een verzoek tot beneficiaire aanvaarding van klaagster heeft genegeerd.

4.10. De kamer is van oordeel dat uit de door mr. [X] overgelegde mailwisseling met klaagster – waarvan de inhoud (voor zover van belang) hiervoor is weergegeven – niet blijkt dat klaagster tot en met 15 december 2023 aan hem kenbaar had gemaakt dat zij beneficiair wilde aanvaarden. Daaruit volgt dat hem tot medio december 2023 niet kan worden verweten dat hij die wens heeft genegeerd.

4.11. Bij de mondelinge behandeling heeft klaagster verklaard dat zij in haar e-mail aan mr. [X] van 19 december 2023 (die zij overigens niet heeft overgelegd) rood gedrukt heeft vermeld “de nalatenschap beneficiair te aanvaarden”. Naar het oordeel van de kamer heeft klaagster echter niet (voldoende) duidelijk gemaakt dat mr. [X] de (wens tot) beneficiaire aanvaarding heeft genegeerd, laat staan dat hij dat meerdere malen heeft gedaan. Daarom wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

Klachtonderdeel 3: aansprakelijkstelling

4.12. Klaagster verwijt mr. [X] dat hij niet heeft gereageerd op de aansprakelijkstelling. Zij heeft gesteld dat zij hem bij e-mail van 15 februari 2024 aansprakelijk heeft gesteld en dat haar advocaat dat bij brief van 8 maart 2024 ook heeft gedaan, maar dat mr. [X] pas op de aansprakelijkstelling heeft gereageerd toen haar advocaat hem daar op 15 juli 2024 aan herinnerde. Mr. [X] heeft bij de mondelinge behandeling verklaard dat hij de e-mail van klaagster van 15 februari 2024 heeft beschouwd als een ingebrekestelling, dat de advocaat van klaagster bij brief van 8 maart 2024 heeft meegedeeld dat namens klaagster alle rechten werden voorbehouden, maar dat de advocaat hem pas op 15 juli 2024 aansprakelijk heeft gesteld. Nu klaagster de genoemde berichten niet in het geding heeft gebracht om haar stelling te onderbouwen, kan de kamer niet beoordelen of ook de berichten van 15 februari 2024 en 8 maart 2024 als een (formele) aansprakelijkstelling kunnen worden beschouwd.

4.13. Nu vast staat dat mr. [X] bij e-mail van 25 juli 2024 op de aansprakelijkstelling van 15 juli 2024 heeft gereageerd, wordt dit klachtonderdeel ongegrond verklaard.

4.14. Dat neemt niet weg dat het mr. [X] had gesierd als hij ook op de eerdere berichten had gereageerd. Het was te verwachten dat zijn e-mail van 15 februari 2024, waarbij hij klaagster had geïnformeerd over de gemaakte fout en de gevolgen die deze voor haar zou kunnen hebben, vragen bij haar zou oproepen. De kamer is van oordeel dat van mr. [X] had mogen worden verwacht dat hij daarop had gereageerd. Hij heeft desgevraagd verklaard dat hij dat niet heeft gedaan omdat zijn inschatting was dat dat “niet zou helpen” en na ontvangst van de brief van de advocaat van klaagster van 8 maart 2024 heeft hij naar zijn zeggen afgewacht wat er verder zou gebeuren. De kamer is van oordeel dat het beter was geweest als mr. [X] naar aanleiding van de geconstateerde fout meer proactief had gehandeld.

Conclusie en maatregel

4.15. Uit het voorgaande volgt dat klachtonderdeel 1 gegrond is. Als een klacht gegrond wordt verklaard, wordt in beginsel een tuchtmaatregel opgelegd. Duidelijk is dat de afgifte van een afschrift van een verkeerd testament ten koste gaat van het vertrouwen dat rechtzoekenden in het notariaat moeten kunnen stellen. Er is dan ook sprake van een ernstige fout, waar de kamer mr. [X] voor verantwoordelijk acht. Bij de beoordeling van de vraag welke maatregel passend en geboden is, neemt de kamer in aanmerking dat deze fout heeft kunnen ontstaan omdat medewerkers van het kantoor niet met de grootst mogelijke zorgvuldigheid hebben gehandeld, terwijl het voor mr. [X] in de gegeven omstandigheden niet op het eerste gezicht duidelijk was dat hij een afschrift van het verkeerde testament verstrekte. Bovendien heeft mr. [X] gesteld dat de werkwijze bij de afgifte van een afschrift van een akte die door mr. [Y] is gepasseerd naar aanleiding van deze fout is aangepast om mogelijke herhaling uit te sluiten. Als een afschrift wordt opgevraagd, wordt nu telkens de minuut akte geraadpleegd die door mr. [Y] is gepasseerd. Nu aan mr. [X] bovendien niet eerder een tuchtmaatregel is opgelegd, is de kamer van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing.

Proceskosten

Terugbetaling griffierecht

4.16. Mr. [X] moet op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden omdat de kamer de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart.

Kostenveroordeling ten behoeve van klaagster

4.17. De kamer ziet aanleiding om mr. [X] op grond van artikel 103b lid 1 aanhef en onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00.

4.18. Mr. [X] moet het griffierecht en de hiervoor genoemde kosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden aan klaagster vergoeden. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan hem doorgeven.

Kostenveroordeling ten behoeve van de kamer

4.19. Verder ziet de kamer aanleiding om mr. [X] op grond van artikel 103b lid 1 aanhef en onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor 1. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot het hanteren van een andere wegingsfactor. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. Mr. [X] zal hiervoor een nota ontvangen van het LDCR in Utrecht.

5. De beslissing

De kamer:

5.1. verklaart klachtonderdeel 1 gegrond;

5.2. verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

5.3. legt aan mr. [X] de maatregel van een waarschuwing op;

5.4. veroordeelt mr. [X] tot betaling aan klaagster van een bedrag van:

  • € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;
  • € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster

en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.18 . is omschreven;

5.5. veroordeelt mr. [X] tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.19 . is omschreven.

Deze beslissing is gegeven door mr. T. Dohmen, plaatsvervangend voorzitter, mr. W.F.J. Aalderink, plaatsvervangend rechterlijk lid en mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid.

Uitgesproken in het openbaar op 29 september 2025 door mr. T. Zuidema, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.


Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.