ECLI:NL:TNORSHE:2025:11 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2024/31
ECLI: | ECLI:NL:TNORSHE:2025:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 23-06-2025 |
Datum publicatie: | 26-06-2025 |
Zaaknummer(s): | SHE/2024/31 |
Onderwerp: | Overig, subonderwerp: Overig |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Notaris heeft twee notariële akten gepasseerd met verklaringen die een persoon (die in verband werd gebracht met complottheorieën) onder ede bij haar heeft afgelegd over de gang van zaken bij een bewijsbeslag. In die verklaringen worden een gerechtsdeurwaarder en zijn assistent beschuldigd van (betrokkenheid bij) een levensdelict door tijdens de beslaglegging de remmen van een auto te saboteren. Had de notaris haar dienst moeten weigeren? Gelet op de waarde die aan zo’n beëdigde verklaring wordt gehecht, mag van een notaris worden verwacht dat deze bedacht is op een mogelijk ongeoorloofd doel dat daarmee wordt nagestreefd en beoordeelt welke gevolgen de verklaring kan teweegbrengen. De kamer oordeelt dat er in de gegeven omstandigheden voldoende aanleiding was voor gerede twijfel aan de goede bedoelingen van deze persoon en dat de notaris reeds daarom haar dienst had moeten weigeren of zich eerst door nader onderzoek had moeten overtuigen dat geen misbruik zou worden gemaakt van deze beëdigde verklaringen dan wel dat deze niet tot ongewenste gevolgen zou leiden. De notaris heeft de akte(n) zelf verstrekt aan advocaten van het multidisciplinaire samenwerkingsverband waar zij deel van uitmaakt, zodat zij er rekening mee moest houden dat de advocaten deze zouden (kunnen) gebruiken als bewijs van de daarin verwoorde ernstige beschuldigingen om het standpunt van hun cliënt(en) te onderbouwen. Klacht gegrond. Berisping en geldboete van € 5.000,00 met proceskostenveroordeling. |
Klachtnummer : SHE/2024/31
Datum uitspraak : 23 juni 2025
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH
Beslissing van de kamer voor het notariaat op de klacht van:
mevrouw [naam] (hierna: klaagster)
wonende in [woonplaats]
gemachtigden: mr. P.L. Tjiam en mr. M.A. Theodoridis, advocaten in Amsterdam
tegen
notaris mevrouw mr. [naam] (hierna:de notaris)
gevestigd in [vestigingsplaats]
gemachtigden: mr. P.H. Kramer en mr. M.A. van der Pool, advocaten in Amsterdam
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
- de klacht (met 22 bijlagen), door de kamer ontvangen op 1 november 2024;
- het verweerschrift, door de kamer ontvangen op 24 januari 2025;
- de e-mail van de gemachtigde van klaagster aan de kamer van 30 januari 2025, waarbij is gevraagd een aanvullende schriftelijke ronde (repliek en dupliek) toe te staan;
- de e-mail van de gemachtigde van de notaris aan de kamer van 4 februari 2025, waarbij is gevraagd dat verzoek af te wijzen;
- de e-mail van de kamer aan de gemachtigden van klaagster en de notaris van 4 februari 2025, waarbij is meegedeeld dat het verzoek om repliek en dupliek toe te staan wordt afgewezen en dat beide partijen bij de mondelinge behandeling extra spreektijd krijgen om hun standpunt toe te lichten;
- de e-mailberichten van de gemachtigde van klaagster aan de kamer en aan de gemachtigde van de notaris van 4 april 2025 (met als bijlage een “akte overlegging aanvullende bijlagen 23-33” met die bijlagen);
- de e-mail van de gemachtigde van de notaris van 7 april 2025 waarbij (onder meer) bezwaar is gemaakt tegen kennisname van de genoemde akte met de bijlagen;
- de e-mailberichten van de gemachtigde van klaagster aan de kamer en aan de gemachtigde van de notaris van 7 april 2025 en 8 april 2025, waarbij is gevraagd het bezwaar van de notaris af te wijzen;
- de e-mail van de kamer aan de gemachtigden van klaagster en de notaris van 8 april 2025, waarbij is meegedeeld dat het bezwaar van de notaris wordt afgewezen en dat de nagekomen stukken aan het dossier worden toegevoegd.
1.2. De klacht is mondeling behandeld op de openbare zitting van de kamer van 14 april 2025. Klaagster, bijgestaan door haar gemachtigden, en de notaris, bijgestaan door mr. Van der Pool, zijn bij de behandeling aanwezig geweest en hebben hun standpunt toegelicht. De gemachtigden hebben dit mede gedaan aan de hand van pleitaantekeningen, die zij aan de kamer hebben overhandigd.
2. De feiten
De klacht gaat over twee door de notaris gepasseerde notariële akten bevattende verklaringen die onder ede bij de notaris zijn afgelegd. Voor de beoordeling van de klacht acht de kamer de volgende feiten van belang.
2.1. De notaris is verbonden aan [naam samenwerkingsverband], gevestigd in [vestigingsplaats]. Dit is een multidisciplinair samenwerkingsverband dat bestaat uit een notariskantoor [naam notariskantoor] en een advocatenkantoor [naam advocatenkantoor]. Het samenwerkingsverband is gevestigd op hetzelfde kantooradres en wordt hierna aangeduid als [kantoor X].
2.2. Klaagster heeft een relatie gehad met de heer [naam] (hierna: [A]). Deze relatie is in 2018 verbroken. [A] is inmiddels getrouwd met mevrouw [naam] (hierna: [B]). [B] is directeur/enig aandeelhouder van [naam] Holding B.V. (hierna: [C]). [A] en [B] hebben vanaf 2019 bij herhaling zeer ernstige beschuldigingen geuit over klaagster. Naar aanleiding daarvan zijn sindsdien tientallen civiele procedures gevoerd tussen klaagster enerzijds en [A], [B] en [C] anderzijds. Het echtpaar [A] is in de afgelopen jaren bijgestaan door advocaten van verschillende kantoren.
2.3. Op 22 december 2021 is in opdracht van klaagster bewijsbeslag gelegd onder [B] en [C]. Dit beslag is gelegd door gerechtsdeurwaarders de heer [naam] (hierna: deurwaarder 1) en mevrouw [naam] (hierna: deurwaarder 2) met assistentie van onderzoeks- en IT-deskundige de heer [naam] (hierna: de assistent-deurwaarder). Zij hebben de woning en de door [B] gebruikte auto (eigendom van [C], hierna: de auto) onderzocht en digitale gegevensdragers in beslag genomen.
2.4. Op 3 mei 2022 is in opdracht van [B] en [C] bewijsbeslag gelegd onder klaagster, [deurwaarder 1] en [de assistent-deurwaarder]. In het beslagrekest is gesteld dat tijdens het bewijsbeslag dat in opdracht van klaagster was gelegd de software van de remmen van de auto is gesaboteerd. [B] en [C] hebben [deurwaarder 1] en [de assistent-deurwaarder] daarbij aangewezen als verdachten van de sabotage en klaagster als opdrachtgever daarvan.
2.5. [B] en [C] zijn daarna een procedure gestart tegen klaagster, [deurwaarder 1] en [de assistent-deurwaarder]. De rechtbank Rotterdam heeft bij vonnis van 5 april 2023 onder meer geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat [de assistent-deurwaarder] met de software heeft geknoeid, zodat ook niet aannemelijk is dat klaagster, [deurwaarder 1] en [de assistent-deurwaarder] onrechtmatig hebben gehandeld. [B] en [C] hebben hoger beroep aangetekend tegen dat vonnis.
2.6. Vanaf medio 2023 hebben meerdere advocaten van [kantoor X] (hierna ook: de advocaat/de advocaten) de belangen behartigd van [A], [B] en [C] in alle lopende (beroeps)procedures tegen klaagster.
2.7. De notaris is vanaf medio 2023 tot in de loop van september 2023 niet werkzaam geweest.
2.8. Op 6 oktober 2023 heeft de notaris een akte van fusie gepasseerd, waarbij tevens de statuten van [C] zijn gewijzigd.
2.9. In die periode hebben de advocaten van [kantoor X] in het kader van de procedures
tegen klaagster contact gehad met de heer [naam] (hierna: [Q]). [Q] heeft de advocaten
van [kantoor X] laten weten dat hij een notariële akte met een door hem af te leggen
beëdigde verklaring wilde laten opmaken. De advocaten van [kantoor X] hebben aan de
notaris informatie gevraagd over zo’n verklaring en zij heeft hen laten weten dat
een notaris een dergelijke akte kan opmaken op grond van artikel 52 lid 1 Wet op het
notarisambt (Wna).
2.10. De advocaten van [kantoor X] hebben [Q] daarover geïnformeerd, waarna
hij contact heeft opgenomen met een andere notaris in de buurt van zijn woonplaats
[naam woonplaats]. Eind oktober 2023 heeft de andere notaris de handtekening van [Q]
gelegaliseerd onder een schriftelijke verklaring over de gang van zaken bij het bewijsbeslag
dat in opdracht van klaagster was gelegd. De andere notaris heeft die verklaring naar
[kantoor X] gestuurd. De notaris heeft deze verklaring ontvangen en bekeken. Zij heeft
de advocaten laten weten dat dit geen beëdigde verklaring was als bedoeld in artikel
52 lid 1 Wna en dat daardoor aan het afleggen van een valse verklaring niet de sanctie
van meineed was verbonden. Daarover is contact geweest met [Q] en hij heeft de notaris
vervolgens gevraagd om een beëdigde verklaring op te maken met exact dezelfde inhoud.
2.11. Op 14 november 2023 is [Q] voor de notaris verschenen. De notaris heeft de (identieke) schriftelijke verklaring over de gang van zaken over het bewijsbeslag woordelijk voorgelezen en [Q] gewezen op de consequenties als onder ede opzettelijk een valse verklaring wordt afgelegd.
De notaris heeft een “beëdigde verklaring (proces-verbaal van eedaflegging)” opgesteld. Die verklaring luidt (voor zover van belang) als volgt:
“Als auteur, researcher en onderzoeksjournalist ben ik sinds tweeëneenhalfjaar doende met mijn nieuwe, aanstaande boek ‘De Staat tegen [A]’ over de zaak [A] casu quo [B]. Het is in die hoedanigheid dat ik contact zocht met de heer [voornaam] [de assistent-deurwaarder] (…)
Dat ik contact zocht met [de assistent-deurwaarder] was in het kader van hoor en wederhoor als het gaat om de gebeurtenissen rond het bij [voornaam] [A] en zijn huidige vrouw [voornaam] [B] gelegde bewijsbeslag waarbij [de assistent-deurwaarder] in opdracht van deurwaarder [voornaam] [deurwaarder 1] (…) een evidente rol heeft gespeeld.
Een tweetal keren sprak ik met [de assistent-deurwaarder] waarbij wij allengs tot een overeenkomst kwamen dat hij een en ander van uit zijn visie in een verklaring zou vastleggen. Dit was ook wenselijk aangezien zijn verklaring over de rol van [deurwaarder 1] buitengewoon precair was en de ronduit onrechtmatige en criminele gedragingen van [deurwaarder 1] ten tijde van de uitvoering van het bewijsbeslag door [de assistent-deurwaarder] expliciet werden geduid.
[De assistent-deurwaarder] verklaarde dat hij door [deurwaarder 1] was ingehuurd voor een specifieke actie rond de auto van [voornaam] [B] waarbij hij de taak had via het motormanagementsysteem specifieke codes aan de passen, te muteren en te manipuleren. Pas later toen [de assistent-deurwaarder] voor zich zelf (het zat hem ‘niet helemaal lekker’ zat) wilde weten wat de consequenties waren van de door hem gedane mutaties ging hij op onderzoek uit. Met behulp van de gebruikte codes werd ontdekt dat enerzijds bij stilstand van de auto het communicatiesysteem dat benodigd is voor de navigatie niet langer werd uitgeschakeld zodat men via een trackingsysteem (eveneens digitaal aangebracht) ten alle tijde kon zien waar de auto zich bevond. Een tweede aanpassing zag op het noodremsysteem dat bij een dergelijke Mercedes in werking treedt indien een noodstop gewenst is daar waar de bestuurder deze niet heeft of zou hebben opgemerkt. Een dergelijk functioneren van dit systemen bij hogere snelheden kan een levensgevaarlijke situatie opleveren. [De assistent-deurwaarder] wilde hiervoor niet verantwoordelijk worden gesteld en pleegde overleg met [deurwaarder 1] over zijn ontdekking. Hierop liet [deurwaarder 1] hem weten maar beter dit verder stil te houden juist ook omdat zoals [deurwaarder 1] zei er nogal rumoer was rond de wijze waarop de beslaglegging had plaatsgevonden. Gezien de aard en omvang en de wensen van de opdrachtgever was dat wat hem betreft noodzakelijk. (…) Toen [de assistent-deurwaarder] [deurwaarder 1] voor de tweede maal contacteerde werd hem te verstaan gegeven niets van dit al met derden te delen omdat hij hem anders zou houden aan zijn geheimhouding en hij als dan een aardige claim zou kunnen verwachten [de assistent-deurwaarder] zijn knopen telde, niet zonder achter te blijven met het gevoel ernstig te worden gechanteerd. (…)
Ik heb de statements van [de assistent-deurwaarder] zoals hierboven weergegeven aan hem letterlijk voorgelegd op basis waarvan hij aangaf dat deze een accurate weergave omvatten van de feiten. Om moverende reden heeft [de assistent-deurwaarder] nog even afgezien om te komen tot een eigen verklaring doch hij overweegt serieus dit alsnog te doen. Los van dat gegeven is [de assistent-deurwaarder] in het geval hij wordt opgeroepen als getuige onder ede bereid bovenstaande één-op-één te bevestigen en zo gewenst minst genomen van verdere context te voorzien.”
2.12. Onder die verklaring is onder meer het volgende opgenomen:
“De verschenen persoon verzekerde mij, notaris, uitdrukkelijk dat de verklaring die hij heeft afgelegd en welke door mij, notaris aan hem is voorgelezen, volledig in overeenstemming is met de werkelijkheid, hetgeen hij met het afleggen van de eed, afgelegd in handen van mij, notaris, heeft bevestigd”.
[Q] en de notaris hebben de akte waarin deze verklaring is opgenomen ondertekend en
de notaris heeft een afschrift van die akte aan [Q] meegegeven en met zijn toestemming
ook zelf aan de advocaten van [kantoor X] verstrekt.
2.13. Op 5 december 2023 is [Q] opnieuw voor de notaris verschenen en heeft
hij nog een beëdigde verklaring bij notariële akte afgelegd. Die verklaring luidt
onder meer als volgt:
“Als auteur, researcher en onderzoeksjournalist ben ik sinds tweeëneenhalfjaar doende
met mijn nieuwe, aanstaande boek ‘De Staat tegen [A]’ over de zaak [A] casu quo [B].
Het is in die hoedanigheid dat ik contact zocht met mevrouw [voornaam] [deurwaarder
2], (…) compagnon van de heer [voornaam] [deurwaarder 1] ten tijde van de bewijsbeslaglegging
waarbij zij ook zelf aanwezig was.
Ik heb mevrouw [deurwaarder 2] zonder de naam te noemen alle punten uit de verklaring van [voornaam] [de assistent-deurwaarder] voorgelegd en deze allen heeft zij volmondig bevestigd. Deze verklaring van [de assistent-deurwaarder] vormt een onlosmakelijk onderdeel van deze voorliggende verklaring. Van de verklaring van [de assistent-deurwaarder] is door ondergetekende bij het notariskantoor [kantoor X] Notarissen te [vestigingsplaats] ook een mondelinge verklaring onder ede afgelegd.
Op aanvullende vragen van ondergetekende stelde [deurwaarder 2] dat ook zij op de hoogte was dat er aan de auto ‘gesleuteld’ was terwijl daar binnen het raamwerk van het exploot geen opdracht toe was. Zij was ook op de hoogte van het feit dat de aangebrachte mutaties tot zeer gevaarlijke dan wel levensbedreigende situaties hadden kunnen leiden. Van wie ze dat had vernomen, kon ze zich niet herinneren.”
2.14. Een afschrift van deze akte is ook aan de advocaten van [kantoor X] verstrekt. De afschriften van de akten waarin beide verklaringen zijn opgenomen zijn vervolgens met diverse personen en (rechterlijke) instanties gedeeld en onder meer gebruikt als processtuk ter onderbouwing van het standpunt dat de auto in opdracht van klaagster is gesaboteerd. Op basis van die verklaringen is ook aangifte gedaan tegen [deurwaarder 1] vanwege onder meer poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en/of poging tot doodslag.
2.15. Begin 2024 hebben de advocaten van [kantoor X] hun werkzaamheden voor [A], [B] en [C] beëindigd.
2.16. De gemachtigden van klaagster zijn medio maart 2024 bekend geworden met
de inhoud van de twee beëdigde verklaringen. Zij hebben de notaris bij e-mail van
17 maart 2024 (in cc aan de advocaten van [kantoor X]) gevraagd of zij haar medewerking
had verleend aan die verklaringen, waarbij verder onder meer is meegedeeld:
“Als dat zo is, zou ik graag willen vernemen waarom u uw medewerking verleent aan
een notoire complotdenker (zoals blijkt uit een eerste zoekopdracht via Google) die
bovendien handelt in opdracht van een fantaste, mevrouw [B]. Deze verklaringen hebben
immers duidelijk als doel om te dienen als ondersteunend bewijs voor de hardnekkige
valse beschuldiging dat [klaagster] aan [deurwaarder 1] de opdracht zou hebben gegeven
voor het laten saboteren van de autoremmen van [B].
Op grond van de Wet op het notarisambt bent u verplicht bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van uw cliënt uw dienst te weigeren, althans dient u zich eerst door nader onderzoek te overtuigen van het geoorloofde karakter ervan. Gelet op de omstandigheden in deze geëscaleerde zaak, gelet op de persoon [B], gelet op de inhoud van de verklaringen die bovendien twee weken na elkaar zijn gelegd, en gelet op de persoon [voornaam] [Q], had u uw ministerie moeten weigeren.
Gelet op de goede verhoudingen met mr. [naam advocaat] en mr. [naam advocaat](in kopie) zou ik u graag eerst in de gelegenheid willen stellen een reactie te geven op het voorgaande. Indien het klopt dat u de processen-verbaal hebt gemaakt van deze verklaringen, zou ik graag willen vernemen hoeveel verklaringen [voornaam] [Q] heeft gegeven, en zou ik graag kopieën van deze processen-verbaal willen ontvangen. Daarnaast zou ik graag van u vernemen hoe deze valse verklaringen teniet kunnen worden gedaan, dan wel kunnen worden aangetast. U bent immers als notaris door [voornaam] [Q] en [voornaam] [B] misbruikt. Ik kan mij derhalve voostellen dat u aangifte wilt doen. In dat geval zou klaagster graag een kopie hiervan willen ontvangen.”
2.17. De gemachtigde van klaagster heeft de notaris bij e-mail van 19 maart 2024 aan dit verzoek herinnerd en daarbij onder meer het volgende bericht:
“[Klaagster] is al jaren het slachtoffer van bizarre acties van [A], [B] en hun omgeving. Daarbij worden zij telkens bijgestaan door juridische adviseurs die kennelijk keer op keer bereid blijken zijn hen te assisteren bij hun malafide praktijken. Zolang ik geen inhoudelijke reactie van u heb ontvangen, wijst alles erop dat u hier als notaris onbetamelijk hebt gehandeld met als gevolg dat [klaagster] zich de komende jaren moet verweren tegen deze valse met uw hulp opgestelde notariële verklaringen.”
2.18. De notaris heeft bij e-mail van 20 maart 2024 onder meer het volgende laten weten:
“Allereerst wil ik u erop wijzen dat ik het niet waardeer dat u in uw laatste mail stelt dat ik een van de juridische adviseurs ben die assisteert bij malafide praktijken en dat ik onbetamelijk handel. Zoals u weet, is mijn positie als notaris aldoor onafhankelijk en onpartijdig. Het is dan ook niet aan mij om een inhoudelijk oordeel dan wel standpunt in te nemen in ‘de sages’ tussen [klaagster] en [A]/[B]. Daar komt bij dat u zich tot mij wendt met een pleitnota in een klachtzitting tegen deurwaarder [voornaam] [deurwaarder 1]. U heeft ongetwijfeld ook zelf geconstateerd dat er in de pleitnota geen woord gerept wordt over uw cliënte, [naam klaagster].
Graag breng ik de notariële ministerieplicht onder uw aandacht. Deze is u denk ik wel bekend, daar u in de mail hieronder suggereert dat ik mijn dienst had moeten weigeren. Ik ben op de hoogte van de Wet op het notarisambt en de criteria voor dienstweigering (alsook de daaruit voortvloeiende jurisprudentie). U kunt ervan uitgaan dat ik mij zeer terughoudend heb opgesteld, een gedegen onderzoek heb verricht om aan onze (vergaande) notariële zorgplicht te voldoen én de gronden voor weigeren ministerie zorgvuldig heb beoordeeld. Als notaris heb ik meerdere belangen te dienen. Daarnaast is het ambtsgeheim het kroonjuweel van de notaris, waardoor u ook weet dat ik hierdoor begrensd ben in het verstrekken van informatie.
Bedankt voor uw bezorgdheid aangaande hetgeen u stelt omtrent misbruik.
In algemene zin kan ik opmerken dat onder ede verklaringen (proces verbaal van eedsaflegging) ten overstaan van de notaris in beginsel mogen worden afgelegd door eenieder. Ik kan niet op grond van een google search een persoon discrimineren over de geoorloofdheid van het afleggen van zulk een verklaring. Cliënten die onder ede verklaring afleggen, verklaren vrijwillig en zonder dwang en bevestigen dan zelf, met het afleggen van de eed/belofte, dat hun verklaring in overeenstemming is met de werkelijkheid.
Het is niet aan mij als notaris om te oordelen over de inhoud van de verklaring (tenzij deze overduidelijk in strijd is met de openbare orde), enkel over de vorm en de wijze waarop deze is afgelegd.
Cliënten zijn op de hoogte van de eventuele consequenties als hun verklaring niet in overeenstemming is met de werkelijkheid of in strijd is met de waarheid.”
2.19. [De assistent-deurwaarder] en [deurwaarder 2] hebben op respectievelijk 18 en 20 maart 2024 schriftelijk verklaard dat de verklaringen van [Q] onjuist en/of volledig verzonnen zijn.
3. De klacht
3.1. Samengevat verwijt klaagster de notaris dat zij op 14 november 2023 en 5 december 2023 notariële akten met beëdigde verklaringen voor [Q] heeft opgesteld, terwijl zij minst genomen gerede twijfel had moeten hebben aan de goede bedoelingen van [Q]. Volgens klaagster was de notaris daarom verplicht haar dienst te weigeren op grond van het bepaalde in artikel 21 lid 2 Wna en 6 lid 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011.
3.2. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover dit verweer van belang is voor de beoordeling, zal dit hierna worden besproken.
4. De beoordeling
Reikwijdte van het tuchtrecht
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wna zijn notarissen aan tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen. Zo moet een notaris het ambt in onafhankelijkheid uitoefenen en de belangen van alle bij de rechtshandeling betrokken personen op onpartijdige wijze en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid behartigen (artikel 17 lid 1 Wna).
Ministerieplicht en plicht tot dienstweigering
4.2. Een notaris heeft een bijzondere positie in de Nederlandse rechtsorde. Hij/zij is met uitsluiting van anderen bevoegd om authentieke akten te verlijden in de gevallen waarin de wet dit opdraagt of een partij dit verlangt. Artikel 21 lid 1 Wna verplicht een notaris de werkzaamheden te verrichten die hem/haar bij of krachtens de wet zijn opgedragen of die door een partij worden verlangd, behoudens het bepaalde in onder meer het tweede lid van dat artikel. De ratio van deze verplichting, die in de praktijk wel wordt aangeduid als ministerieplicht, is dat de dienstverlening door een notaris altijd voor iedereen toegankelijk is (vergelijk gerechtshof Amsterdam 21 januari 2025, ECLI:NL:GHAMS:2025:99).
4.3. De ministerieplicht is niet absoluut. In artikel 21 lid 2 Wna is bepaald:
“De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging
of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht
of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk
een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor
weigering heeft.”
4.4. In de Memorie van Toelichting is over het bepaalde in artikel 21 lid 2 Wna onder meer het volgende vermeld:
“Ter versterking van het waarborgen van de integriteit van het notariaat wordt voorgesteld om de notaris niet langer alleen bij zijn redelijke overtuiging, maar ook bij een redelijk vermoeden van door middel van zijn werkzaamheden beoogde malversaties, te verplichten zijn diensten te weigeren. Dit betekent dat een notaris bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn cliënt verplicht is zijn dienst te weigeren, althans zich eerst door nader onderzoek dient te overtuigen van de [kamer: het] geoorloofde karakter ervan. De KNB zal een verordening opstellen ten einde hieraan verdere invulling te geven.” (Kamerstukken II 2009-2010, MvT 32 250, nr. 3, p. 20)
4.5. Artikel 6 lid 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels 2011 luidt:
“De notaris is verplicht zijn dienst te weigeren indien hij de redelijke overtuiging
of het vermoeden heeft dat de inhoud van de akte waarvoor zijn tussenkomst is ingeroepen
in strijd is met de waarheid.”
Had de notaris haar dienst moeten weigeren?
4.6. Bij de beoordeling van deze vraag stelt de kamer voorop dat een notariële akte bevattende een verklaring die onder ede bij de notaris is afgelegd als bedoeld in artikel 52 lid 1 Wna uitsluitend dwingend bewijs oplevert dat degene die voor een notaris is verschenen op een bepaalde dag een verklaring met een bepaalde inhoud heeft afgelegd en dat deze persoon de eed heeft afgelegd dat de inhoud van die verklaring volledig in overeenstemming is met de werkelijkheid. De verklaring zelf heeft geen dwingende bewijskracht: een rechter is vrij in de bepaling van de waarde die hij of zij aan de verklaring toekent. Een notariële akte waarin een beëdigde verklaring is vastgelegd, heeft echter een zekere schijn van legitimiteit en in de praktijk wordt aan zo’n verklaring mogelijk onterecht waarde gehecht omdat degene die de verklaring aflegt de notaris uitdrukkelijk verzekert dat die verklaring volledig in overeenstemming is met de werkelijkheid, wat door het afleggen van de eed bij de notaris wordt bevestigd. Gelet op de waarde die aan een beëdigde verklaring wordt gehecht, mag van een notaris worden verwacht dat deze bedacht is op een mogelijk ongeoorloofd doel dat ermee wordt nagestreefd en dat deze beoordeelt welke gevolgen de verklaring kan teweegbrengen. In ieder geval bij een vermoeden dat de inhoud van een op te stellen akte of verklaring in strijd is met de waarheid en bij gerede twijfel aan de goede bedoelingen van zijn/haar cliënt, is een notaris verplicht dienst te weigeren of zich eerst door nader onderzoek te overtuigen van het geoorloofde karakter daarvan. De kamer is van oordeel dat de notaris daar in de gegeven omstandigheden in tekort is geschoten en motiveert dit als volgt.
4.7. Of, en zo ja in hoeverre, de notaris ten tijde van het opstellen van de notariële akten waarin de beëdigde verklaringen zijn opgenomen bekend was met de achterliggende geschillen tussen klaagster enerzijds en [A], [B] en [C] anderzijds – partijen verschillen daarover van mening – laat de kamer in het midden omdat de notaris naar het oordeel van de kamer ook zonder die wetenschap aanleiding had om gerede twijfel te hebben aan de goede bedoelingen van [Q] en/of aan het waarheidsgehalte van de door hem afgelegde verklaringen. De kamer acht de volgende feiten en omstandigheden daarvoor van belang:
- de advocaten van [kantoor X] hadden de notaris benaderd over de mogelijkheid tot het afleggen van een beëdigde verklaring;
- de notaris heeft daarna kennis genomen van de inhoud van de verklaring met de gelegaliseerde handtekening van [Q] die de andere notaris aan [kantoor X] had gestuurd;
- de notaris heeft die verklaring daarna aan de advocaten van [kantoor X] gestuurd met de mededeling dat dit geen beëdigde verklaring was in de zin die [Q] en/of de advocaten eerder kennelijk voor ogen stond;
- toen [Q] zich vervolgens rechtstreeks tot de notaris wendde en vroeg om een notariële akte met een beëdigde verklaring op te stellen met exact dezelfde inhoud als zijn eerder bij een andere notaris afgelegde verklaring, was de notaris er dus al mee bekend dat in die verklaring onder meer een gerechtsdeurwaarder – die zijn werk deed door beslag te leggen – werd beschuldigd van betrokkenheid bij een levensdelict (poging tot doodslag) tijdens het leggen van een bewijsbeslag. Klaagster, die niet bij naam werd genoemd, zou opdracht hebben gegeven om de remmen te manipuleren, [deurwaarder 1] zou daarvoor instructies hebben gegeven en [de assistent-deurwaarder] zou deze instructies hebben uitgevoerd;
- het roept op zijn minst vragen op waarom [de assistent-deurwaarder] (nota bene) aan de auteur van een boek zou bekennen dat hij zelf betrokken is bij het plegen en verhullen van een levensdelict;
- de notaris heeft beaamd dat de inhoud van die verklaring – ook zonder bekendheid met de voorgeschiedenis – opmerkelijk is;
- drie weken na het passeren van de eerste notariële akte met de daarin opgenomen verklaring onder ede heeft zij nog een notariële akte gepasseerd waarin een verklaring onder ede is opgenomen die de inhoud van de eerder afgelegde verklaring zou bevestigen.
4.8. Voor zover de notaris heeft aangevoerd dat de andere notaris de handtekening onder de (eerste) verklaring al had gelegaliseerd en als uitgangspunt geldt dat een notaris mag vertrouwen op het werk van zijn/haar voorganger, overweegt de kamer als volgt. Een notaris mag in beginsel voortbouwen op het werk van andere notarissen en van de juistheid daarvan uitgaan – bijvoorbeeld bij de opvolgende levering van een onroerende zaak – tenzij hij/zij aanleiding heeft om hieraan te twijfelen. In deze zaak gaat het om andersoortige werkzaamheden, waarbij een notaris op basis van de specifieke omstandigheden die op dat moment bij hem/haar bekend zijn zelf moet beoordelen of er aanleiding bestaat om (alsnog) dienst te weigeren. Dat de andere notaris de handtekening van [Q] onder de verklaring had gelegaliseerd is iets anders dan een akte opmaken met daarin een wel zeer bijzondere verklaring. De notaris heeft elke keer opnieuw de verplichting om een eigen afweging te maken indien zij haar dienst verleent.
4.9. De notaris heeft gesteld dat zij voorafgaand aan het aannemen van de opdracht een google-search heeft gedaan naar [Q], waaruit naar haar zeggen naar voren kwam dat hij in verband werd gebracht met complottheorieën. Klaagster heeft een schermafbeelding in het geding gebracht van de resultaten van een Google-zoekopdracht naar “[voornaam] [Q]” vóór 14 november 2023 (de datum van de eerste beëdigde verklaring). Uit dit overzicht blijkt dat destijds te zien was dat [Q] mede-auteur is van “Het Verboden Dagboek van [naam]” (de moeder van de vermoorde [naam]), dat de rechter had bepaald dat dit boek niet mocht worden gepubliceerd en dat alle exemplaren moesten worden vernietigd omdat het auteursrecht van de moeder was geschonden. Door het niet nakomen van de rechterlijke beslissing zouden [Q] en de mede-auteur in 2016 een bedrag van € 200.000,00 aan dwangsommen hebben verbeurd. Ook was toen onder meer te zien dat [Q] in 2016 was veroordeeld tot een voorwaardelijke celstraf van twee maanden voor smaadschrift wegens de beschuldiging van een [nationaliteit] man van betrokkenheid bij de moord op [naam]. [Q] was ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan deze man. Volgens het getoonde bericht uit het Algemeen Dagblad had de rechter daarbij overwogen dat [Q] en zijn mede-auteur geen inzicht hadden getoond in het kwalijke van hun handelen. Nu de notaris de inhoud van die schermafbeelding niet heeft betwist, gaat de kamer ervan uit dat zij destijds (globaal) bekend was met de reputatie van [Q].
4.10. Gelet op het vorenstaande en omdat de notaris wist dat [Q] bij de andere notaris al een gelijkluidende verklaring had afgelegd die klaarblijkelijk niet van voldoende gewicht was aangezien hij dezelfde verklaring nog onder ede wilde afleggen, mocht van de notaris worden verwacht dat zij extra alert was op de reden waarom de verklaring nodig was. Bij de mondelinge behandeling heeft de kamer dat aan de notaris gevraagd. De notaris heeft geantwoord dat zo’n verklaring meer bewijskracht heeft. De notaris heeft desgevraagd ook verklaard dat zij [Q] op 14 november 2023 heeft gevraagd waarom hij de verklaring nodig had en wat zijn belang daarbij was. Volgens de notaris antwoordde [Q] dat hem was geadviseerd om het vast te leggen en dat dit voor hem belangrijk was, maar dat hij er niets mee ging doen. Volgens de notaris heeft zij ook vragen gesteld omdat het om een gesteld ernstig misdrijf ging, maar volhardde [Q] in zijn verklaring. Het is de kamer niet duidelijk geworden in hoeverre de notaris heeft doorgevraagd, terwijl daartoe gelet op de inhoud wel degelijk aanleiding was. Mede gelet op het feit dat [Q] zélf kennelijk geen getuige was geweest van de strafbare feiten waarover hij verklaarde maar dat het ging om een zogeheten “verklaring van horen zeggen” waarvan de betrouwbaarheid eerder in twijfel kan worden getrokken, is de kamer van oordeel dat de notaris op dat moment voldoende aanleiding had voor gerede twijfel aan de goede bedoelingen van [Q] en dat zij reeds daarom haar dienst had moeten weigeren of zich eerst door nader onderzoek had moeten overtuigen dat geen misbruik zou worden gemaakt van de gewenste beëdigde verklaring dan wel dat deze niet tot ongewenste gevolgen zou leiden.
4.11. De notaris is echter zonder verder onderzoek tot de slotsom gekomen dat zij geen grond had om dienst te weigeren. Opmerkelijk is verder dat de notaris de door haar verrichte werkzaamheden niet aan (haar opdrachtgever) [Q] in rekening heeft gebracht en dat zij (in ieder geval) een afschrift van de eerste notariële akte waarin de beëdigde verklaring is opgenomen zelf aan de advocaten van [kantoor X] heeft verstrekt. De notaris moest er dan ook rekening mee houden dat deze advocaten de in de akte opgenomen verklaring zouden (kunnen) gebruiken als bewijs van de daarin verwoorde ernstige beschuldigingen om het standpunt van hun cliënt(en) te onderbouwen. Hetzelfde geldt voor de tweede notariële akte met de tweede beëdigde verklaring, waarvan zij eveneens een afschrift aan de advocaten verstrekte. Ook die verklaring bevat ernstige beschuldigingen over de sabotage, waarbij het opnieuw vragen oproept waarom gerechtsdeurwaarder [deurwaarder 2] in het kader van een boek tegenover de auteur zou hebben verklaard dat zij op de hoogte was van de sabotage, die naar haar zeggen tot zeer gevaarlijke of levensbedreigende situaties had kunnen leiden. Niet is echter gesteld of gebleken dat de notaris zich bij die tweede akte (alsnog) heeft afgevraagd of zij haar dienst zou moeten weigeren of eerst nader onderzoek zou moeten verrichten.
4.12. Uit het vorenstaande volgt dat de kamer van oordeel is dat de notaris in
de gegeven omstandigheden tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht wordt
daarom gegrond verklaard.
Conclusie en maatregel
4.13. Een notaris moet het ambt in onafhankelijkheid en met de grootst mogelijke zorgvuldigheid uitoefenen. Door op twee verschillende momenten een notariële akte bevattende een beëdigde verklaring in de hiervoor omschreven omstandigheden te passeren, heeft de notaris deze kernwaarden geschonden en is het vertrouwen in het notariaat geschaad. De kamer rekent de notaris dit ernstig aan en zal daarom een tuchtmaatregel opleggen.
4.14. Vast staat dat de beëdigde verklaringen inmiddels helaas ernstige gevolgen hebben gehad, niet alleen voor klaagster die in de afgelopen jaren al tientallen procedures heeft moeten voeren om zich te verweren tegen alle onterechte beschuldigingen die tegen haar zijn geuit, maar ook voor [deurwaarder 1], [deurwaarder 2] en [de assistent-deurwaarder]. Deze beëdigde verklaringen hebben zelfs geleid tot de bizarre situatie dat [deurwaarder 1], [de assistent-deurwaarder] en [deurwaarder 2] inmiddels door [B] van meineed worden beschuldigd omdat de verklaringen die zij in het kader van een voorlopig getuigenverhoor onder ede hebben afgelegd niet overeenkomen met de inhoud van de twee beëdigde verklaringen die bij de notaris zijn afgelegd.
4.15. In het voordeel van de notaris weegt mee dat zij een blanco tuchtrechtelijk verleden heeft en dat zij twijfelde en voorafgaand aan de eerste bespreking met [Q] collegiaal overleg heeft gevoerd over de vraag of zij haar dienst zou moeten weigeren. Desalniettemin is zij met een ervaren collega-notaris tot de slotsom gekomen dat de gevraagde handeling niet in strijd was met het recht of de openbare orde, waarna zij haar ministerie heeft verleend. Gelet op het vorenstaande is de kamer van oordeel dat de notaris op grond van de wet- en regelgeving een te beperkte maatstaf heeft gehanteerd, maar de kamer neemt daarbij in aanmerking dat – zoals de notaris ook naar voren heeft gebracht – de tuchtrechtspraak weinig tot geen houvast biedt voor het beoordelingskader voor ministerieweigering bij het opstellen van een notariële akte waarin een beëdigde verklaring is opgenomen. De notaris heeft aangekondigd dat zij haar praktijk zal richten naar het oordeel van de kamer. Alles afwegende is de kamer van oordeel dat daarom kan worden volstaan met het opleggen van een berisping en een geldboete van € 5.000,00. De notaris ontvangt van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) in Utrecht een nota voor de geldboete. Zij moet deze geldboete binnen vier weken na ontvangst van de nota aan het LDCR voldoen.
Proceskosten
Terugbetaling griffierecht
4.16. De notaris moet op grond van artikel 99 lid 5 Wna het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar vergoeden omdat de klacht gegrond wordt verklaard.
Kostenveroordeling ten behoeve van klaagster
4.17. De kamer ziet aanleiding om de notaris op grond van artikel 103b lid 1 aanhef en onder a Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 te veroordelen in de volgende kosten:
- de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken, forfaitair vastgesteld op een bedrag van € 50,00;
- de kosten van klaagster in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op een punt voor het indienen van de klacht en een punt voor het bijwonen van de zitting, waarbij de kamer de waarde per punt vaststelt op een bedrag van € 525,00 met een wegingsfactor 1, dus in totaal € 1.050,00.
4.18. De notaris moet het griffierecht en de hiervoor genoemde kosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden aan klaagster vergoeden. Klaagster moet daarvoor tijdig haar rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan de notaris.
Kostenveroordeling ten behoeve van de kamer
4.19. Verder ziet de kamer aanleiding om de notaris op grond van artikel 103b lid 1 aanhef en onder b Wna en de Richtlijn kostenveroordeling kamers voor het notariaat 2021 te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 2.000,00 met een wegingsfactor 1. Er zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die aanleiding geven tot het hanteren van een andere wegingsfactor. De kamer bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de kamer moeten worden betaald. De notaris zal hiervoor een nota ontvangen van het LDCR.
5. De beslissing
De kamer:
5.1. verklaart de klacht gegrond;
5.2. legt aan de notaris de maatregel op van een berisping en een geldboete van € 5.000,00 (zegge: vijfduizend euro), te voldoen op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.15. is omschreven;
5.3. veroordeelt de notaris tot betaling aan klaagster van een bedrag van:
- € 50,00 in verband met het genoemde griffierecht;
- € 50,00 in verband met de genoemde kosten van klaagster;
- € 1.050,00 in verband met de genoemde kosten van rechtsbijstand van klaagster,
en bepaalt dat het totaalbedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.18. is omschreven;
5.4. veroordeelt de notaris tot betaling aan de kamer van een bedrag van € 2.000,00 in verband met de genoemde kosten van behandeling van de zaak en bepaalt dat dit bedrag moet worden betaald op de wijze en binnen de termijn die hiervoor onder 4.19. is omschreven.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.H.L.M. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. T. Dohmen, plaatsvervangend rechterlijk lid, mr. M.A. Rosenbrand-Biesheuvel, notarieel lid, mr. H.M.A. Albicher, notarieel lid, en mr. H. van Waterschoot-van der Linden, belastinglid.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2025 door mr. S.H.L. Baggel, plaatsvervangend
voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.
Hoger beroep tegen deze beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van de aangetekende brief waarbij van deze beslissing kennis is gegeven - bij het gerechtshof in Amsterdam, postadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.