ECLI:NL:TNORDHA:2025:16 Kamer voor het notariaat Den Haag 24-46
ECLI: | ECLI:NL:TNORDHA:2025:16 |
---|---|
Datum uitspraak: | 16-06-2025 |
Datum publicatie: | 30-06-2025 |
Zaaknummer(s): | 24-46 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten de notaris het volgende: de notaris had de executoriale verkoop dienen op te schorten in afwachting van de uitkomst van de lopende procedures, de notaris handelde als verlengstuk van de gemeente, de notaris heeft gehandeld in strijd met de verplichting zo hoog mogelijke opbrengst te verwezenlijken, de notaris had hypotheekhouder in gelegenheid moeten stellen het executietraject over te nemen, informatieplicht en eindafrekening. De kamer heeft de klacht op alle onderdelen ongegrond verklaard. |
Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag
Beslissing d.d. 16 juni 2025 inzake de klacht onder nummer 24-46 van:
[A],
[B]
gemachtigde: [C],
hierna: klagers,
tegen:
[notaris],
notaris, gevestigd te [vestigingsplaats]
gemachtigden: mr. M.A. van der Pool en mr. L.E. Warendorf, advocaten te Amsterdam,
hierna: de notaris.
1. Het procesverloop
1.1 De kamer heeft kennisgenomen van de klacht, met bijlagen, ingekomen op 10 september 2024.
1.2 Op 9 oktober 2024 heeft klager een aanvullende e-mail gestuurd.
1.3 De kamer heeft het antwoord van de notaris, met bijlagen, ontvangen.
1.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 mei 2025. Daarbij was namens klagers [D] aanwezig. Gemachtigde, [C], was, aldus [D], verhinderd. De notaris was eveneens aanwezig en werd bijgestaan door mrs. M.A. van der Pool en L.E. Warendorf. De notaris heeft een pleitnotitie overgelegd. Van de mondelinge behandeling zijn schriftelijke aantekeningen gemaakt.
2. De feiten
2.1 [B] (hierna:[B]) is eigenaar van een stuk grond gelegen in [plaatsnaam], [gemeentenaam], hierna: de gemeente). [B] heeft tot eind 2017 op het stuk grond een camping geëxploiteerd, genaamd [naam camping] (hierna: de camping).
2.2 [A] (hierna: [A]) heeft sinds 15 april 2011 een hypotheekrecht op de grond van [B]. Het hypotheekrecht strekt tot zekerheid voor betaling van vorderingen van [A] op de vennootschappen [E], [F] en [G] (hierna: [G]). Bij vonnis van 16 augustus 2013 zijn de eerste twee vennootschappen failliet verklaard. Enkele jaren daarvoor is [G] failliet verklaard.
2.3 Op 15 juni 2017 heeft [A] een grosse laten betekenen aan de gemeente van de op 27 februari 2015 verleende machtiging van de rechtbank Rotterdam aan [A] om als hypotheekhouder het beheer van de onroerende zaken van [B] over te nemen.
2.4 Bij besluit van 23 juni 2017 hebben de burgemeester en het college van B&W van de gemeente de camping gesloten op grond van onder meer artikel 17 van de Woningwet. De gemeente heeft daarnaast, op grond van artikel 13b van de Woningwet, het beheer van de camping gedurende één jaar overgenomen.
2.5 De gemeente heeft een bedrag van 5,5 miljoen euro aan beheerkosten over de periode van 23 juni 2017 tot en met 30 april 2018 in rekening gebracht bij [B] en [A]. Op 12 januari 2021 heeft de gemeente dwangbevelen uitgevaardigd tegen [B] en [A] ter inning van de beheerskosten. Omdat betaling uitbleef heeft de gemeente vervolgens op 22 maart 2021 executoriaal beslag gelegd op de gronden van [B]. Op 24 oktober 2022 heeft de gemeente executoriaal derdenbeslag gelegd onder [E], [F] en [G] ten laste van [A].
2.6 Klagers hebben diverse juridische en bestuursrechtelijke procedures gevoerd tegen de gemeente.
2.7 Bij vonnis van 8 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant [A] geboden om de executie van de onroerende zaken van [B] als aangekondigd op 11 november 2023 binnen 5 werkdagen te annuleren en te gehengen en gedogen dat de gemeente als beslaglegger de executie ter hand neemt.
2.8 Op 8 mei 2024 heeft de notaris, die daartoe opdracht had gekregen van de gemeente, de openbare executieveiling aangekondigd van de gronden van [B] op 26 juni 2024.
2.9 Bij e-mailbericht van 16 mei 2024 namens [B] is de notaris ervan op de hoogte gesteld dat er een koopovereenkomst was gesloten tussen [B] en [H] ten aanzien van de gronden van [B]. De notaris werd verzocht om aan deze overeenkomst uitvoering te geven. De notaris werd bij voorbaat aansprakelijk gesteld voor de te lijden schade in het geval de aangekondigde veiling doorgang zou vinden.
2.10 De notaris heeft de gemeente ervan op de hoogte gesteld dat er een koopovereenkomst met [H] zou zijn. Hierna heeft de advocaat van de gemeente contact gezocht met de advocaat van [B] en [A] om te kijken of een schikking tot de mogelijkheden behoorde. Tegelijkertijd heeft de notaris in een e-mailbericht van 23 mei 2024 aan [D] toegelicht dat, nu de gemeente zijn opdrachtgever is, alleen de gemeente opdracht kon geven om de veiling te staken. Het verzoek van [B] om de veiling te staken is dan ook niet door de notaris gehonoreerd.
2.11 Bij e-mailbericht van 27 mei 2024 heeft [C] namens [A] de notaris nogmaals aansprakelijk gesteld voor alle te lijden schade in het geval de notaris de veiling zou laten doorgaan.
2.12 De notaris heeft in een e-mailbericht van 31 mei 2024 aan [C] zijn eerdere standpunt herhaald.
2.13 Op 7 juni 2024 heeft er nog een gesprek plaatsgevonden tussen de advocaat van de gemeente en de vertegenwoordigers van [A] en [B]. Er is toen geen schikking tussen partijen bereikt.
2.14 Op 18 juni 2024 heeft de advocaat van klagers, mr. G. van de Corput, de notaris gesommeerd de veiling niet door te laten gaan. Als de veiling toch door zou gaan zou hij de notaris betrekken in een kort geding.
2.15 Klagers hebben vervolgens zowel de notaris als de gemeente in kort geding gedagvaard en gevorderd hen te verbieden de executieveiling door te laten gaan, totdat in de lopende procedures onherroepelijk was beslist.
2.16 Bij vonnis van 25 juni 2024 heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat de gemeente geen misbruik maakte van haar executiebevoegdheid jegens [B] en dat een ruimere belangenafweging in het nadeel van klagers uitviel. Onder 4.5 tot en met 4.7 van het vonnis is het volgende overwogen:
“4.5 Op zichzelf heeft de Gemeente een gerechtvaardigd belang [heeft] bij tenuitvoerlegging van de dwangbevelen, nu zij hiermee wil bereiken dat (meer dan vijf jaar na vaststelling van de schuld) haar vordering voldaan wordt. Tegen de kostenverhaalsbesluiten, die aan de dwangbevelen ten grondslag liggen, heeft een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang opengestaan, waarvan ook - zij het zonder succes - gebruik is gemaakt. Dat betekent dat de rechtmatigheid van de kostenbesluiten in deze procedure moet worden aangenomen. Van een juridische misslag is daarmee geen sprake. Dat anderszins sprake is van een feitelijke of juridische misslag of dat een noodtoestand zal ontstaan, hebben eisers verder niet gesteld.
4.6 In dit verband legt onvoldoende gewicht in de schaal de omstandigheid dat de bestuursrechtelijke procedure naar aanleiding van het initiële sluitingsbesluit nog niet volledig is geëindigd. De Gemeente heeft onbetwist gesteld dat [B] in die procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet is opgekomen tegen de jegens haar in eerste aanleg door de bestuursrechter genomen beslissing waarbij zij niet ontvankelijk is verklaard. Volgens de Gemeente betekent dit dat jegens [B] niet alleen het kostenbesluit onaantastbaar is geworden, maar ook het daaraan voorafgegane sluitingsbesluit.
In het voor eisers meest gunstige geval kan, volgens de Gemeente, de huidige procedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak dus hooguit leiden tot herziening van het sluitingsbesluit jegens [I] , maar heeft dat geen invloed op de rechtmatigheid van het sluitingsbesluit jegens [B] en evenmin op de kostenverhaalsbesluiten (tegen zowel [B] als [I]). Eisers hebben in reactie op dit betoog niet voldoende onderbouwd dat dit anders is. Nu de aangekondigde executoriale verkoop van de gronden betrekking heeft op vermogensbestanddelen van[B], valt gelet op het voorgaande niet in te zien welk zwaarwegend belang van [B] en [I] ertoe nopen dat het belang van de Gemeente bij gebruikmaking van haar executiebevoegdheid minder zwaar moet wegen.
Hetzelfde geldt overigens ook voor de appelprocedure tegen het kortgedingvonnis van 8 februari 2024. Het is een feit dat deze procedure nog loopt, maar [B] en [I] hebben niet gesteld dat of op welke wijze een andersluidende uitspraak in hoger beroep, van invloed is op de executiebevoegdheid van de Gemeente van het jegens [B] uitgevaardigde dwangbevel.
4.7 (…) De Gemeente heeft ervoor gekozen om de executoriale verkoop als beslaglegger plaats te doen vinden, een en ander op de voet van de artikelen 514 e.v. Rv, en dus niet op grond van artikel 3:268 BW. Dat staat haar vrij. Anders dan eisers menen, vindt ook deze veiling plaats in het openbaar (artikel 519 Rv). Het is juist dat deze vorm van executoriale verkoop geen mogelijkheid biedt tot onderhandse biedingen, maar [I] en [B] heeft niet geconcretiseerd waarom het ontbreken van die mogelijkheid zal leiden tot een lagere verkoopopbrengst. De enkele omstandigheid dat eerder sprake is geweest van een onderhands bod van een derde is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten overigens dat de Gemeente concreet heeft aangevoerd dat aan dat mogelijke bod nog de nodige bezwaren kleefden.”
(De kamer gaat er vanuit dat met “[I]” in het vonnis overal “[A]” is bedoeld. Dat is ook verder niet in geschil.)
2.17 Op 26 juni 2024 heeft de executieveiling plaatsgevonden. De gemeente heeft de gronden gegund aan de hoogste bieder na afmijning voor een bedrag van € 6.450.000,-.
2.18 Op 9 juli 2024 heeft de gemeente onder de notaris beslag gelegd op de (gestelde) vorderingen van [A] ten aanzien van de verkoopopbrengst. Op 18 juli 2024 heeft mr. Van de Corput namens [A] de notaris verzocht om € 2.384.561,16 aan [A] als hypotheekhouder uit te betalen. Deze vordering zou een vordering zijn van [A] op [G] waarop geen beslag zou liggen van de gemeente. De advocaat van de gemeente (mr. T. Hekman van AKD) reageerde als volgt:
“(…) Ik wijs u namens de gemeente op het beslag dat de gemeente heeft gelegd ten laste van [A] op de verkoopopbrengst op 9 juli 2024. Als al sprake zou kunnen zijn van enige rechtsgeldige aanspraak van [A] op de verkoopopbrengst, leidt dit beslag ertoe dat uitbetaling niet aan [A] , maar aan de gemeente zal plaatsvinden. Bovendien is voor de gemeente als schuldeiser van zowel [A] als [B] nog steeds niet duidelijk of de pretense vorderingen van [A] bestaan. Als die vorderingen al zouden bestaan, is onduidelijk wat de omvang van die vorderingen is. Reeds om die reden bestaat geen overeenstemming als bedoeld in artikel 551 lid 3 Rv. Om die reden zal de gemeente om de benoeming van een rechter-commissaris in het kader van de rangregeling verzoeken. Kiezen [A] en [B] te dien aanzien woonplaats bij u op kantoor.”
2.19 Op 5 september 2024 heeft [D] aan de notaris gemaild dat hij het niet eens was met de nota van afrekening en heeft hij gedreigd met een kort geding.
2.20 Op 6 september 2024 heeft de notaris een toelichting gemaild op de concept-nota van afrekening.
3. De klacht
3.1 Klagers verwijten de notaris het volgende:
3. De notaris had de executoriale verkoop dienen op te schorten in afwachting van de uitkomst van de lopende procedures
Klagers hadden de notaris ervan op de hoogte gesteld dat in het hoger beroep van de bodemprocedure in de bestuursrechtelijke zaak en in de hoger beroepsprocedure van het kort gedingvonnis op korte termijn uitspraken te verwachten waren. Nu de hele zaak al sinds 2017 loopt, valt niet in te zien welk belang de gemeente had om nu opeens met spoed de verkoop door te zetten. Dit is onrechtmatig dan wel misbruik van recht.
Artikel 21 lid 2 van de Wet op het notarisambt (Wna) bepaalt dat een notaris dienst moet weigeren, wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid leidt tot strijd met het recht of de openbare orde of wanneer zijn handelingen kennelijk een ongeoorloofd doel tot gevolg hebben. Uit het dossier volgt dat de gemeente in RIEC-verband afgesproken had het vermogen van klagers te ontnemen. De executieverkoop had tot doel deze afspraak te realiseren. In deze omstandigheden en gezien de politieke lading en de media-aandacht had de notaris er verstandig aan gedaan de veiling op te schorten, totdat er duidelijkheid was over het bestaan en de rechtmatigheid van de vorderingen. Door dit niet te doen, heeft de notaris gehandeld in strijd met de zorgplicht en heeft hij de belangen van klagers geschaad;
2. De notaris handelde als verlengstuk van de gemeente
De notaris heeft niet onafhankelijk en onpartijdig zijn ambt vervuld. Brieven en verzoeken aan de notaris werden zonder beantwoording doorgestuurd naar de advocaat van de gemeente, zodat deze kon reageren. Tijdens het kort geding heeft de notaris zich laten vertegenwoordigen door de advocaat van de gemeente. Ook zijn er aanwijzingen dat de notaris zich liet vrijwaren door de gemeente voor mogelijke aansprakelijkstelling voor onrechtmatig handelen. Dat de notaris de aansprakelijkheidsstelling door klagers niet heeft gemeld aan de beroepsaansprakelijkheids-verzekeraar is hiervoor een indicatie. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat de door klagers opgeroepen getuigen zich lieten vertegenwoordigen door een advocaat van het kantoor (AKD) dat de gemeente had ingeschakeld;
3. Strijd met verplichting zo hoog mogelijke opbrengst te verwezenlijken
In een persbericht van 16 mei 2024 kondigde de gemeente de veiling aan en benadrukte dat een koper gebonden zou zijn aan “de huidige bestemming, namelijk recreatie”. Dit is onjuist, omdat volgens de huidige bestemming bewoning mogelijk is. Dit was ook meegedeeld aan de notaris. Deze bestemming is nooit gewijzigd. Door deze onjuiste informatie werd de potentiële verkoopopbrengst negatief beïnvloed. De zorgplicht van de notaris bracht mee dat hij de veilingkopers op de hoogte had moeten stellen van het standpunt van de eigenaar over de bestemming. Het hoogste bod was 4,1 miljoen euro. Toen de gemeente zelf afmijnde op 6,5 miljoen euro had de notaris de veiling moeten stopzetten. Immers de notaris wist of had moeten weten dat de gemeente voornemens was een bestemmingswijziging door te voeren, althans dat zij onjuiste informatie verschafte door aan potentiële kopers te benadrukken dat een koper de grond alleen kon gebruiken met bestemming recreatie. Een medewerker van de gemeente heeft bevestigd dat de gemeente vergaande plannen had met de grond;
4. Notaris had hypotheekhouder in gelegenheid moeten stellen het executietraject over te nemen
De notaris diende zich te houden aan de wettelijke regeling. De notaris was ervan op de hoogte dat [A] hypotheekrechten had op de grond. Derhalve had de notaris aan [A] moeten aanbieden de veiling over te nemen. Op grond van het vonnis van 6 februari 2024 (bedoeld zal zijn: 8 februari 2024 - kamer voor het notariaat) had [A] het recht de vordering van [G] uit te winnen, omdat daar geen beslag op was gelegd. [A] is door het handelen van de notaris benadeeld. De notaris had na de sommatie door [A] de uitvoering van de koopovereenkomst van [H] nader moeten onderzoeken;
5. Informatieplicht en eindafrekening
Tot op heden hebben klagers geen bericht van de notaris ontvangen dat de gemeente op 9 juli 2024 beslag heeft gelegd op de veilingopbrengst. Voor de levering had de notaris de nota van afrekening moeten voorleggen aan [B] als eigenaar. Verder stonden er in de nota van afrekening ook enkele onjuistheden.
4. Het verweer
4.1 De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Daarop zal – voor zover van belang voor de beoordeling – hierna worden ingegaan.
5. De beoordeling van de ontvankelijkheid
5.1 Hoewel de kamer meerdere malen aan [C] verzocht had om een volmacht te overleggen waaruit zou blijken dat hij namens klagers rechtshandelingen mocht verrichten, is deze volmacht niet door hem verstrekt. Ter zitting is alleen [D] namens klagers verschenen. Aan [D] is ter zitting verzocht of hij kon aantonen dat hij gemachtigd was om namens beide klagers op te treden. [D] heeft vervolgens verklaard dat hij directeur aandeelhouder is van [J], dat [J] bestuurder is van [B] , zodat hij ook namens [B] mag optreden als gemachtigde. De advocaten van de notaris hebben dit desgevraagd niet betwist. Ter zitting heeft [D] daarnaast op zijn telefoon een document laten zien waaruit zou volgen dat hij bevoegd was om op te treden namens [A]. Na de mondelinge behandeling heeft hij dit document gemaild aan de kamer en aan de advocaten van de notaris. Uit dit document, gedateerd 27 februari 2023, kan worden opgemaakt dat hij sinds 3 januari 2019 aandeelhouder en directeur is van [A]. De advocaten van de notaris hebben na ontvangst van het document niet meer gereageerd. De kamer gaat er op basis van dit document vanuit dat [D] bevoegd is om [A] in deze procedure te vertegenwoordigen. De kamer verklaart klagers ontvankelijk in de klacht.
6. De beoordeling van de klacht
6.1 Ter beoordeling van de kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
6.2 Klachtonderdeel 1
De gemeente heeft als opdrachtgever voor de veiling een overeenkomst van opdracht gesloten met de notaris. De notaris is op grond van zijn ministerieplicht in beginsel verplicht de opdracht uit te voeren, mits is voldaan aan de wettelijke vereisten voor executoriale verkoop. Volgens vaste jurisprudentie is de onderzoeksplicht van de notaris bij een executieopdracht beperkt. Gebleken is dat de notaris heeft onderzocht of er een schuld was die executoriaal was en of er bijzondere omstandigheden of wettelijke belemmeringen waren op grond waarvan de veiling niet mocht doorgaan. Dat was niet het geval.
De notaris had de gemeente gewezen op het standpunt van klagers dat er een koopovereenkomst met [H] zou zijn die moest worden uitgevoerd. De gemeente en de notaris hebben vervolgens onderzocht of aan deze overeenkomst uitvoering kon en moest worden gegeven. Dit bleek niet het geval. Bovendien was in het vonnis in kort geding van 8 februari 2024 geoordeeld dat [A] moest gehengen en gedogen dat de gemeente als beslaglegger kon executeren en oordeelde de voorzieningenrechter op 25 juni 2024 (in het hiervoor onder 2.16 genoemde executiegeschil) dat – ook al waren er tussen partijen nog procedures aanhangig (o.a. tegen het kort geding vonnis van 8 februari 2024) – de gemeente geen misbruik maakte van haar executiebevoegdheid door de executoriale verkoop van de gronden van [B] door te laten gaan. Hiermee werd de juistheid van de beslissing van de notaris bevestigd. Van verdere informatie op basis waarvan het de notaris direct en zonder diepgaand onderzoek duidelijk had moeten zijn dat de veiling niet door mocht gaan is niet gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
6.3 Klachtonderdeel 2
De kamer stelt voorop dat een veilingnotaris optreedt als regisseur in de executieprocedure en zich op grond van artikel 17 lid 1 Wna onpartijdig dient op te stellen jegens alle bij de executie betrokkenen.
Mede gelet op het gemotiveerde verweer van de notaris op dit punt is niet gebleken dat de notaris brieven en verzoeken van klagers aan de gemeente heeft doorgestuurd die de notaris gelet op zijn rol als veilingnotaris niet had mogen doorsturen.
Gelet op het in de eerste zin genoemde uitgangspunt is het feit dat de notaris zich in de procedure in kort geding op 25 juni 2024 door dezelfde advocaat heeft laten bijstaan als de gemeente een ongelukkige keuze geweest. Dit enkele feit brengt evenwel niet met zich mee dat de notaris alleen al om die reden niet onafhankelijk of onpartijdig was. Het lag op de weg van klagers om deze stelling met specifieke feiten en omstandigheden nader te onderbouwen. Dat hebben klagers niet gedaan.
De notaris heeft betwist dat hij de aansprakelijkstellingen door klagers niet bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft gemeld en eveneens dat hij zich liet vrijwaren door de gemeente voor mogelijke aansprakelijkstelling voor onrechtmatig handelen. Namens klagers is hier niets meer tegenover gesteld. Bij gebreke van gegrondheid van deze stelling, gaat de kamer dan ook hieraan voorbij.
Nu niet is gebleken dat de notaris zich niet onafhankelijk of onpartijdig heeft opgesteld, is ook dit klachtonderdeel ongegrond.
6.4 Klachtonderdeel 3
De notaris heeft gemotiveerd betwist dat de inhoud van het persbericht misleidend was en dat hij invloed heeft gehad op deze berichtgeving. Naar aanleiding van deze betwisting lag het op de weg van klagers om haar stelling dat de informatie misleidend was en de notaris verantwoordelijk was voor dit bericht gemotiveerd te onderbouwen. Dit hebben klagers nagelaten. De klacht is ongegrond.
6.5 Klachtonderdeel 4
Zoals aangevoerd in verweer is het overnemen van het executietraject een zelfstandig recht van de hypotheekhouder. [A] had zodoende de veiling kunnen overnemen, ware het niet dat in het vonnis van 8 februari 2024 was geoordeeld dat [A] de executie diende te annuleren en dat zij op straffe van een dwangsom moest gehengen en gedogen dat de gemeente als beslaglegger de executie ter hand nam. Dit vonnis, in combinatie met het vonnis van 25 juni 2024, waarin was geoordeeld dat in de wijze waarop de gemeente de veiling heeft opgezet er onvoldoende grond werd gevonden om de gemeente te verbieden gebruik te maken van haar executiebevoegdheid, maakt dat dit klachtonderdeel ongegrond is.
6.6 Klachtonderdeel 5
De gemeente heeft op 9 juli 2024 (derden)beslag gelegd onder de notaris op de gestelde vorderingen van [A] ten aanzien van de veilingopbrengst. De opdracht voor een dergelijke beslaglegging wordt gedaan door de partij zelf (de gemeente) en uitgevoerd door de deurwaarder. Op grond van artikel 720 juncto 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de deurwaarder er zorg voor te dragen dat in geval van derdenbeslag het beslagexploit wordt overbetekend aan de schuldenaar. Op de notaris rust in dit geval geen informatieplicht.
Verder is de kamer van oordeel dat [B] als eigenaar geen recht had op de nota van afrekening. De nota van afrekening valt onder de geheimhoudingsplicht, zodat die door de notaris alleen verstrekt mag worden aan de partij wiens nota van afrekening het betreft. Wel hadden klagers kunnen verzoeken om een rekening en verantwoording. Dit klachtonderdeel is eveneens ongegrond.
BESLISSING
De kamer voor het notariaat:
verklaart de klacht op alle onderdelen ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. J.F. Koekebakker, voorzitter, J. Snoeijer en M.R.H. Krans, in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 16 juni 2025.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.