ECLI:NL:TNORARL:2025:22 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/446311 KL RK 25-10
ECLI: | ECLI:NL:TNORARL:2025:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-07-2025 |
Datum publicatie: | 10-07-2025 |
Zaaknummer(s): | C/05/446311 KL RK 25-10 |
Onderwerp: | Ondernemingsrecht, subonderwerp: Vereniging/stichting |
Beslissingen: |
|
Inhoudsindicatie: | Voorzitter legt niet onderbouwd wrakingsverzoek naast zich neer.Geen belanghebbende bij klachtonderdelen I en IITen aanzien van klachtonderdeel III ongegrond, niet onderbouwd wat eigen rechtspositie is en dus wat belang bij de klacht is. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
Kenmerk: C/05/446311 / KL RK 25-10
beslissing van de kamer voor het notariaat
op de klacht van
[naam klager],
gevestigd te [woonplaats klager],
klager
tegen
[naam notaris],
notaris te [vestigingsplaats notaris]
gemachtigde: [naam gemachtigde]
Partijen worden hierna respectievelijk klager en de notaris genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit
- de vooraankondiging van de klacht van 18 december 2024
- de klacht, met bijlagen, van 8 januari 2025
- e-mail van klager van 15 januari 2025
- aanvulling van de klacht van 28 februari 2025
- aanvulling van de klacht van 6 maart 2025
- het verweer van de notaris van 15 april 2025.
1.2 Op 23 juni 2025 voorafgaand aan de zitting waarop de klachtzaak van klager werd behandeld heeft hij de kamer laten weten te zijn verhinderd om de zitting bij te wonen, zonder nadere opgaaf van redenen. Klager heeft een verzoek tot aanhouding gedaan. Dit verzoek is door de voorzitter van het zittingscollege afgewezen, nu er geen klemmende reden bestaat om de zaak aan te houden. Klager is hier onverwijld van op de hoogte gesteld.
1.3 Vervolgens heeft klager een wrakingsverzoek ingediend tegen de voorzitter van de kamer, mr. M.J.C. van Leeuwen. Dit verzoek heeft klager onderbouwd met de reden dat nu namens de voorzitter van het zittingscollege met hem is gecommuniceerd over zijn aanhoudingsverzoek, terwijl deze voorzitter niet eerder bij de communicatie tussen de kamer en klager betrokken was. De voorzitter heeft dit wrakingsverzoek van klager buiten behandeling gelaten. Het wrakingsverzoek van klager betreft immers geen wrakingsverzoek in de zin het wrakingsprotocol van de kamers voor het notariaat. In het verzoek is immers geen enkel feit en geen enkele omstandigheid vermeld waaruit kan blijken dat de rechterlijke onpartijdigheid van de desbetreffende voorzitter van de zittingscombinatie van de kamer schade kan lijden of dat daarvoor een objectief gerechtvaardigde vrees ontstaat. Dit wordt ondersteund door de aanvullende onderbouwing van het wrakingsverzoek die door klager is nagezonden, waarin hij aangeeft dat zijn onvrede met name ligt in de algemene communicatie die hij met de kamer voor het notariaat heeft gevoerd.[1] Bij deze communicatie was de voorzitter van de zittingscombinatie geenszins betrokken, zoals ook klager zelf heeft gesteld. Ook dit is aldus geen motivering zoals wet en jurisprudentie vereisen bij een wrakingsverzoek.
1.4 De klachtzaak is aldus ter zitting van 23 juni 2025 behandeld, waarbij de notaris en zijn gemachtigde zijn verschenen. Klager is niet verschenen.
2. De feiten
2.1 De notaris is middels [A] maat van de maatschap [B]. Vanuit deze maatschap voert hij zijn werkzaamheden als notaris uit.
2.2 Op 8 april 2024 heeft de notaris een oprichtingsakte voor de Stichting [C] (hierna: stichting C) verleden.
2.3 Op 17 december 2024 heeft klager de notaris een e-mail verzonden met daarin een aantal vragen over het opstellen van de oprichtingsakte voor stichting [C].
2.4 Op 18 december 2024 heeft klager een vooraankondiging van zijn tuchtklacht tegen de notaris ingediend. Deze klacht is op 8 en 28 januari 2025 inhoudelijk aangevuld. Op 8 januari 2025 heeft de notaris klager geïnformeerd over zijn beroepsgeheim. Hij heeft hem uitgelegd dat hij daarom niet in staat is te reageren op de door klager gestelde vragen in zijn e-mail van 17 december 2024. Op diezelfde dag reageert klager dat zijn vragen door de notaris te laat zijn beantwoord.
3. De klacht en het verweer
3.1 Klager verwijt de notaris dat hij onzorgvuldig, onrechtmatig en niet integer heeft gehandeld. De klacht valt uiteen in de volgende onderdelen:
I. de notaris handelt onder een misleidende handelsnaam, te weten [B];
II. er is sprake van (de schijn van) onrechtmatige praktijken door de notaris door zijn medewerking te verlenen bij de oprichting van Stichting [C], dit had een vereniging moeten zijn;
III. de notaris heeft zich schuldig gemaakt aan nalatig handelen door niet tijdig en niet inhoudelijk onderbouwd te reageren op vragen van klager.
3.2 Op het verweer van de notaris zal de kamer hierna, voor zover het verweer van belang is voor de beoordeling, nader ingaan.
4. De beoordeling
De ontvankelijkheid van klager
4.1 Voordat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht kan toekomen, moet eerst (ambtshalve) worden beoordeeld of klager als belanghebbende in de klacht kan worden aangemerkt. In artikel 99 lid 1 Wna staat dat klachten tegen notarissen door een ieder met enig redelijk belang kunnen worden ingediend. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een rechtstreeks belang bij de klacht niet zonder meer is vereist, ook een indirect of afgeleid belang van klagers kan grond zijn voor ontvankelijkheid. Hiermee is ruime toegang tot de tuchtrechtelijke klachtprocedure door de wetgever beoogd.
4.2 Klager stelt allereerst dat de handelsnaam [B] misleidend is (I), omdat de KVK enkel handelsnamen met het woord [D] inschrijft van ondernemingen die ‘[D]-kenmerkende’, gerelateerde bedrijfsactiviteiten uitvoeren. De [B] voldoet hier niet aan. Klager is misleid door de handelsnaam en werd in verwarring gebracht met de website van de beroepsgroep notariaat Notaris.nl. Daarnaast heeft de notaris zijn medewerking verleend aan de oprichting van een stichting als huurdersorganisatie, terwijl dit een vereniging had moeten zijn (II). De notaris heeft bovendien niet de vereiste stappen gevolgd bij het opstellen van de oprichtingsakte. Zo heeft hij zijn poortwachtersfunctie niet vervuld. De notaris had moeten adviseren dat onder de omstandigheden een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid de enige juiste rechtsvorm is voor een huurdersorganisatie, totdat er een bestuur kon worden aangewezen door en uit de huurders. De statuten van de stichting zijn ongeschikt om de 8.000 huurdersbelangen middels een stichting te kunnen behartigen.
4.3 De notaris stelt dat klager ten aanzien van de klachtonderdelen I en II niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu enig belang bij het indienen van een klacht op deze punten ontbreekt. De notaris heeft ten aanzien van klachtonderdeel I aangevoerd dat klager op geen enkele wijze als cliënt verbonden is aan het kantoor van de notaris en dat, mocht sprake zijn van enig belang bij klager, dergelijke kwesties niet bij de kamer voor het notariaat thuishoren. Ten aanzien van klachtonderdeel II stelt de notaris dat uit de stukken niet duidelijk is geworden dat klager daadwerkelijk een huurder is die valt onder stichting [C]. Het is aldus geenszins duidelijk wat het belang van klager is bij zijn klacht over de rechtsvorm van de huurdersorganisatie.
4.4 De kamer overweegt dat klager niet met stukken onderbouwt wat zijn belang is bij de klachtonderdelen I en II. Voor de kamer is uit de stukken niet duidelijk geworden welke positie klager heeft (gehad) bij de oprichting van de huurdersorganisatie en of hij daadwerkelijk een huurder is wiens belangen zullen worden behartigd in de huurdersorganisatie. Bovendien staat vast dat klager nimmer een cliënt was op het kantoor van de notaris, dat handelt onder de naam [B]. De kamer kan dan ook niet vaststellen dat klager enig (klacht)recht kan ontlenen aan de handelsnaam [B] dan wel aan de oprichtingsakte van stichting [C]. Een eventueel algemeen belang staat wat de kamer betreft in een te ver verwijderd verband om van enig belang van klager bij de door de notaris gebruikte handelsnaam en de oprichting van stichting [C] te kunnen spreken. De kamer oordeelt dat klager niet-ontvankelijk is in de klachtonderdelen I en II.
Klachtonderdeel III
4.5 Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en de andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.
4.6 Klager stelt dat de notaris niet tijdig en onvoldoende onderbouwd heeft gereageerd op de door hem gestelde vragen. De notaris beroept zich ten onrechte op zijn geheimhoudingsplicht. Klager is door deze handelswijze van de notaris miskend in zijn bevoegdheid om zijn vragen beantwoord te krijgen.
4.7 De notaris stelt primair dat klager geen rechthebbende is in de zin van artikel 99 lid 1 van de Wet op het Notarisambt, hij is aldus niet-ontvankelijk ten aanzien van klachtonderdeel III. Subsidiair wordt gesteld dat de notaris tijdig en onderbouwd heeft gereageerd. Klager heeft een e-mail aan de notaris verzonden en binnen 24 uur een vooraankondiging aan de notaris gedaan over het indienen van een klacht. De notaris heeft zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht beroepen, nu klager expliciet verzoekt om het verstrekken van vertrouwelijke informatie zonder dat daarbij duidelijk is wat zijn positie exact is in het geheel.
4.8 De kamer oordeelt dat klager een redelijk belang heeft bij het ontvangen van een antwoord van de notaris op zijn vragen, voor zover dit mogelijk is in verband met de geheimhoudingsplicht. Klager is aldus wel ontvankelijk ten aanzien van de door hem ingediende klacht onder klachtonderdeel III. De kamer oordeelt echter wel dat de klacht voor wat betreft dit klachtonderdeel ongegrond is. Uit het dossier volgt dat klager op 17 december 2024 vragen heeft gesteld aan de notaris over de oprichting van de huurdersorganisatie. De strekking van zijn e-mail aan de notaris is dat hij exact wenst te weten hoe de oprichting van de huurdersorganisatie in zijn werk is gegaan. Op 8 januari 2025 beantwoordt de notaris de e-mail van klager, waarin hij aangeeft de vragen van klager niet inhoudelijk te kunnen beantwoorden vanwege zijn geheimhoudingsplicht. Klager is immers geen partij bij de verleden akte. Klager kan een afschrift van de akte van oprichting opvragen bij de Kamer van Koophandel.
4.9 Naar het oordeel van de kamer heeft de notaris tijdig gereageerd en heeft hij zich terecht op zijn geheimhoudingsplicht beroepen. Het is onduidelijk wat de positie van klager is bij de oprichtingsakte en deze positie wordt door hem ook nergens gesteld noch onderbouwd. De kamer acht de klacht voor wat betreft dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden
- verklaart klager ten aanzien van de klachtonderdelen I en II niet-ontvankelijk in zijn klacht;
- verklaart de klacht ten aanzien van klachtonderdeel III ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J.C. van Leeuwen, voorzitter, mr. H.R. Grievink en mr. V. Oostra, leden, en in tegenwoordigheid van mr. L.E. Laddrak, secretaris, door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025. | ||
De secretaris |
De voorzitter | |
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. | ||
[1] HR 16 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:370.