ECLI:NL:TNORARL:2025:2 Kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden C/05/430826 / KL RK 24-14
ECLI: | ECLI:NL:TNORARL:2025:2 |
---|---|
Datum uitspraak: | 29-01-2025 |
Datum publicatie: | 04-02-2025 |
Zaaknummer(s): | C/05/430826 / KL RK 24-14 |
Onderwerp: | Overig, subonderwerp: Algemeen/tuchtrechtelijk toezicht voorzitter Kamer van Toezicht |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Klagers verwijten de notaris dat zij in strijd heeft gehandeld met de eisen van zorgvuldigheid en met de artikelen 3 lid 2 en artikel 17 lid 1 van de Wna doordat: 1) de notaris erfenisfraude heeft gefaciliteerd door een woonhuis tegen verouderde en onjuiste waarde te laten passeren 2) de notaris onrechtmatig de waardepeildatum voor de verdeling van de nalatenschap heeft verlegd 3) de notaris huurbaten uit het onroerend goed ten onrechte niet tot het privévermogen heeft gerekend en ten onrechte schenkingen van de gemeenschap met de nalatenschap heeft verrekend 4) de akte van verdeling rekenfouten, dubbeltellingen en een anachronisme bevat, wat heeft geresulteerd in onjuist berekende erfdelen 5) de notaris erflaatster bij ophoging van het opvullegaat onvoldoende heeft geïnformeerd over de noodzaak van die ophoging. 6) de notaris een te korte reactietermijn heeft gehanteerd voor de conceptakte en zich in de akte op onjuiste aannames heeft gebaseerd; 7) de klacht bij het kantoor van de notaris niet naar tevredenheid is afgehandeld.De kamer oordeelt dat de notaris heeft voldaan aan haar zorgplicht. Klacht ongegrond. |
KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ARNHEM-LEEUWARDEN
Kenmerk: C/05/430826 / KL RK 24-14
beslissing van de kamer voor het notariaat
op de klacht van
1. [naam klager 1]
wonende in [woonplaats],
klager 1,
2. [naam klager 2]
wonende in [woonplaats],
klager 2,
tegen
mr. [notaris],
notaris te [plaatsnaam],
verweerster,
gemachtigde: mr. P. Kramer.
Partijen worden hierna gezamenlijk klagers en de notaris genoemd.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de klacht van 10 januari 2024, met bijlagen,
- het verweerschrift met bijlage van de notaris, ingekomen op 3 april 2024,
- de nadere toelichting van klagers, ingekomen op 25 september 2024,
- de aanvullende producties van klagers met alle correspondentie tussen klagers en het notariskantoor van de notaris, ingekomen op 7 oktober 2024,
- twee aanvullende bijlagen (aangifte erfbelasting en berekeningsoverzicht) van klagers, ingekomen op 7 oktober 2024.
- de schriftelijke reactie van de notaris op de nadere toelichting door klagers, met als bijlage de door de notaris (onder andere) aan klagers verzonden correspondentie, ingekomen op 8 oktober 2024,
- de schriftelijke reactie van klagers op de aanvullende reactie van de notaris, ingekomen op 10 oktober 2024,
- de spreekaantekeningen van klagers,
- de spreekaantekeningen van de notaris.
1.2. Op 18 oktober 2024 is de klachtzaak ter zitting behandeld. Daarbij zijn verschenen enerzijds klagers en anderzijds de notaris en zijn gemachtigde.
1.3. In hun bericht van 10 oktober 2024 en ter zitting hebben klagers bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke reactie van de notaris van 8 oktober 2024. Zoals ter zitting aangekondigd gaat de kamer voorbij aan dit bezwaar en wordt het stuk toegelaten tot het procesdossier. Weliswaar is het stuk van de notaris kort voor de zitting ingediend, maar de termijn in het Reglement omtrent de werkwijze van de kamers voor het notariaat is niet overschreden. Het stuk bestaat verder uit drie bladzijdes en klagers hebben het ontvangen en hebben er ter zitting op kunnen reageren.
2. De feiten
2.1. Klagers zijn de zoons van [naam vader] (hierna: de vader) en [naam erflaatster] (hierna: erflaatster). Erflaatster is op 5 december 2021 overleden. De vader en erflaatster waren tot het overlijden van erflaatster gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Zij hadden samen vier kinderen: naast klagers hadden zij nog een zoon en een dochter.
2.2. De notaris heeft op 25 november 2021 voor erflaatster een testament opgemaakt. In dit testament zijn benoemd als erfgenamen de vader en de vier kinderen (waaronder klagers), ieder voor gelijke delen. De wettelijke verdeling is niet van toepassing, zodat het vermogen na overlijden van erflaatster daadwerkelijk verdeeld moest worden onder de erfgenamen. Tot de erfenis behoorden onder meer (aandelen in) verschillende onroerende zaken in [plaatsnaam 1], [plaatsnaam 2], [plaatsnaam 3]en [plaatsnaam 4], waarvan een deel werd verhuurd. Ten behoeve van de vader bevatte het testament een (opvul)legaat waardoor de vader zijn erfenis tot maximaal 1,1 miljoen euro zou kunnen aanvullen. De vader is volgens het testament naast erfgenaam tevens executeur/afwikkelingsbewindvoerder en zelfstandig bevoegd de nalatenschap van erflaatster te beheren en over de daartoe behorende goederen te beschikken.
2.3. Tussen klagers en de vader is omstreeks mei 2022 discussie ontstaan over de afwikkeling van de erfenis van erflaatster. Centraal in die discussie staat de vraag welke vermogensbestanddelen behoorden tot het huwelijksvermogen van erflaatster en de vader, en welke tot het privévermogen van erflaatster (dit privévermogen was opgebouwd uit schenkingen en erfenissen verkregen door erflaatster onder een harde uitsluitingsclausule). Klagers hebben in dit kader met zowel de vader als de notaris gecorrespondeerd over onder meer het vergoedingsrecht, de peildatum van de verdeling, de waardebepaling/taxatie van de onroerende zaken en de wijze van verrekening van schenkingen, lasten en schulden.
2.4. De notaris heeft na het overlijden van erflaatster een verklaring van erfrecht opgemaakt. Vervolgens, bijna een jaar na het overlijden van erflaatster, kreeg de notaris opdracht van de vader (in zijn hoedanigheid van executeur/afwikkelingsbewindvoerder) om een akte van verdeling van de nalatenschap op te stellen.
2.5. De akte is eerst in concept verstrekt aan (onder andere) klagers en is vervolgens meerdere keren aangepast (in december 2022, mei 2023 en juni 2023) naar aanleiding van opmerkingen van klagers en de door klagers verstrekte informatie over (onder meer) de wijze waarop het privévermogen van erflaatster was opgebouwd en de onroerende zaken die (deels) met dat privévermogen zijn gekocht. Ook heeft op 11 januari 2023 een bespreking plaatsgevonden tussen klagers en de notaris op het kantoor van de notaris.
2.6. De notaris heeft op 9 juni 2023 de akte van verdeling van de nalatenschap (hierna: de akte) gepasseerd. Daarin wordt als peildatum voor de verdeling aangesloten bij de datum van overlijden van erflaatster. De onroerende zaken in [plaatsnaam 4]en [plaatsnaam 3]worden aan de vader toebedeeld. Verder bevat de akte de volgende clausule:
“(Geen volledige) kwijting
De echtgenoot [de vader, toevoeging kamer] verklaart met deze akte de nalatenschap van de overledene [erflaatster, toevoeging kamer] en de daarin begrepen onverdeelde helft van de huwelijksgemeenschap met inachtneming van het testament en namens alle erfgenamen te hebben verdeeld. De echtgenoot verklaart echter niet mede namens de andere erfgenamen met betrekking tot de verdeling van de onverdeeldheid, aan hem volledige kwijting en decharge te verlenen. Dit heeft te maken met het feit dat enkele van de andere deelgenoten kenbaar hebben gemaakt dat zij van mening zijn dat de nalatenschap anders zou zijn samengesteld dan dat de echtgenoot blijkens het vorenstaande heeft aangenomen.
(…)
Geen afstand ontbinding waarde erfdelen
Daarnaast verklaart de echtgenoot uitdrukkelijk dat hij namens de andere erfgenamen geen afstand doet van hun bevoegdheid om het bedrag/de waarde van hun erfdelen ter discussie te stellen; daartoe blijven de andere erfgenamen, ook na het tekenen van deze akte, bevoegd.
(...)”
2.7. Bij e-mailbericht van 17 juli 2023 hebben klagers bij het kantoor van de notaris een klacht tegen de notaris ingediend vanwege haar rol bij de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. In de klacht staat dat volgens klagers de notaris als partij-notaris de belangen van de vader als erfgenaam heeft gediend, waarmee klagers zijn benadeeld omdat hun erfdeel lager uitvalt. Ook heeft de notaris klagers niet de benodigde en verzochte informatie verstrekt over de afwikkeling. Naar aanleiding van de klacht heeft in oktober 2023 een gesprek plaatsgevonden tussen klagers en mr. Brinkman, een kantoorgenoot van de notaris.
3. De klacht en het verweer
3.1. Klagers verwijten de notaris dat zij in strijd heeft gehandeld met de eisen van zorgvuldigheid en met de artikelen 3 lid 2 en artikel 17 lid 1 van de Wna doordat:
1. de notaris erfenisfraude heeft gefaciliteerd door een woonhuis ([plaatsnaam 4]) en winkelpand ([plaatsnaam 3]) tegen verouderde en onjuiste waarde te laten passeren.
2. de notaris onrechtmatig de waardepeildatum voor de verdeling van de nalatenschap heeft verlegd.
3. de notaris huurbaten uit het onroerend goed te [plaatsnaam 4] ten onrechte niet tot het privévermogen heeft gerekend en ten onrechte schenkingen van de gemeenschap met de nalatenschap heeft verrekend.
4. de akte van verdeling rekenfouten, dubbeltellingen en een anachronisme bevat, wat heeft geresulteerd in onjuist berekende erfdelen.
5. de notaris erflaatster bij ophoging van het opvullegaat onvoldoende heeft geïnformeerd over de noodzaak van die ophoging.
6. de notaris een te korte reactietermijn heeft gehanteerd voor de conceptakte en zich in de akte op onjuiste aannames heeft gebaseerd; zij heeft systematisch bijgedragen aan de onrechtmatige verwerving van waarde uit de nalatenschap door de vader, waarbij zij substantieel veel uren heeft gefactureerd voor het verdedigen van zowel de handelswijze van de vader als die van haarzelf.
7. de klacht bij het kantoor van de notaris niet naar tevredenheid is afgehandeld.
3.2. Op de toelichting op de klacht door klagers en het verweer daartegen van de notaris zal de kamer hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader ingaan.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 93 lid 1 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De tuchtrechter toetst of hun handelen of nalaten in strijd is met het bepaalde in de Wna en de andere toepasselijke bepalingen. Ook kan de tuchtrechter toetsen of zij voldoende zorg in acht hebben genomen ten opzichte van de (rechts)personen voor wie zij optreden en of zij daarbij hebben gehandeld zoals een behoorlijk beroepsbeoefenaar behoort te doen.
Klachtonderdeel 1 – erfenisfraude
4.2. Het eerste klachtonderdeel spitst zich toe op de (wijze van) waardebepaling in de akte van twee onroerende zaken in [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 4].
4.3. Klagers stellen dat de vader – door toedoen van de notaris – het woonhuis in [plaatsnaam 3]voor een taxatiewaarde van 1 miljoen euro met een waardepeildatum van 10 november 2020 aan zichzelf heeft kunnen toebedelen. Drie maanden na de verkrijging heeft de vader datzelfde pand te koop gezet voor € 1.375.000,00. De toebedeling is gedaan op basis van een sterk verouderde taxatiewaarde en zo heeft de vader zich onrechtmatig € 375.000,00 toegeëigend, aldus klagers. Voor het winkelpand in [plaatsnaam 4]is in de akte een waarde van € 350.000,00 opgenomen. Die waarde is volgens de akte gebaseerd op het hoogste bod dat is ontvangen tijdens het na het overlijden van erflaatster ingezette verkooptraject (dat is afgebroken). Eén beweerdelijke bieding is echter volgens klagers niet een correcte waardebepaling. Op basis van de huurpenningen moet het pand waarschijnlijk een taxatiewaarde hebben van € 620.000 - € 650.000. Daarmee heeft de vader zich volgens klagers ten minste € 270.000,00 onrechtmatig kunnen toe-eigenen. Ondanks herhaalde waarschuwingen heeft de notaris dit alles gefaciliteerd. De notaris zegt dat ze in de akte de mogelijkheid heeft opengelaten voor discussie over de erfdelen. Dit dwingt klagers echter tot het maken van advocaatkosten.
4.4. De notaris voert ten aanzien van dit klachtonderdeel aan dat het de vader is die de panden in [plaatsnaam 3]en [plaatsnaam 4] voor deze waarde heeft verdeeld, niet de notaris. De notaris heeft de vader meermaals aangeraden de twee panden te laten taxeren, maar dit wilde hij niet. De onroerende zaak in [plaatsnaam 3]is op 10 november 2020 (ongeveer een jaar voor het overlijden van erflaatster) getaxeerd op één miljoen euro. Het bedrag voor het onroerend goed in [plaatsnaam 4] is blijkbaar het hoogst verkregen bod in de periode dat de vader het probeerde te verkopen. Deze waardes waren dus onderbouwd, zodat het ontbreken van taxaties voor de notaris geen reden was om te weigeren mee te werken aan het passeren van de akte. Op basis van de clausule in de akte (zie onder 2.6) bleef het voor klagers mogelijk om de discussie met vader voort te zetten. Dat de vader enkele maanden na het tekenen van de akte de woning in [plaatsnaam 3] voor 1,3 miljoen euro te koop heeft gezet, komt voor zijn rekening. Als de notaris voorafgaand aan het tekenen van de akte van de plannen van de vader had geweten, dan zou ze anders hebben gekeken naar de waarde waarvoor de vader de panden heeft verdeeld. Dat klagers door het handelen van de notaris naar de rechter moeten en kosten moeten maken, is geen terecht verwijt volgens de notaris. Klagers hadden al op eigen initiatief advocaatkosten gemaakt en vóór het tekenen van de akte zag het er al niet naar uit dat er in onderling overleg een oplossing zou komen.
4.5. De kamer oordeelt als volgt. De waarde van het pand in [plaatsnaam 3] was gebaseerd op een taxatie van (relatief) kort voor het overlijden van erflaatster. De waarde van het pand in [plaatsnaam 4] was blijkbaar gebaseerd op het hoogste bod in een afgebroken verkooptraject kort na het overlijden van erflaatster. De waarde voor beide panden was dus wel onderbouwd en kwam niet ‘uit de lucht vallen’. Zoals hiervoor onder 2.2 weergegeven was vader als executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap zelfstandig bevoegd om de nalatenschap af te wikkelen. Dit betekent dat hij de bevoegdheid had om naar eigen inzicht de waarde van de panden te (laten) bepalen en dat de rol van de notaris hierbij beperkt was. De notaris heeft – onweersproken – aangevoerd dat ze de vader heeft aangeraden om de panden te laten taxeren, maar dat de vader hier geen gehoor aan heeft gegeven. Hiermee heeft zij in de gegeven omstandigheden voldaan aan haar zorgplicht. De notaris heeft verder – onweersproken – aangevoerd dat zij ten tijde van het passeren van de akte niet afwist van de plannen van vader om het pand in [plaatsnaam 3]te verkopen, zodat haar ook op dat punt geen verwijt valt te maken. Al met al acht de kamer klachtonderdeel 1 ongegrond.
Klachtonderdeel 2 – waardepeildatum
4.6. Het tweede klachtonderdeel spitst zich toe op de waardepeildatum. In de akte is als waardepeildatum (overwegend) gekozen voor de datum van overlijden van erflaatster.
4.7. Klagers voeren aan dat de waardepeildatum voor een verdeling dient samen te vallen met de datum waarop de werkelijke verdeling plaatsvindt en niet met de datum van overlijden zoals in de akte (op enkele zaken na) is gebeurd. Deze peildatum in de akte is in het voordeel van de vader en in het nadeel van de overige erfgenamen (onder wie klagers). De vruchten van de nalatenschapsbestanddelen, inclusief eventuele waardestijgingen, komen immers in de tussentijd geheel aan de vader toe. Voor de periode tussen 5 december 2021 en 9 juni 2023 komt dit neer op een bedrag van € 167.644,00 aan huurbaten uit de onroerende zaken in [plaatsnaam 1]en [plaatsnaam 4], aldus klagers.
4.8. De notaris heeft het volgende aangevoerd. De heersende leer in de jurisprudentie is dat verdelingen plaatsvinden per de datum van verdeling. Vrijwel alle verdelingen vinden in de praktijk echter plaats per een bepaalde peildatum en in nalatenschappen wordt regelmatig verdeeld per de datum van overlijden. Een andere peildatum geeft vaak meer discussie tussen erfgenamen en de datum van overlijden als peildatum leek ook hier de minst slechte oplossing. Dat de nalatenschap anderhalf jaar na het overlijden nog niet was verdeeld was te wijten aan de discussie tussen de vader en klagers en de vraag is of het dan redelijk is om te verlangen dat tussentijdse waardeveranderingen werden verrekend. Verder gaf de clausule in de akte aan klagers ruimte om de discussie over de peildatum en omvang van de waarde van de erfdelen voort te zetten. Volgens de notaris verrekenen klagers in de door hen gehanteerde visie bovendien alleen de baten maar niet de lasten, wat niet klopt. Dat de verkochte registergoederen worden verdeeld voor de opbrengsten daaruit is geen innerlijke tegenstrijdigheid omdat ze werden verkocht kort na het overlijden, waardoor goed verdedigbaar is dat de opbrengsten uit de verkoop gelijk zijn aan de waarde in het economisch verkeer ten tijde van het overlijden.
4.9. De kamer oordeelt over klachtonderdeel 2 als volgt. Wat de notaris aanvoert over de heersende leer en hoe in de praktijk vaak wordt gehandeld, is juist. De kamer voegt hieraan toe dat ook voor de erfbelasting de datum van overlijden als uitgangspunt wordt genomen. Uiteraard is een andere peildatum mogelijk, maar die keuze ligt bij de executeur van de nalatenschap en dat is (in dit geval) niet de notaris, maar de vader. Verder vindt de kamer de toelichting van de notaris over de reden om (voor de meeste zaken) te kiezen voor de datum van overlijden als peildatum, overtuigend. De kamer acht dit klachtonderdeel dan ook ongegrond.
Klachtonderdeel 3 – onjuiste verdeling huurbaten en schenkingen
4.10. Klachtonderdeel 3 gaat over de wijze van toebedeling, in de akte, van huurbaten en schenkingen aan ofwel het privévermogen (van erflaatster), of aan het gemeenschapsvermogen (van erflaatster en de vader samen).
4.11. Volgens klagers is in de akte opgenomen dat bepaalde huurbaten niet behoren tot het privévermogen, maar is dit gebaseerd op aannames van de vader, en heeft de notaris de gestelde geldstromen niet adequaat in kaart gebracht. Dat een deel van de huurbaten aan kosten van de huishouding is besteed (zoals door de notaris is opgetekend) is niet relevant. Desondanks is door de notaris in de akte ten nadele van klagers vermeld dat het vergoedingsrecht van erflaatster jegens de huwelijksgemeenschap uit de huurbaten, teniet is gegaan door de vermeende bestedingen ervan. Uit niets blijkt verder dat de schenkingen aan de kinderen afkomstig waren uit het privévermogen van erflaatster. Het zijn volgens klagers aantoonbaar schenkingen die zijn gedaan door erflaatster en de vader gezamenlijk en deze vormen een voldoening van gemeenschapsschulden, waardoor een vergoedingsvordering nooit teniet kan worden gedaan. Bovendien stond in het testament van erflaatster dat erfgenamen vrijgesteld zijn van het verrekenen van schenkingen zodat deze niet hoeven te worden ingebracht in de nalatenschap, aldus klagers.
4.12. De notaris voert aan dat ervan is uitgegaan dat de huurbaten uit het pand in [plaatsnaam 4] inderdaad behoorden tot het privévermogen van erflaatster, zodat klagers dit niet correct vermelden in hun klacht. Er is dus niet aangenomen dat die baten zijn besteed ten behoeve van de kosten van de gezamenlijke huishouding. Wel is aangenomen dat de baten deels zijn gebruikt voor het doen van schenkingen aan de kinderen, wat is gedaan omdat er in de periode dat de schenkingen zijn gedaan, geen andere liquide middelen waren.
4.13. De kamer stelt ook ten aanzien van dit klachtonderdeel voorop dat de vader als executeur/afwikkelingsbewindvoerder in de nalatenschap zelfstandig bevoegd was om de nalatenschap af te wikkelen (zie onder 2.2). Dit betekent dat hij de bevoegdheid had om naar eigen inzicht de huurbaten en de schenkingen toe te rekenen aan het ene of het andere vermogen. Daarbij komt dat klagers op basis van de clausule in de akte (zie onder 2.6) de mogelijkheid hebben om deze discussie met vader voort te zetten en klagers ter zitting hebben aangegeven dat inmiddels daadwerkelijk een (civiele) rechtszaak tegen hun vader aanhangig is gemaakt. De notaris heeft gelet op deze omstandigheden, zorgvuldig gehandeld. De kamer volgt ook het verweer van de notaris over de huurbaten uit het pand in [plaatsnaam 4] en de reden voor het toebedelen van de schenkingen. Het beroep van klagers op de clausule in het testament waaruit blijkt dat schenkingen niet worden verrekend, dient gepasseerd te worden. Een dergelijke clausule is bedoeld voor de situatie dat het ene kind meer krijgt geschonken dan (één van) de andere kinderen, maar hier staat niet ter discussie dat aan alle kinderen evenveel is geschonken. Klachtonderdeel 3 zal ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 4 – onjuist berekende erfdelen
4.14. Met het vierde klachtonderdeel wordt geklaagd dat de akte rekenfouten, dubbeltellingen en een anachronisme bevat, wat heeft geresulteerd in onjuist berekende erfdelen. Klagers hebben ter onderbouwing hiervan een toelichting overgelegd. De notaris heeft aangegeven dat zij niet begrijpt welke dubbeltellingen en anachronisme klagers bedoelen en heeft toegelicht welke rekenmethode is gebruikt. De notaris heeft verder aangegeven dat zij naar beste eer en geweten heeft gehandeld, dat de gehanteerde rekenmethode juist gunstig is voor de kinderen (onder wie klagers) en dat deze rekenmethode ook niet onjuist is gezien de omstandigheden.
4.15. De kamer overweegt dat ook voor dit klachtonderdeel geldt dat de vader als executeur/afwikkelingsbewindvoerder bevoegd was om de nalatenschap af te wikkelen en daarbij te kiezen voor bepaalde (reken)methodes. De notaris hoeft niet aan waarheidsvinding te doen en de kamer ziet in de rekenmethode zoals door de notaris is toegelicht, geen kenbare fouten. Ook blijkt uit de toelichting van de notaris dat suggesties van klagers wel degelijk zijn overgenomen, behoudens waar dit gezien de omstandigheden niet terecht was en andere keuzes zijn gemaakt. Dat er met andere uitgangspunten andere uitkomsten mogelijk zijn, maakt het voorgaande niet anders en maakt ook de handelwijze van de notaris op dit punt niet laakbaar. Klachtonderdeel 4 zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 5 – opvullegaat
4.16. Het vijfde klachtonderdeel ziet op het opvullegaat in het testament van erflaatster dat de vader in staat stelt om zijn erfenis tot maximaal 1,1 miljoen euro aan te vullen. Klagers stellen – samengevat – dat de notaris, die tien dagen voor het overlijden van erflaatster een ophoging van het opvullegaat voor de vader heeft gefaciliteerd, erflaatster en ook de vader onvoldoende lijkt te hebben voorgelicht over (het ontbreken van) de noodzaak hiervan. Verder was het volgens klagers de wens van erflaatster dat alles bij haar overlijden te gelde werd gemaakt, wat nu niet is gebeurd omdat in de akte de panden in [plaatsnaam 3] en [plaatsnaam 4] aan de vader zijn toebedeeld. Hieraan had de notaris volgens klagers niet mogen meewerken.
4.17. De kamer overweegt dat klachtonderdeel 5 (ook) ziet op het laatste testament van erflaatster, zodat de notaris is gebonden aan haar geheimhoudingsplicht ten aanzien van hetgeen inhoudelijk met erflaatster is besproken over het opvullegaat. De notaris heeft aangevoerd dat zij inhoudelijk geen bemoeienis heeft gehad met het bedrag van het opvullegaat, dat de vader niet aanwezig was bij het tekenen van het testament door erflaatster, en dat de notaris niet bekend was met de (gestelde) wens van erflaatster om alles zoveel mogelijk te gelde te maken. Dit is niet weersproken door klagers. De kamer acht deze toelichting voldoende en het handelen van de notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klachtonderdeel 5 zal daarom ongegrond worden verklaard.
Klachtonderdeel 6 – korte reactietermijn, onjuiste aannames in akte, meewerken aan erfenisfraude, onjuiste facturatie
4.18. Het zesde klachtonderdeel klaagt erover dat de notaris te korte reactietermijnen heeft gehanteerd voor de conceptakte, in de akte uitgaat van onjuiste aannames, heeft bijgedragen aan – samengevat – erfenisfraude door de vader door het privévermogen van erflaatster zo laag mogelijk te houden en een onjuiste peildatum te hanteren, en te veel uren heeft gedeclareerd.
4.19. Op de klachten ten aanzien van de erfenisfraude is hiervoor al beslist bij de behandeling van de klachtonderdelen 1 tot en met 5, zodat hier wordt volstaan daarnaar te verwijzen. Uit wat daar is beslist blijkt dat klachtonderdeel 6 in zoverre ongegrond is. Wat resteert van klachtonderdeel 6 zijn de punten over de reactietermijnen en de declaraties.
4.20. Klagers hebben aangevoerd dat hun op 21 december 2022 door de notaris zonder vooraankondiging de conceptakte is toegestuurd met de mededeling dat die 3½ werkdag later definitief zou worden. Wegens bezwaren van klagers heeft de notaris de akte aangehouden. In haar communicatie ging ze niet in op alle opmerkingen van klagers en rechtvaardigde ze haar eigen handelwijze en die van de vader. De notaris heeft hiervoor een aanzienlijk aantal uren in rekening gebracht (van € 50.000,00), die ten laste komen van alle erfgenamen. Wel heeft de vader de notariskosten over 2022 op zich genomen (een bedrag van € 25.000,00).
4.21. De notaris heeft aangevoerd dat de termijn voor het beoordeling van de eerste conceptakte van december 2022 (een termijn van 3½ dag) inderdaad te kort was, maar dat zij dacht dat tegemoet was gekomen aan de wensen van klagers om uit te zoeken hoe het zat met de twee vermogens. Zij verwachtte dat de conceptakte acceptabel zou zijn voor alle erfgenamen (onder wie klagers). Klagers kwamen vervolgens met allerlei informatie en de notaris heeft dit opgepakt, daarnaar gehandeld en heeft klagers steeds de informatie en onderbouwing gegeven waar zij om vroegen. Op een brief van de advocaat van klagers heeft de notaris, met inachtneming van haar onpartijdigheid, op persoonlijke titel gereageerd. Volgens de notaris is het klachtonderdeel daarom onterecht.
4.22. De kamer overweegt als volgt. Nadat de notaris aanvankelijk een (te) korte termijn had gegeven om te reageren op de conceptakte omdat ze dacht dat alle betrokken partijen het eens waren met de inhoud daarvan, heeft ze de akte niet gepasseerd omdat klagers haar hadden aangeschreven. Uit de omvang van het dossier in deze procedure (en de kamer begrijpt dat niet het volledige dossier is overgelegd) blijkt dat veelvuldig is gecorrespondeerd door klagers en de notaris, wat vanzelfsprekend werkzaamheden voor de notaris meebrengt die ten laste komen van de nalatenschap. De kamer kan de uitleg van de notaris over haar wijze van reageren op de brief van de advocaat van klagers volgen en acht dit niet klachtwaardig. Klagers hebben verder niet gespecificeerd welke delen van de nota’s van de notaris volgens hen bovenmatig zijn, wat wel op hun weg had gelegen. Klachtonderdeel 6 slaagt dan ook niet.
Klachtonderdeel 7 – interne klachtafwikkeling
4.23. Het zevende klachtonderdeel klaagt erover dat de interne klacht die klagers bij het kantoor van de notaris hebben ingediend, niet correct is afgehandeld. Vast staat echter dat de interne klacht is behandeld door een collega van de notaris en niet door de notaris zelf. Daargelaten het antwoord op de vraag of de klachtafwikkeling correct is verlopen, kan de notaris niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk worden gehouden voor de handelwijze van haar collega hierbij. Daarom kan hetgeen klagers inhoudelijk over de wijze van klachtafhandeling hebben gesteld en ook het verweer van de notaris daartegen, onbesproken worden gelaten. Ook het zevende klachtonderdeel zal ongegrond worden verklaard.
5. De beslissing
De kamer voor het notariaat in het ressort Arnhem-Leeuwarden:
- verklaart de klacht ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.L. Braaksma, voorzitter, mrs. R.C.C. van Leest, M.R.H. Goossens, B.B. van Dis, J.P.W.H.T. Becks, leden, en in tegenwoordigheid van mr. M.C.R. van Lent (secretaris), door de voorzitter in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2025.
De secretaris De voorzitter
Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. | ||